66Streaming audio via Bluetooth
■ Als het apparaat zowel audiospe‐ler- als telefoonfuncties heeft, kan/kunnen één of beide functies wor‐den gekoppeld. Mobiele telefoon
koppelen 3 124.
■ De telefoonfuncties blijven werken terwijl de audiospeler in gebruik is
en audio-afspelen wordt tijdens het gebruik van de telefoon buiten wer‐
king gesteld.
Extra audio-apparaat aan
infotainmentsysteem koppelen
Koppel het audioapparaat door op de toets SETUP / TEXT te drukken en
selecteer Bluetooth-verbinding . Se‐
lecteer een lege sleuf door aan de
centrale draaiknop te draaien en druk
op de knop om het volgende menu
weer te geven.
Selecteer Apparaat koppelen door de
draaiknop te draaien en in te drukken
en zoek vervolgens op het audio-ap‐
paraat naar Bluetooth-apparatuur in
de omgeving van het apparaat.
Selecteer My_Radio (d.w.z. de naam
van het systeem) uit de lijst op het au‐ dioapparaat en voer, indien van toe‐passing, via het toetsenbord van het
audioapparaat de koppelingscode in die op het displayscherm van het In‐
fotainmentsysteem staat weergege‐
ven.
Let op
Als het audioapparaat geen scherm
heeft, voer dan de standaard koppe‐
lingscode op het apparaat en daarna op het Infotainmentsysteem in.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing
voor deze standaard koppelings‐
code van het audioapparaat,
meestal 0000. Afhankelijk van het
apparaat moet de koppelingscode
wellicht in omgekeerde volgorde
worden ingevoerd, d.w.z. eerst op
het Infotainmentsysteem.
Als het koppelen mislukt, verschijnt
het bericht Koppelen mislukt . Herhaal
de procedure zo nodig.
Wanneer het koppelen voltooid is,
wordt een bevestigingsbericht, ge‐
volgd door de naam van het gekop‐
pelde audio-apparaat, op het display‐ scherm van het Infotainmentsysteem
getoond.Let op
Wanneer een Bluetooth-verbinding
actief is, wordt de batterij van het au‐ dio-apparaat sneller ontladen wan‐
neer het audio-apparaat via het in‐
fotainment-systeem wordt bediend.
Audio-apparaat aansluiten
Na afloop van de koppelingsproce‐
dure worden audioapparaten auto‐
matisch op het Infotainmentsysteem
aangesloten.
Om een audioapparaat aan te sluiten
nadat het gekoppeld is, of om een an‐ der gekoppeld audio-apparaat aan tesluiten dan het huidige, drukt u op detoets SETUP / TEXT en selecteert u
Bluetooth-verbinding (of drukt u op de
toets TEL als er geen apparaat aan‐
gesloten is). De apparatenlijst toont
de audio-apparaten die al gekoppeld
zijn.
Selecteer het gewenste apparaat uit
de lijst en bevestig door de centrale
draaiknop in te drukken. Een display‐ bericht bevestigt de aansluiting.
Streaming audio via Bluetooth67
Audio-apparaat ontkoppelen
Om een audio-apparaat van het Info‐
tainmentsysteem te ontkoppelen, se‐
lecteert u het gewenste apparaat in
het Bluetooth-verbinding -menu en
selecteert u vervolgens Apparaat
loskoppelen door de centrale draai‐
knop te draaien en in te drukken. Een displaybericht bevestigt de ontkoppe‐
ling.
Als het audio-apparaat of de Blue‐
tooth-functie op het audio-apparaat
wordt uitgeschakeld, wordt het appa‐
raat ook van het infotainmentsysteem ontkoppeld.
Extra audio-apparaat van
infotainmentsysteem ontkoppelen
Wanneer de lijst met gekoppelde au‐
dio-apparaten vol is, kan een nieuw apparaat alleen gekoppeld worden
wanneer een bestaand apparaat
wordt ontkoppeld.
Om te ontkoppelen, d.w.z. een audio‐
apparaat uit het geheugen van het
systeem te verwijderen, drukt u op de
toets SETUP / TEXT en selecteert u
Bluetooth-verbinding . Selecteer hetgewenste audioapparaat uit de lijst,
druk op de centrale draaiknop en se‐
lecteer Verwijderen .
Bediening via infotainmentsysteem
Bij draadloze koppeling en verbinding begint het afspelen van de audio au‐
tomatisch.
Het audio-apparaat kan dan via de functietoetsen van het infotainment‐ systeem, draaiknoppen en display‐menu's worden bediend.
Het bereik aan toegankelijke functies
die via het infotainmentsysteem kun‐
nen worden bediend, hangt van het
type audiospeler af.
De bediening van het audio-apparaat, wanneer dit draadloos is verbonden,
is gelijk aan de bediening voor de cd-
speler 3 54.
NAVI 50 - Muziek afspelen via
Bluetooth
Bluetooth-verbinding
Een verbinding moet tot stand ge‐
bracht zijn tussen het audio-apparaat
en het infotainmentsysteem via Blue‐tooth, d.w.z. het apparaat moet aan
de auto gekoppeld zijn voordat het
wordt gebruikt.
Raadpleeg (NAVI 50) "Bluetooth-ver‐
binding" in het hoofdstuk "Telefoon"
3 126.
■ Er kunnen maximaal 8 audio-appa‐
raten gekoppeld en opgeslagen
worden in de apparatenlijst, maar
er kan er maar één tegelijkertijd
verbonden zijn.
■ Als het apparaat zowel audiospe‐ ler- als telefoonfuncties heeft, wor‐
den beide functies gekoppeld. Mo‐
biele telefoon koppelen 3 124.
■ De telefoonfuncties blijven werken terwijl de audiospeler in gebruik is
en audio-afspelen wordt tijdens het
gebruik van de telefoon buiten wer‐
king gesteld.
Extra audio-apparaat aan
infotainmentsysteem koppelen
U kunt het audioapparaat koppelen
door op de knop Start ; te drukken,
gevolgd door INSTELLINGEN op het
displayscherm.
68Streaming audio via Bluetooth
Selecteer Bluetooth, gevolgd door
Bluetooth-apparaat zoeken of Extern
apparaat goedkeuren .
Zoek op het audioapparaat naar
Bluetooth-apparatuur in de buurt van
het apparaat.
Selecteer MEDIA-NAV (d.w.z. de
naam van het infotainmentsysteem)
uit de lijst op het audioapparaat en
voer (indien van toepassing) via het toetsenbord van het audioapparaat
de koppelingscode in die op het dis‐
playscherm van het infotainmentsys‐
teem staat weergegeven.
De standaard koppelingscode is
0000 . Selecteer Wachtwoord
wijzigen om deze koppelingscode te
wijzigen voordat de koppelingsproce‐
dure wordt gestart.
Let op
Als het audioapparaat geen scherm heeft, voer dan de standaard koppe‐
lingscode op het apparaat en daarna op het Infotainmentsysteem in.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing voor deze standaard koppelings‐
code van het audioapparaat,
meestal 0000. Afhankelijk van hetapparaat moet de koppelingscode
wellicht in omgekeerde volgorde
worden ingevoerd, d.w.z. eerst op
het Infotainmentsysteem.
Herhaal zo nodig de procedure als
het koppelen mislukt.
Let op
Wanneer een Bluetooth-verbinding
actief is, wordt de batterij van het au‐ dio-apparaat sneller ontladen wan‐
neer het audio-apparaat via het in‐ fotainment-systeem wordt bediend.
Audio-apparaat aansluiten
Na afloop van de koppelingsproce‐
dure worden audioapparaten auto‐
matisch op het Infotainmentsysteem
aangesloten.
U kunt het aangesloten audioappa‐ raat wijzigen door op de knop
Start ; te drukken, gevolgd door
INSTELLINGEN op het display‐
scherm.
Selecteer vervolgens Bluetooth en
Bluetooth-apparatenlijst bekijken . De
apparatenlijst toont de audio-appara‐
ten die al gekoppeld zijn.Selecteer het gewenste audioappa‐
raat uit de lijst en bevestig door op OK te drukken.
Audio-apparaat ontkoppelen
Als het audioapparaat of de Blue‐
tooth-functie op het audioapparaat
wordt uitgeschakeld, wordt het appa‐
raat van het infotainmentsysteem ont‐
koppeld.
Extra audio-apparaat van
infotainmentsysteem ontkoppelen
Wanneer de lijst met gekoppelde au‐
dio-apparaten vol is, kan een nieuw
apparaat alleen gekoppeld worden
wanneer een bestaand apparaat
wordt ontkoppeld.
Om te ontkoppelen, d.w.z. dat een
audioapparaat uit het systeemgeheu‐
gen wordt verwijderd, drukt u op de
knop Start ;, gevolgd door
INSTELLINGEN op het display‐
scherm.
Selecteer Bluetooth en Bluetooth-
apparatenlijst bekijken .
Selecteer het gewenste audioappa‐
raat uit de lijst en druk op ë om het
apparaat te verwijderen. Verwijder zo
Streaming audio via Bluetooth69
nodig alle apparaten door op Opties
te drukken, gevolgd door Alles
verwijderen . Bevestig met de knop
OK .
Bediening via infotainmentsysteem Bij draadloze koppeling en verbinding begint het afspelen van de audio au‐
tomatisch.
Het audioapparaat kan dan worden
bediend via de displayopties van het
infotainmentsysteem.
Het bereik aan toegankelijke functies
die via het infotainmentsysteem kun‐
nen worden bediend, hangt van het
type audiospeler af.
Raadpleeg voor de bediening van
een draadloos verbonden audioappa‐
raat (NAVI 50) "Opgeslagen audiobe‐ standen afspelen" in het hoofdstuk
"USB-poort" 3 60.
NAVI 80 - Muziek afspelen via Bluetooth
Bluetooth-verbinding
Een verbinding moet tot stand ge‐
bracht zijn tussen het audio-apparaat
en het infotainmentsysteem via Blue‐tooth, d.w.z. het apparaat moet aan
de auto gekoppeld zijn voordat het
wordt gebruikt.
■ Er is maximumaantal audioappara‐
ten dat gekoppeld en opgeslagen
kan worden in de apparatenlijst,
maar er kan er maar één tegelijker‐ tijd verbonden zijn.
■ Als het apparaat zowel audiospe‐ ler- als telefoonfuncties heeft, wor‐
den beide functies gekoppeld. Mo‐
biele telefoon koppelen 3 124.
■ De telefoonfuncties blijven werken terwijl de audiospeler in gebruik is
en audio-afspelen wordt tijdens het
gebruik van de telefoon buiten wer‐
king gesteld.
Extra audio-apparaat aan
infotainmentsysteem koppelen
Druk in de startpagina op MENU, ge‐
volgd door Multimedia en
Instellingen op het displayscherm.
Selecteer Media om naar het menu
Media-instellingen te gaan en selec‐
teer vervolgens de optie "Bluetooth-
verbinding configureren".De koppelingsprocedure is vergelijk‐
baar met die van het koppelen van
een mobiele telefoon. Raadpleeg
(NAVI 80) "Bluetooth-verbinding" in
het hoofdstuk "Telefoon" 3 126.
Audio-apparaat aansluiten
Na afloop van de koppelingsproce‐
dure worden audioapparaten auto‐
matisch op het Infotainmentsysteem
aangesloten.
U kunt de audiobron op elk moment
wijzigen in de Bluetooth-modus om
bestanden van een aangesloten
Bluetooth-apparaat af te spelen.
Druk in de startpagina op MENU, ge‐
volgd door Multimedia en Media op
het displayscherm.
Druk op < (om een pop-upmenu te
openen) en selecteer Bluetooth-
verbinding om de audiobron te wijzi‐
gen in Bluetooth.
Audio-apparaat ontkoppelen
Als het audioapparaat of de Blue‐
tooth-functie op het audioapparaat
wordt uitgeschakeld, wordt het appa‐
raat van het infotainmentsysteem ont‐
koppeld.
70Streaming audio via Bluetooth
Extra audio-apparaat van
infotainmentsysteem ontkoppelen
Om te ontkoppelen, d.w.z. dat een
apparaat uit het systeemgeheugen
wordt verwijderd:
Druk in de startpagina op MENU, ge‐
volgd door Multimedia en
Instellingen op het displayscherm.
Selecteer Media om naar het menu
Media-instellingen te gaan en selec‐
teer vervolgens de optie "Bluetooth-
verbinding configureren".
De ontkoppelingsprocedure is verge‐
lijkbaar met die van het koppelen van
een mobiele telefoon. Raadpleeg
(NAVI 80) "Bluetooth-verbinding" in
het hoofdstuk "Telefoon" 3 126.
Bediening via infotainmentsysteem Als de draadloze koppeling en ver‐
binding tot stand is gebracht, kan de
audio automatisch beginnen af te
spelen.
Het audioapparaat kan dan worden
bediend via de displayopties van het
infotainmentsysteem.Het bereik aan toegankelijke functies
die via het infotainmentsysteem kun‐
nen worden bediend, hangt van het
type audiospeler af.
Raadpleeg voor de bediening van
een draadloos verbonden audioappa‐ raat (NAVI 80) "Opgeslagen audiobe‐standen afspelen" in het hoofdstuk
"USB-poort" 3 60.
80Navigatie
Batterij vervangen
Druk op de vergrendeling aan de ach‐terzijde van het apparaat en til het
toetsenbord eruit.
Breng nieuwe batterijen aan (type:
AAA / LR03 / UM4 1,5V) waarbij er‐
voor gezorgd moet worden dat ze cor‐
rect aangebracht worden; plaats ver‐
volgens het batterijdeksel terug.
NAVIGATIESYSTEEM
ACTIVEREN
Inschakelen
Het navigatiesysteem schakelt auto‐
matisch in wanneer het contact wordt ingeschakeld. Druk in andere geval‐len op de knop/toets X.
Bij uitgeschakeld contact kan het na‐
vigatiesysteem gedurende ongeveer
20 minuten worden gebruikt.
Druk op de knop/toets X om het na‐
vigatiesysteem in te schakelen. Het systeem wordt ongeveer 20 minuten
na de laatste invoer van de gebruiker
automatisch uitgeschakeld.
Uitschakelen
Bij uitgeschakeld contact wordt het
navigatiesysteem automatisch uitge‐
schakeld wanneer het bestuurders‐
portier wordt geopend.
Bij ingeschakeld contact drukt u op de knop/toets X om het navigatiesys‐
teem uit te schakelen.Menu's voor wisselen tussen
navigatiesysteem en
infotainmentsysteemCD35 BT USB NAVI
Bij ingeschakeld Infotainment- en na‐
vigatiesysteem drukt u op de toets
NAVI (van de knoppen op de stuur‐
kolom) om tussen schermen van het
navigatie- en Infotainment te wisse‐
len.
Wanneer de bedieningselementen
van het infotainmentsysteem worden
gebruikt om te wisselen, bijvoorbeeld
de audiobron, verschijnt het infotain‐
mentsysteemscherm even over het
navigatiesysteemscherm. Het display schakelt na korte tijd terug.
Let op
De klok verschijnt wanneer naar het
scherm van het infotainmentsys‐
teem wordt omgeschakeld.NAVI 50
Als het navigatiesysteem is ingescha‐ keld, drukt u op de knop Start ; of
houdt u r op het displayscherm in‐
gedrukt om terug te gaan naar het
startmenu van het infotainmentsys‐
teem.
82Navigatie
4. Verkeerszijbalk: Weergave vanincidenten op de route, ontvangst‐
indicator verkeersinfo
5. Huidige tijd
6. Richting en afstand tot volgende richtingsverandering
7. Buitentemperatuur (afhankelijk van de auto)
8. Reisinformatie, bijv. geschatte aankomsttijd, totaal resterende
afstand
9. Huidige locatie
10. Audiosysteeminformatie
11. Kompas Om het kaartscherm op een willekeu‐rig moment te openen, drukt u op de
toets MAP 2D/3D .
Verzeker u ervan dat alle aange‐ brachte veranderingen bevestigd
worden met de
schermtoetsen (⌞ en ⌟) voordat u
naar het kaartscherm schakelt; an‐
ders gaan de veranderingen verloren.
Druk in het kaartscherm nogmaals op
de toets MAP 2D/3D om tussen de
2D/3D-kaartmodi te wisselen.NAVI 50 - DisplayweergaveMenuscherm
Om naar het menuscherm Navigatie
te gaan, drukt u op de knop Start ;,
gevolgd door NAVI op het display‐
scherm.
Het menuscherm Navigatie bevat de
volgende menu's en submenu's:
■ Bestemming
Raadpleeg (NAVI 50) "Invoer van
de bestemming" 3 96.
◆ Adres
◆ Speciale bestemmingen
◆ Geschiedenis
◆Favorieten
◆ Zoeken op de kaart
◆ Coördinaten
■ Route
Raadpleeg (NAVI 50) "Route-infor‐
matie" in het hoofdstuk "Route be‐
werken" 3 105.
◆ Route aanmaken /Route
bewerken
◆ Wegen vermijden
◆ Overzicht
◆ Route annuleren
◆ Alternatieve routes
◆ Route
■ Opties
Raadpleeg (NAVI 50) "Navigatie‐
systeem instellen" hieronder.
◆ Waarschuwingen
◆ Route-instellingen
◆ Kaartinstellingen
◆ Steminstellingen
◆ Notatie coördinaten
◆ Gps
◆ Kaartupdate
Navigatie83
Kaartscherm
U kunt zonder navigatie naar het
kaartscherm gaan door op de knop Start ; te drukken, gevolgd door
KAART op het displayscherm. Raad‐
pleeg (NAVI 50) "Bekijk kaart" in het
hoofdstuk "Begeleiding" 3 105.
Druk ergens op de kaart. De cursor
geeft de huidige geselecteerde posi‐
tie aan. Om de kaart te verschuiven,
sleept u de cursor in de gewenste
richting.
U kunt met navigatie naar het kaart‐
scherm gaan door op de knop
Start ; te drukken, gevolgd door
NAVI op het displayscherm. Geef
daarna een bestemming op. Raad‐
pleeg (NAVI 50) "Invoer van de be‐
stemming" 3 96.
Het kaartscherm (met of zonder rou‐ tebegeleiding) bevat de volgende be‐
dieningselementen en informatie:
1. ⇦/⇨: Kaart linksom/rechtsom draaien
2. ⇧/⇩: Gezichtspunt (laag/hoog). 3. OK : Acties bevestigen
4. Optiemenu
5. r : Terug naar vorige scherm
6. ] : Schaal aanpassen (in- en
uitzoomen)
7. Kompas (indrukken om te wisse‐ len tussen de 2D/3D-kaartmodi)8. Naam van de volgende belang‐rijke weg of verkeersbordinforma‐tie, indien van toepassing
9. Huidige tijd
10. Richting en afstand tot volgende richtingsverandering
11. Reisinformatie, bijv. geschatte aankomsttijd, totaal resterende
afstand
12. Audiosysteeminformatie
13. K: Huidige locatie
14. Berekende route en richtingsver‐ anderingen
15. Beginmenu