
120Verlichting
Inschakelen
Intelligent verlichtingssysteem en au‐
tomatische grootlichtactivering wor‐
den tegelijk ingeschakeld door twee‐
maal op de keuzehendel te drukken.
Ze kunnen ingeschakeld worden met
het contact aan.
Automatische grootlichtactivering
werkt bij een snelheid boven
40 km/u en wordt uitgeschakeld on‐
der 20 km/u. Het intelligente verlich‐
tingssysteem werkt boven 55 km/u.
De groene controlelamp l brandt
continu wanneer de functie geacti‐
veerd is; de blauwe lamp 7 brandt
wanneer het grootlicht automatisch
wordt ingeschakeld.
Uitschakelen
Druk eenmaal op de keuzehendel. De functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor in‐
schakelt.
Dynamische automatische
koplampverstelling Om te voorkomen dat tegenliggers
worden verblind, worden de koplam‐
pen automatisch versteld op basis
van de hellingshoek, gemeten door
de voor- en achteras, de versnelling
of vertraging en de rijsnelheid.Fout in adaptief rijlichtsysteem
Wanneer het systeem een storing in
het adaptief rijlichtsysteem herkent,
gaat het naar een vooraf ingestelde
positie om verblinding van tegenlig‐ gers te voorkomen. Indien dit niet mo‐
gelijk is, zal de desbetreffende kop‐
lamp automatisch worden uitgescha‐
keld. Eén koplamp zal in elk geval blij‐
ven branden. Er verschijnt een waar‐
schuwing op het Driver Information
Center (DIC).
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.

Verlichting121
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
Richtingaanwijzershendel omhoog=rechter rich‐
tingaanwijzersig‐
naalhendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzersignaal
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Wanneer er een aanhangwagen is aangekoppeld, knippert de richting‐
aanwijzer zes keer wanneer u de hen‐
del indrukt tot u een weerstand voelt
en u de hendel weer loslaat.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.Mistlampen voor
Bediening met toets >.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.

142Rijden en bedieningDe elektrische handrem is aan‐
getrokken wanneer controle‐
lamp m oplicht 3 93.
■ Zet de motor af.
■ Wanneer de auto vlak of op een
oplopende helling staat, dan
vóór het verwijderen van de
contactsleutel de eerste ver‐
snelling inschakelen of de keu‐ zehendel in stand P zetten. Op
een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflo‐
pende helling staat, dan vóór
het verwijderen van de contact‐
sleutel de achteruitversnelling
inschakelen of de keuzehendel
in stand P zetten. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand toedraaien.
■ Sluit de ramen en de softtop.
■ De contactsleutel verwijderen. Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.Bij auto's met automatische ver‐ snellingsbak kan de sleutel al‐
leen worden verwijderd met de
keuzehendel in stand P.
■ Vergrendel de auto.
■ Diefstalalarmsysteem inschakelen.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werking
treden 3 192.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge mo‐
tortoerentallen of met hoge motor‐
belasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te be‐
schermen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags wor‐
den geactiveerd, wordt de motor au‐ tomatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot
stilstand komt.

Rijden en bediening163
De gevoeligheid van het
systeem instellen De gevoeligheid van het systeem kan
op kort, gemiddeld of ver worden in‐
gesteld.
Druk op de toets V; de huidige instel‐
ling verschijnt op het DIC. Druk nog‐
maals op de toets V om de waar‐
schuwingsgevoeligheid aan te pas‐
sen.
De bestuurder alarmeren
Een groene controlelamp voorligger
gedetecteerd A licht op in de instru‐
mentengroep wanneer het systeem
een voorligger heeft geconstateerd.Wanneer de afstand tot een voorlig‐
ger te kort wordt of wanneer u een ander voertuig te snel nadert en er
een botsing dreigt, verschijnt het bot‐ singswaarschuwingssymbool op het
DIC.
Tegelijkertijd klinkt er een geluidssig‐ naal. Laat het rempedaal los als de
situatie dit vereist.
Uitschakelen
Het systeem kan worden gedeacti‐
veerd. Druk op de knop V totdat het
volgende bericht op het DIC ver‐
schijnt.

Rijden en bediening173
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent
automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
Als gevolg van externe akoestische
of mechanische storingen is het mo‐ gelijk dat de sensor een niet-be‐
staand object (echostoring) herkent.
De geavanceerde parkeerhulp rea‐
geert eventueel niet op veranderin‐ gen van de parkeerplek nadat u met het parkeren bent begonnen.
Let op
Na gebruik moet de geavanceerde
parkeerhulp worden gekalibreerd.
Voor optimale begeleiding tijdens
het parkeren is een rijafstand van
ten minste 35 km, inclusief een aan‐
tal bochten, nodig.
Blindehoeksysteem
Het blindehoeksysteem detecteert en meldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem alarmeert visueel in elkebuitenspiegels bij het detecteren die
in de binnen- en buitenspiegels wel‐
licht niet zichtbaar zijn.
De sensoren van het systeem bevin‐
den zich in de bumper aan de linker-
en rechterzijde van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
■ Auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen.
■ Voetgangers, fietsers of dieren.
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's
die worden ingehaald of die u inhalen, een geel waarschuwingssymbool B
in de betreffende buitenspiegel op.
Als de bestuurder vervolgens de rich‐
tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool B geel knipperen
als waarschuwing om niet van rij‐
strook te wisselen.
Let op
Als de passerende auto minstens
10 km/u sneller rijdt dan de gepas‐
seerde auto, wordt het waarschu‐
wingssymbool B in de betreffende
buitenspiegel niet verlicht.
Het blindehoeksysteem werkt bij
snelheden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij snelheden hoger dan 140 km/u
wordt het systeem inactief, aangege‐
ven door de verlichte waarschuwings‐ symbolen B in beide buitenspiegels.

192Verzorging van de auto
■ Handrem niet aantrekken.
■ Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
■ Sluit de softtop.
■ Dek de softtop af om invloeden van
buitenaf terug te brengen.
■ Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten datgeen van de systemen werkt, bijv.
het diefstalalarmsysteem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
■ Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening inscha‐ kelen.
■ Bandenspanning controleren.
■ Sproeiervloeistofreservoir vullen.
■ Motoroliepeil controleren.
■ Koelvloeistofpeil controleren.
■ Zo nodig kentekenplaat monteren.Verwerking van sloopauto
Eventueel wettelijk verplichte infor‐
matie over autodemontagebedrijven
en de recycling van sloopauto's vindt
u op onze website. Laat dit werk uit‐
sluitend over aan een erkend autode‐
montagebedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden
uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking uit‐ voeren.
De koelventilator kan ook bij uit‐
geschakelde ontsteking gaan
draaien.

256TrefwoordenlijstAAanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............237, 241
Aanduidingen op banden ..........213
Aanhanger trekken ....................186
Aansteker .................................... 86
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 191
Accu ........................................... 196
Achterlichten .............................. 203
Achterruitverwarming ................... 35
Achteruitkijkcamera ...................174
Achteruitrijlichten .......................122
Actieve hoofdsteunen ...................47
Adaptief rijlicht (AFL) .........117, 200
Adaptive Forward Lighting ...........97
AdBlue .................................. 96, 144
Afmetingen auto ........................247
Afslagverlichting ......................... 117
Airbag deactiveren ....................... 64 Airbag-deactivering ...................... 92
Airbaglabel.................................... 59
Airbags, gordelspanners en rolbeugels.................................. 92
Airbagsysteem ............................. 59
Airconditioning ........................... 127
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 135
Alarmknipperlichten ...................120Algemene informatie .................. 185
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 136
Andere auto slepen ...................232
Antiblokkeersysteem .................152
Antiblokkeersysteem (ABS) .........94
Armsteun ...................................... 54
Armsteun met opbergruimte ........73
Asbakken ..................................... 86
Autogegevens ............................ 241
Autokrik....................................... 212
Automatische dimfunctie .............32
Automatische verlichting ............ 114
Automatische versnellingsbak ...147
Automatisch vergrendelen ...........25
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 231
Auto stallen ................................. 191
B Bagageruimte ........................ 26, 74
Bandenreparatieset ...................220
Bandenspanning .......................214
Bandenspanningscontrolesys‐ teem .................................. 96, 215
Bandenspanningswaarden ........250
Batterijspanning .........................107
Bedieningsorganen ......................80
Bekerhouders .............................. 72
Bekleding .................................... 235

257
Beladingsinformatie .....................78
Beslagen lampglazen ................122
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 159
Beveiliging van de auto ................27
Binnenspiegels ............................. 31
Binnenverlichting ...............123, 206
Blindehoeksysteem ....................173
BlueInjection ............................... 144
Bolle vorm .................................... 30
Boordgereedschap .....................212
Boordinformatie .........................105
Brandstof .................................... 181
Brandstofmeter ............................ 88
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot. 185
Brandstof voor benzinemotoren 181
Brandstof voor dieselmotoren ...182
Buitenspiegels .............................. 30
Buitentemperatuur .......................83
Buitenverlichting .........................113
C Car Pass ...................................... 21
Centrale vergrendeling ................23
Claxon ................................... 15, 81
Code ........................................... 105
Conformiteitsverklaring ...............251
Contactslotstanden ....................137
Controlelampen ......................87, 90
Controle over de auto ................136Controles.................................... 192
Cruise control ...................... 97, 159
D Dagrijlicht ................................... 117
Dagteller ...................................... 88
DEF ............................................ 144
Diefstalalarmsysteem ..................28
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 198
Dieseluitlaatvloeistof ...................144
Dimlicht of grootlicht ...................113
Driepuntsgordel ........................... 57
Driver Information Center .............98
E EHBO ........................................... 78
Elektrisch bediende ruiten ...........32
Elektrische aansluitingen .............86
Elektrische handrem .............94, 153
Elektrische stoelverstelling ..........52
Elektrische verstelling ..................30
Elektrisch systeem...................... 206
Elektronische rijprogramma's ....149
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem .....95
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 156
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ...............95Elektronisch
klimaatregelsysteem ..............129
Event Data Recorders (EDR) .....253
F
Frontaal airbagsysteem ...............62
Frontaanrijdingswaarschuwing ...162
G
Gebruik van deze handleiding .......3
Geluidssignalen .........................106
Gereedschap ............................. 212
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gevarendriehoek .........................77
Gloeilamp vervangen ................199
Gordelverklikker ........................... 92
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display ...................103
Grootlicht ............................. 97, 114
Grootlichtassistentie .............97, 115
H
Halogeenkoplampen .................199
Handgeschakelde versnellingsbak ......................151
Handmatige dimfunctie ................31
Handmatige modus ...................149
Handrem ............................. 152, 153
Handschoenenkastje ...................71