Page 129 of 332

127
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Houd bij het starten van de motor altijd
het rempedaal ingetrapt.
Trek de handrem aan om te voorkomen
dat de auto wegrolt, behalve wanneer
de handrem automatisch wordt
bediend.
Selecteer wanneer u de auto met
ingeschakeld hybridesysteem stilzet
altijd de neutraalstand N
.
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert altijd of de
selectiehendel in de neutraalstand N
staat en de handrem is aangetrokken.
Stilzetten van de auto
Als dit waarschuwingslampje bij het
aanzetten van het contact gaat knipperen,
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit
op een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.Voordat u de motor afzet, kunt u:
- d e selectiehendel in de stand N bewegen
om de neutraalstand te selecteren,
-
e
en versnelling ingeschakeld laten. In dat
geval kan de auto niet worden verplaatst.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de
auto volledig stil te zetten (als de handrem niet
in de automatische stand staat ingesteld).
Storing
Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage
snelheid soepeler (inparkeren, file rijden, ...).
Als het hybridesysteem is ingeschakeld en de
selectiehendel in de stand A , M of R staat, zet
de auto zich langzaam in beweging zodra u
het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het
gaspedaal bedient).
Kruipfunctie (rijden zonder
gasgeven)
Laat als het hybridesysteem is
ingeschakeld nooit kinderen alleen in
de auto achter.
Uit veiligheidsover wegingen wordt deze functie
alleen geactiveerd als u het rempedaal intrapt
tijdens het inschakelen van een versnelling
vooruit of de achteruitversnelling.
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra het
bestuurdersportier wordt geopend. Sluit om de
functie weer in te schakelen het portier en trap
het rempedaal of gaspedaal in.
4
Rijden
Page 130 of 332

128
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Hill Holder
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een
helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
-
a
ls de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingedrukt,
-
b
ij bepaalde hellingcondities,
-
a
ls het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Holder kan niet worden uitgeschakeld.
Als de auto bergopwaar ts stilstaat en de
selectiehendel in de stand A of M staat, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Holder gebruikt.
Als u de auto moet verlaten ter wijl het
hybridesysteem ingeschakeld is, trek
de parkeerrem dan handmatig aan
en controleer of het verklikkerlampje
van de parkeerrem en het lampje P
op de hendel (elektrische parkeerrem)
permanent branden.
Storing
Bij een storing in de Hill Holder gaan deze
controlelampjes branden. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
Rijden
Page 131 of 332
129
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet
van de weg hoeft af te wenden.1.
I
nschakelen head-up display.
2.
U
itschakelen head-up display
(lang indrukken).
3.
R
egeling lichtsterkte.
4.
H
oogteverstelling weergave.Schakelaars
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A.
D
e snelheid van uw auto.
B.
D
e informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
Informatie op het
head-up display
C. De aanwijzingen van het navigatiesysteem (volgens uitvoering). Deze worden in de
elektrische stand in het blauw weergegeven.
Raadpleeg voor meer informatie over
het navigatiesysteem de rubriek "Audio
en telematica".
Dit systeem werkt wanneer het hybridesysteem
is ingeschakeld. De instellingen worden bij het
afzetten van het contact opgeslagen.
4
Rijden
Page 132 of 332

130
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
F Druk bij draaiende motor op de toets 1 om het
systeem in te schakelen en het scherm uit te klappen.
F Houd de toets 2 i ngedrukt om het systeem uit te
schakelen en het scherm in te klappen.
De ingeschakelde/uitgeschakelde status van het head-up
display blijft behouden als de motor opnieuw wordt gestart.
Inschakelen/uitschakelen
F Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van het display in met de toetsen 3 :
-
"
zon" om de lichtsterkte te verhogen,
-
"
maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Regelen van de lichtsterkte
Het is raadzaam de toetsen uitsluitend
bij stilstaande auto te bedienen.
Leg nooit voor werpen rondom het
scherm (of in de uitsparing) zodat het
uitklappen en de goede werking van het
scherm niet verhinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer,
...)
kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen
van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje of
microfiberdoekje) om het projectiescherm
te reinigen. Gebruik nooit een droge doek,
een schuurspons, of een schoonmaak-
of oplosmiddel om te voorkomen dat er
krassen ontstaan op het scherm of de anti-
reflecterende laag beschadigd raakt.
Hoogteverstelling
F Stel het display bij draaiende motor op de gewenste hoogte af met de toetsen 4 :
-
o
mhoog om het display hoger af te
stellen,
-
o
mlaag om het display lager af te stellen.
Rijden
Page 133 of 332
131
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Dodehoekdetectie
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel
gevaar betekent.In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, brandt dan permanent een
lampje:
-
d
irect, wanneer u wordt ingehaald,
-
n
a circa een seconde, wanneer u te traag
een andere auto inhaalt. Het systeem dient als hulp voor
de bestuurder maar kan nooit een
vervanging zijn voor de spiegels.
De bestuurder blijft te allen tijde
verantwoordelijk voor het op tijd
waarnemen wat er zich achter hem
bevindt, het inschatten van de snelheid
en afstand van achteropkomend
verkeer en de beslissing of hij al dan
niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem dient als een hulp voor de
bestuurder en kan alleen waarschuwen;
de bestuurder blijft zelf te allen tijde
verantwoordelijk voor een veilig
weggedrag.
4
Rijden
Page 134 of 332

132
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
-
n
abij stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen,
borden...),
-
b
ij tegemoetkomende voertuigen,
-
b
ij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
Inschakelen
F Druk op deze knop: het controlelampje gaat branden. Sensoren in de voor- en achterbumper
controleren de dode hoek van de auto.
Indien een persoon, een fietser of een
voertuig zich in de dode hoek van het voertuig
bevindt, zal er een waarschuwingslamp gaan
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel
(afhankelijk van de situatie) onder de volgende
voor waarden:
-
a
lle voertuigen gaan dezelfde kant op,
-
d
e snelheid van uw auto ligt tussen
12 km/h en 140 km/h,
- h et verschil in snelheid ten opzichte
van het andere voertuig bedraagt minder
dan 10 km/h,
-
d
e verkeersstroom is vloeiend,
-
d
e inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal, doordat het ingehaalde voertuig
zich blijft ophouden in de dode hoek,
-
u r
ijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
-
u
w auto trekt geen aanhanger of caravan...
Rijden
Page 135 of 332

133
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
- bij het inhalen van of ingehaald worden door een extreem lang voertuig
(vrachtauto, autobus...) die én in de dode
hoek achter wordt gedetecteerd én zich in
het gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
-
b
ij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
-
b
ij snelle inhaalmanoeuvres. F
O
m deze functie uit te schakelen
drukt u nog een keer op de knop:
het controlelampje gaat uit.
Storingen
Bij slechte weersomstandigheden
(zware regen, hagel enz.) kan het
systeem tijdelijk minder nauwkeurig
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek
of van een droog wegdek op een nat
wegdek terechtkomen kan tot een
vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte onder de buitenspiegels
waar de waarschuwingslampjes zitten,
omdat de de dodehoekdetectie dan
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook
voor de detectiezones op de voor- en
achterbumper.
Bij een storing in het systeem gaat het
controlelampje in de schakelaar enkele
seconden knipperen; vervolgens gaat het uit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen. De dodehoekdetectie wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door het PEUGEOT-netwerk
gehomologeeerde trekhaak.
4
Rijden
Page 136 of 332

134
508RXH_nl_Chap04_conduite_ed01-2014
Snelheden opslaan
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen
van het systeem.
Standaard zijn er al enkele snelheden
opgeslagen.
F
G
a naar het " Hoofdmenu " van het display
van het instrumentenpaneel door op de
toets "CONFIG" te drukken.
F
S
electeer het menu " Parameters auto" en
bevestig uw keuze. Selecteren van een opgeslagen
snelheid:
F
d
ruk op de toets "
+" of "
- "
en houd de toets even
ingedrukt; het systeem
stopt bij de dichtstbijzijnde
opgeslagen snelheid,
Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat
en gebruik hierbij het display van het
instrumentenpaneel.
Deze handelingen kunnen alleen
uitgevoerd worden als de auto stilstaat.
Werking
F Selecteer " Hulp bij het rijden" en bevestig
uw keuze.
F
Sel
ecteer " Geprogrammeerde
snelheden " en bevestig uw keuze.
F
Sel
ecteer " Activeren " om de opgeslagen
snelheden te kunnen gebruiken.
F
V
ink de snelheden M1 tot en met M5 aan
die u wilt gebruiken.
F
V
erplaats de cursor naar de gekozen
waarde en druk vervolgens op "CONFIG"
om de waarde te kunnen wijzigen.
F
Sel
ecteer " OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Selecteren
F druk nog eens op de toets " +" of " -" en
houd de toets ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid
en de status van het systeem
(in-/uitgeschakeld) weergegeven.
Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
Rijden