85
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEID
4
Expert-VU_nl_Chap04_Securite_ed01-2014
HANDREM Het is dan niet voldoende om alleen een
versnelling in te schakelen bij het parkeren
van de auto, zeker niet bij een beladen auto. ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Gebruik de alarmknipperlichten alleen
bij een noodsituatie, een noodstop of in
uitzonderlijke omstandigheden.
VEILIGHEID TIJDENS HET RIJDEN
Aantrekken
Trek aan de hendel van de handrem om de
auto op de handrem te zetten.
Controleer voordat u uitstapt of de handrem
goed is aangetrokken. Als de handrem nog (iets) is
aangetrokken, wordt dit aangegeven
door dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel. Trek de handrem
uitsluitend bij stilstaande
auto aan.
Trek, in het uitzonderlijke geval dat de
handrem wordt gebruikt als de auto rijdt,
deze voorzichtig aan om de achterwielen
niet te blokkeren (slipgevaar).
Loszetten
Trek aan de hendel van de handrem en druk
op de knop om de handrem los te zetten.
Als de auto stilstaat op een helling, draai
dan de wielen richting trottoir en trek de
handrem aan.
86
Parkeerhulp
Expert-VU_nl_Chap04_Securite_ed01-2014
Inschakelen van de achteruitversnelling
Een geluidssignaal bevestigt dat het
systeem in werking treedt zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het
obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de
geluidssignalen is. Als de auto minder dan
ongeveer 30 centimeter van het obstakel
verwijderd is, is het geluidssignaal continu
hoorbaar.
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
PARKEERHULP ACHTER
De parkeerhulp achter met geluidssignalen
en/of een grafische weergave bestaat uit
vier parkeersensoren die zijn aangebracht in
de achterbumper. Het systeem waarschuwt
de bestuurder voor elk obstakel (persoon,
auto, boom, hek, …) dat zich binnen het
bereik van het systeem achter de auto
bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten die
zich direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden
of gelijksoortige voorwerpen worden
waargenomen bij aanvang van de
aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer
de auto te dicht genaderd is.
Activeren/Deactiveren
Druk op deze schakelaar om
het systeem te activeren of te
deactiveren.
Storing
Als het systeem bij het inschakelen van de
achteruitversnelling niet werkt, gaat het lampje
van de schakelaar branden in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
display. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of
bij slecht weer niet bedekt zijn met modder,
ijs of sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhanger of de montage van een
fietsdrager (auto met een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsdrager).
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is.
Weergave op het display
Geadviseerd wordt het systeem uit te
schakelen als de auto is voorzien van een
ladder achterop of als lading wordt vervoerd
die langer is dan de auto. De geactiveerde of gedeactiveerde toestand
van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
ABS
ABS 87
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEID
4
Expert-VU_nl_Chap04_Securite_ed01-2014
CLAXON
Druk op het midden van het stuurwiel.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS - EBD)
Het ABS zorgt samen met de elektronische
remdrukregelaar (EBD) tijdens het
remmen voor een betere stabiliteit en
bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de
wielen, terwijl de remdrukregelaar de
remdruk over de vier wielen verdeelt.
Gebruiksvoorschrift
Het ABS treedt automatisch in werking als
één van de wielen dreigt te blokkeren. Het
systeem zorgt niet voor een kortere remweg.
Op een erg glad wegdek (sneeuw, olie, enz.)
kan de remweg door de werking van het
ABS langer zijn. Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volledig in en laat het
niet los, ook niet op een glad wegdek. Het
ABS zorgt er dan voor dat u om het obstakel
heen kunt sturen.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die zijn voorzien van
een artikelnummer van PEUGEOT. Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met de
verklikkerlampjes remsysteem
en STOP, een geluidssignaal en
een melding op het display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukregelaar.
Door deze storing zou u tijdens het remmen
de controle over uw auto kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk op een veilige plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
NOODREMASSISTENTIE (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt:
trap het rempedaal volledig in zonder het los
te laten.
Het systeem wordt ingeschakeld als de
snelheid waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt groot is en zorgt ervoor dat de
benodigde bedieningskracht verandert.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
storing in het antiblokkeersysteem. Door
deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen. Houd het rempedaal ingetrapt om de
werking van het brake assist system voort
te zetten.
OFF
88
Veiligheid tijdens het rijden
Expert-VU_nl_Chap04_Securite_ed01-2014
ANTISPINREGELING (ASR) EN ELEKTRONISCH STABILITEITSPROGRAMMA (ESC)
Deze systemen staan in verbinding met het
ABS en zijn hier een aanvulling op.
De ASR zorgt voor een optimale
overbrenging van de aandrijfkracht op de
weg, zodat wordt voorkomen dat u tijdens
het accelereren de controle over de auto
verliest.
Het systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. Het systeem zorgt ook voor
meer koersstabiliteit bij het accelereren. Het ESC-systeem grijpt automatisch in
via het remsysteem en de motor als de
koers van de auto afwijkt van de door de
bestuurder gewenste richting.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond, ...) kan het nuttig zijn het ASR/ESC
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
slippen en weer grip kunnen krijgen.
Storing
Gebruiksvoorschrift
Het ASR-/ESC-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's en het te hard rijden.
De goede werking van het systeem wordt
verzekerd onder voorwaarde dat de
voorschriften van de constructeur op het gebied
van wielen (banden en velgen), onderdelen van
het remsysteem en elektronische onderdelen
worden nageleefd en dat de procedures voor
montage en het uitvoeren van werkzaamheden
worden opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Houd als het ESC is ingeschakeld in een
bocht het stuurwiel altijd in de gewenste
richting en stuur niet tegen.
Werking
Het lampje knippert tijdens een
ingreep van de ASR of het ESC.
De systemen worden opnieuw:
- automatisch ingeschakeld als de wagensnelheid hoger wordt dan 50 km/h,
- handmatig ingeschakeld door nogmaals op de knop te drukken. Bij een storing in de systemen
zullen het verklikkerlampje en de
led gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem
na te laten kijken.
Het verklikkerlampje kan ook gaan
branden in het geval van een te lage
bandenspanning. Controleer van alle
banden de bandenspanning.
- Druk op de knop die zich op de middenconsole bevindt.
- De led gaat branden: de systemen ASR en ESC zijn
uitgeschakeld.
89
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEID
4
Expert-VU_nl_Chap04_Securite_ed01-2014
"GRIP CONTROL"
Gebruiksvoorschriften
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar het is
ook mogelijk om zo nu en dan te rijden op
minder goed begaanbare wegen.
Vooral als uw auto zwaar beladen is, is deze
niet geschikt voor gebruik als terreinauto.
Denk hierbij aan:
- rijden op terreinen die de onderzijde van de auto zouden kunnen beschadigen of
waarbij onderdelen (brandstofleiding,
brandstofkoeler,...) geraakt zouden
kunnen worden door stenen of andere
objecten,
- rijden op terrein met steile hellingen en weinig grip,
- oversteken van beekjes en stroompjes.
Op een ondergrond van sneeuw, modder
of zand zorgt dit systeem voor voldoende
tractie dankzij een compromis tussen
veiligheid, grip en trekkracht, gecombineerd
met Michelin
® Agilis 51 M+S all terrain
banden.
Met dit systeem komt de auto in de meeste
situaties waarbij er weinig grip is toch
vooruit. Het gaspedaal moet
voldoende worden ingetrapt
om via het motorvermogen
de verschillende parameters
zo optimaal mogelijk te
beheren.
90
Veiligheid tijdens het rijden
Expert-VU_nl_Chap04_Securite_ed01-2014
De ESC -stand is de normale
stand voor situaties waarin weinig
wielslip optreedt, gebaseerd
op de meest voorkomende
omstandigheden tijdens het rijden
op autowegen en snelwegen.
Elke keer als u het contact afzet, wordt het
ESC automatisch weer ingeschakeld.
De stand ESC OFF is alleen
geschikt voor het wegrijden en
bij lage snelheden.
Deze stand is alleen mogelijk bij
snelheden tot 50 km/h. In de stand "
Sneeuw " past het
systeem bij het wegrijden de
regeling aan op de hoeveelheid
grip die elk voorwiel op dat
moment heeft.
Tijdens het optrekken optimaliseert
het systeem de wielslip zodanig dat de
beschikbare grip effectief wordt gebruikt
voor een maximale acceleratie.
In de stand " Off road " wordt
bij het wegrijden veel wielslip
toegestaan bij het wiel met de
minste grip, zodat de modder
van de band wordt verwijderd en het wiel
vervolgens weer grip krijgt. Er wordt zo veel
mogelijk koppel naar het wiel met de meeste
grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem
de wielslip zodanig dat de handelingen
van de bestuurder zo veel mogelijk effect
hebben. In de stand "
Zand " is het
gelijktijdig licht doorslippen van de
aangedreven wielen toegestaan,
zodat de auto vooruit komt en het
risico van ingraven wordt beperkt.
Activeer op zand geen andere standen,
omdat anders de kans bestaat dat de auto
vast komt te zitten in het terrein.
91
Veiligheidsgordels
VEILIGHEID
4
Expert-VU_nl_Chap04_Securite_ed01-2014
Hoogteverstelling
Knijp de knop van de geleider in en schuif
deze omhoog of omlaag (veiligheidsgordel
bestuurdersstoel en enkele passagiersstoel).
Als uw auto is voorzien van een
tweezitsbank, is de veiligheidsgordel
van de middelste zitplaats niet in hoogte
verstelbaar.
Losmaken
Druk op de rode knop.
VEILIGHEIDSGORDELS
Gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het wegrijden
zeker van te zijn dat alle inzittenden hun
veiligheidsgordels op de juiste manier
hebben vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan uw lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te laten
aansluiten (zoals wasknijpers, klemmen,
veiligheidsspelden, ...).
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verplaatsen
van een stoel of de achterbank of de gordel
goed is opgerold en de gordelsluiting zich op
de juiste plaats bevindt.
De gordelspanners van de veiligheidsgordels
vóór kunnen, afhankelijk van de aard en
de kracht van de aanrijding, onafhankelijk
van de airbags afgaan. De gordelspanners
trekken de veiligheidsgordels direct stevig
tegen het lichaam van de inzittenden.
Het afgaan van de gordels gaat gepaard met
een lichte onschadelijke rookvorming en
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de vergrendeling van
de gesp te controleren. Verklikkerlampje veiligheidsgordel
bestuurder
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
passagier
Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt, gaat
bij het starten van de motor het
verklikkerlampje branden.
Als uw auto is voorzien van een
passagiersstoel vóór, gaat als
bij het starten van de motor de
passagier zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt, dit
verklikkerlampje branden.
92
Veiligheidsgordels
Expert-VU_nl_Chap04_Securite_ed01-2014
een geluid als gevolg van de pyrotechnische
lading in het systeem.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van de
inzittenden getrokken wordt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het
over de kop slaan van de auto.
De veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners werken alleen als het contact
aan staat.
U kunt de gordel losmaken door de rode knop
op de gesphouder in te drukken. Geleid de
gordel tijdens het oprollen.
Als de gordelspanners zijn geactiveerd,
gaat het verklikkerlampje airbag branden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,
- moet worden voorkomen dat de gordel gedraaid raakt en moet de gordel in een
vloeiende beweging naar voren worden
getrokken,
- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet
om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. Voorschriften voor kinderen:
-
maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
- laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. De veiligheidsgordel mag door
niet meer dan één persoon gedragen
worden. VEILIGHEIDSGORDELS ZITPLAATSEN VÓÓR
Raadpleeg voor meer informatie over
kinderzitjes in rubriek 4 het gedeelte
“Kinderen in de auto”.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het PEUGEOT-netwerk, dat tevens voor de
garantie zorgt en de werkzaamheden volgens
de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig (ook na een kleine aanrijding)
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats: de gordels
mogen geen slijtagesporen en scheuren
vertonen en er mogen geen wijzigingen aan de
gordels zijn aangebracht.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel
voor textiel, verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.
Met airbags vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van pyrotechnische gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers.
Zonder airbags vóór
Als uw auto is voorzien van een tweezitsbank
vóór zonder airbags vóór, is de veiligheidsgordel
van de middelste passagier niet voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner.
Voorbank
Als uw auto voorzien is van een voorbank,
let er dan op dat de juiste gordel in de
juiste gordelhouder wordt vastgemaakt.
Verwissel de gordelhouder of de gordel van
de bestuurder niet met die van de middelste
zitplaats.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen, moet de heupgordel altijd
onder de armsteun door worden geleid.
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.