Wanneer de regensensor weer
geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen,
wordt deze activering gemeld door één
wisslag van de ruitenwissers, ongeacht
de toestand van de voorruit.
Als de gevoeligheid tijdens de werking
van de regensensor wordt gewijzigd,
wordt een wisslag uitgevoerd om deze
wijziging te bevestigen.
Als een storing in de regensensor
optreedt terwijl deze actief is, werkt de
ruitenwisser met een snelheid die
overeenkomt met de
gevoeligheidsinstelling van de
regensensor, ongeacht of er wel of
geen regen op de ruit aanwezig is (de
storing van de sensor wordt op de
display aangegeven).
De sensor blijft werken en de
ruitenwisser kan op continuwerking
worden ingesteld (1
eof 2esnelheid). De
storingsmelding houdt aan zolang de
sensor actief is.ACHTERRUITWISSER/
SPROEIER
(voor bepaalde versies/markten)
Inschakeling
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
Zet de draaischakelaar B fig. 32 van
standOnaar stand
om de
achterruitwisser als volgt in te
schakelen:
❒wissen met interval wanneer de
ruitenwissers voor niet werken;
❒synchroon wissen met de
ruitenwissers voor (maar met de
halve wisfrequentie);
❒continu wissen met ingeschakelde
achteruitrijversnelling en bediening.
Bij ingeschakelde ruitenwissers voor en
als in de achteruit is geschakeld, is de
werking van de achterruitwisser
continu. Door de hendel naar het
dashboard te trekken (onstabiele
stand), wordt de achterruitsproeier
ingeschakeld.
Als de hendel ten minste een halve
seconde in deze stand wordt
gehouden, dan wordt ook de
achterruitwisser ingeschakeld. Door de
hendel los te laten, wordt de
automatische wis-/wasregeling
ingeschakeld, net als voor de
ruitenwissers voor.
BELANGRIJK
13) Gebruik de ruitenwisser niet om
opgehoopte sneeuw of ijs van de
voorruit te verwijderen. In
dergelijke omstandigheden wordt
bij overbelasting van de
ruitenwissers de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de
ruitenwissers enkele seconden
worden uitgeschakeld. Als de
ruitenwissers niet meer werken
(ookniet nadat de auto met de
sleutel opnieuw gestart is),
contact opnemen met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
14) Schakel de ruitenwisser niet in
met van de ruit opgeheven
wisserbladen.
42
WEGWIJS IN UW AUTO
CRUISE-CONTROL
(voor bepaalde versies/markten)
IN HET KORT
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer
dan 30 km/h op lange, droge en
rechte wegen met weinig
veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruise-control
wordt dus niet aanbevolen op
buitenwegen met druk verkeer.
Gebruik het systeem niet in de stad.
INSCHAKELEN VAN HET
SYSTEEM
Zet de draaischakelaar A fig. 34 in de
stand ON.
Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1
e
versnelling of in de achteruit staat.
Het is raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 5
eversnelling of
hoger.Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
Het
lampje gaat branden en, bij
sommige versies/markten, verschijnt er
een bericht op het display om de
inschakeling aan te geven.
DE SNELHEID VAN DE
AUTO OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaischakelaar A fig. 34 op
ON en trap het gaspedaal in om de
gewenste snelheid te bereiken;
❒beweeg de hendel ten minste één
seconde omhoog (+) en laat deze
vervolgens los: de snelheid wordt
opgeslagen en het gaspedaal kan
losgelaten worden.Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen: als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert de auto terug
naar de eerder opgeslagen snelheid.
DE OPGESLAGEN
SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door
bijvoorbeeld het intrappen van het rem-
of koppelingspedaal, kan de
opgeslagen snelheid als volgt worden
opgeroepen:
❒geef geleidelijk gas totdat een
snelheid in de buurt van de
opgeslagen snelheid wordt bereikt;
❒schakel de versnelling in die
ingeschakeld was op het moment
dat de snelheid werd opgeslagen;
❒druk op de RES-knop (B fig. 34).
DE OPGESLAGEN
SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❒door het gaspedaal in te trappen en
de nieuwe snelheid op te slaan
of
❒door de hendel omhoog (+) te zetten
tot de nieuwe snelheid is bereikt, die
automatisch wordt opgeslagen.
34A0K0559
43
AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER
Werking
Deze grijpt bij een botsing in en
veroorzaakt het volgende:
❒onderbreking van de
brandstoftoevoer met afzetten van de
motor als gevolg;
❒automatische ontgrendeling van de
portieren;
❒inschakeling van de
interieurverlichting.
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt er een melding
op de display.
Controleer de auto zorgvuldig op
brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de
motorruimte, onder de auto of in de
buurt van de tank.
18)
Draai na een botsing de contactsleutel
naar STOP om te voorkomen dat de
accu leegloopt.
Ga als volgt te werk om de correcte
werking van de auto te herstellen:
❒draai de contactsleutel naar de stand
MAR;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts
in;❒schakel de richtingaanwijzer rechts
uit;
❒schakel de richtingaanwijzer links in;
❒schakel de richtingaanwijzer links uit;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts
in;
❒schakel de richtingaanwijzer rechts
uit;
❒schakel de richtingaanwijzer links in;
❒schakel de richtingaanwijzer links uit;
❒draai de contactsleutel naar de
stand STOP;
❒draai de contactsleutel naar de stand
MAR.BELANGRIJK
17) Het gebruik van
alarmknipperlichten wordt
geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het
land waar u rijdt: neem de
wettelijke voorschriften in acht.18) Als na een botsing een
brandstoflucht wordt geroken of
brandstoflekkage wordt
geconstateerd, het systeem niet
opnieuw inschakelen om het
risico op brand te voorkomen.
48
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK
28) Controleer na enkele kilometers
rijden of de schroeven van de
bevestigingen nog goed zijn
vastgedraaid.
29) Verdeel de lading gelijkmatig en
houd bij het rijden rekening met
een verhoogde
zijwindgevoeligheid.
BELANGRIJK
8) Overschrijd nooit de maximum
toegestane belastingen (zie
hoofdstuk“Technische gegevens).
9) Houd u aan de van toepassing
zijnde wetten met betrekking
tot de maximale afmetingen.
KOPLAMPEN
LICHTBUNDEL
AFSTELLEN
Een goede afstelling van de koplampen
is belangrijk voor het comfort en de
veiligheid van de bestuurder en alle
overige weggebruikers. Dit wordt
bovendien geregeld door specifieke
voorschriften van de
wegenverkeerswetgeving.
De koplampen moeten op de juiste
wijze gericht zijn om de beste
zichtcondities voor alle bestuurders te
garanderen. Neem contact op met
het Alfa Romeo Servicenetwerk voor
controle en eventuele afstelling van de
koplampen.
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Koplampverstelling
Druk op de
knoppen offig. 74.
De ingestelde stand wordt op de
display getoond.
Stand 0: een of twee personen op de
voorstoelen.
Stand 1: 4 personen.
Stand 2: 4 personen + bagage in
bagageruimte.
Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading volledig in de
bagageruimte opgeborgen.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen telkens als het
gewicht van de vervoerde lading
verandert.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust
met Bixenon koplampen, wordt de
hoogte elektronisch geregeld, en
derhalve zijn de
enknoppen niet
aanwezig.
74A0K0541
64
WEGWIJS IN UW AUTO
“Alfa
DNA”-SYSTEEM
(Dynamische
controle van de
auto)
Dit systeem wordt bediend met de
hendel A fig. 75 (op de tunnelconsole)
waarmee drie verschillende rijmodussen
naargelang de rijstijl en wegcondities
kunnen worden gekozen:
❒d=Dynamic(sportieve rijmodus);
❒n=Natural(modus voor rijden
onder normale omstandigheden);
❒a=All Weather(modus voor rijden
onder omstandigheden van weinig
grip, zoals regen en sneeuw).
Het systeem grijpt ook in op de
dynamische controle van de auto
(motor, sturing, VDC-systeem,
instrumentenpaneel).Wanneer de hendel A fig. 75 in de
stand “d” wordt gebracht, wordt de
“Dynamic” modus ingeschakeld en
wordt dit aangegeven door het variëren
van de felheid (knipperen) van de
verlichting het instrumentenpaneel.
RIJMODUSSEN
De hendel A beschikt over een stabiele
stand. Met andere woorden, de hendel
blijft altijd in de middelste stand.
De gekozen rijmodus wordt
aangegeven met een brandende led op
het paneel en wordt op het
herconfigureerbaar multifunctioneel
display as volgt aangegeven:
❒Dynamische modusfig. 76
(displayweergave beschikbaar voor
bepaalde versies/markten)
❒All Weather Modusfig. 77“Natural”
Wanneer de modus “Natural” is
gekozen, worden er geen meldingen en
symbolen op de display weergegeven.
ESC en ASR systemen:de
activeringsdrempels zijn ingesteld voor
comfort en veiligheid onder normale
grip- en rijomstandigheden.
"ELECTRONIC Q2" systeem:het
systeem is gekalibreerd om een
maximaal rijcomfort te verzekeren.
Stuurwielafstelling:functies ingesteld
voor comfort onder normale
gebruiksomstandigheden.
DST:standaard remregeling
gecombineerd met ABS/ESC.
Standaard regeling van zijdelingse
versnelling. Overstuurcompensatie: met
een lichte impuls op het stuurwiel
wordt de bestuurder geadviseerd om
de geschiktste manoeuvre uit te voeren.
75A0K0612
76A0K0591
77A0K0592
70
WEGWIJS IN UW AUTO
Motor:standaard respons.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING
“Dynamic” MODUS
Inschakeling
Breng hendel A fig. 75 omhoog (ter
hoogte van de letter “d”) en houd hem
0,5 seconde in deze stand tot de
betreffende led brandt of tot het woord
“Dynamic” op het display verschijnt
(zie fig. 78).
Nog het loslaten keert de hendel A
terug naar de middelste stand.ESC en ASR:activeringsdrempels voor
een aangenamere, sportievere rijstijl,
waarbij stabiliteit van het voertuig wordt
verzekerd.
"ELECTRONIC Q2" systeem:het
systeem is gekalibreerd om de tractie te
verhogen bij acceleratie in bochten,
voor een maximale wendbaarheid van
het voertuig.
Stuurwielafstelling:gebruikt de
sportfunctie.
DST:standaard remregeling
gecombineerd met ABS/ESC.
Standaard regeling van zijdelingse
versnelling. Compenseert overstuur
afhankelijk van de ESC/ASR
activeringsdrempels: met een lichte
impuls op het stuurwiel wordt de
bestuurder geadviseerd de geschiktste
manoeuvre uit te voeren.Motor:snellere respons + Overboost
voor maximalisatie van het
koppelniveau (voor bepaalde
versies/markten).
RAB:voorinstelling van de remblokken
(voor en achter) gevolgd door het
snel loslaten van het gaspedaal om de
remtijd te reduceren, de remweg te
verkorten en het gevoel van het
rempedaal te verbeteren.
Wanneer de Dynamic modus wordt
ingeschakeld, verandert ook de
lichtintensiteit van het
instrumentenpaneel die eerst afneemt,
vervolgens toeneemt en tenslotte
weer terugkeert naar de vooringestelde
waarde.
Uitschakeling
Om de “Dynamic” modus uit te
schakelen en terug te keren naar
“Natural”, moet dezelfde beweging van
de hendel binnen dezelfde tijd herhaald
worden. In dit geval gaat de led van
de “Natural” modus branden en wordt
het opschrift “Natural on” op het display
weergegeven (zie fig. 79).
78A0K1510
71
BELANGRIJK Voor bepaalde
versies/markten geldt dat de
overschakeling naar de modus
“Dynamic” automatisch wordt
onderdrukt na enkele kilometers te
hebben gereden om ervoor te zorgen
dat de mechanische onderdelen van de
versnellingsbak goed stabiliseren. Als
voor deze limiet toch wordt getracht dit
systeem in te schakelen, dan verschijnt
een speciaal bericht op het display
om aan te geven dat dit verzoek niet
kan worden ingewilligd.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING “All
Weather” MODUS
Inschakeling
Breng de hendel A fig. 75 omlaag (nabij
de letter “a”) en houd hem in deze
stand gedurende 0,5 seconden tot de
betreffende leds branden of tot het
opschrift “All Weather” op de display
verschijnt (zie fig. 80).ESC en ASR systemen:de
activeringsdrempels zijn ingesteld om
een maximale veiligheid bij lage
gripcondities te verzekeren. Bij
montage van sneeuwkettingen is
raadzaam om de "All Weather" modus
in te schakelen.
"ELECTRONIC Q2" systeem:het
system is uitgeschakeld.
Stuurwielafstelling:maximum
comfort.
DST:hogere remregeling
gecombineerd met ABS/ESC.
Standaard regeling van zijdelingse
versnelling. Compenseert overstuur
afhankelijk van de ESC/ASR
activeringsdrempels: met een lichte
impuls op het stuurwiel wordt de
bestuurder geadviseerd de geschiktste
manoeuvre uit te voeren.
Motor:standaard respons.
Uitschakeling
Om de “All Weather” modus uit te
schakelen en terug te keren naar de
“Natural” modus, ga op dezelfde wijze
te werk als voor de “Dynamic” modus,
maar beweeg de hendel A fig. 75
naar “a”.BELANGRIJK
❒Direct schakelen van de “Dynamic”
naar de “All Weather” modus en
omgekeerd is niet mogelijk. Om de
andere modus in te schakelen moet
eerst worden teruggekeerd naar
de “Natural” modus.
❒De rijmodus die ingeschakeld was
voordat de motor werd
uitgeschakeld, wordt gehandhaafd
als de motor weer gestart wordt.
❒Bij een storing in het systeem of een
defect van de hendel A, kunnen
geen rijmodi worden gekozen. Het
display toont dan een
waarschuwingsmelding.
79A0K1059
80A0K1511
72
WEGWIJS IN UW AUTO
START&STOP
SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
IN HET KORT
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder weer wil gaan rijden.
Dit verhoogt de efficiency van de
auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en
geluidsoverlast.
WERKING
Uitschakelmodus van de
motor
Bij stilstaande auto, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in
de vrijstand staat en het
koppelingspedaal niet is ingetrapt.
OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.Het symbool
fig. 81 verschijnt op de
display als de motor wordt afgezet.
De motor opnieuw
starten
Trap het koppelingspedaal in om de
motor opnieuw te starten.
HET SYSTEEM
HANDMATIG
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op de knop
op de
tunnelconsole fig. 82 om het systeem
handmatig in of uit te schakelen.Inschakeling Start&Stop
systeem
Er verschijnt een bericht op het display
wanneer het Start&Stopsysteem wordt
ingeschakeld. In deze toestand is de
led op de knop
gedoofd.
Start&Stop systeem
uitschakelen
❒Versies met multifunctionele display:
er wordt een melding getoond
wanneer het Start&Stop-systeem
wordt uitgeschakeld.
❒Versies met herconfigureerbare
multifunctionele display:het symbool
en een melding worden getoond
wanneer het Start&Stop-systeem
wordt uitgeschakeld.
De led op de knop
gaat branden
wanneer het systeem wordt
uitgeschakeld.
81A0K0163
82A0K0613
73