88Instrumenten en bedieningsorganenDagteller
W geeft de gemeten afstand weer
sinds de laatste reset.
De auto is uitgevoerd met twee dag‐
tellers voor verschillende tochten. Se‐ lecteer pagina W1 of pagina W2
door aan het stelwiel op de richting‐
aanwijzer te draaien.
Beide dagtellers kunnen na het in‐
schakelen van het contact worden te‐
ruggezet: selecteer de betreffende
pagina, houd de terugzetknop gedu‐
rende enkele seconden ingedrukt of
druk op de richtingaanwijzer op de
toets SET/CLR .
De dagteller telt tot een afstand van
2000 km en start dan weer op 0.
Driver Information Center 3 98.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
In elke versnelling omwille van het brandstofverbruik zo veel mogelijkmet een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp i. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
90Instrumenten en bedieningsorganen
Druk op de knop MENU om
Informatie- menu voertuig X te kie‐
zen.
Draai het stelwiel naar de stand
Resterende levensduur olie .
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Druk voor het resetten op de toets
SET/CLR . Daarom moet het contact
aanstaan terwijl de motor niet draait.
Wanneer het systeem heeft berekend
dat de gebruiksduur van de motorolie
is verstreken, verschijnt Motorolie
spoedig verversen op het Driver In‐
formation Centre. Laat de motorolie
en het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Driver Information Center 3 98.
Service-informatie 3 231.
Controlelampen De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
rusting kan de plaats van de contro‐
lelampjes variëren. Bij het inschake‐
len van de ontsteking lichten de
meeste controlelampen korte tijd op
bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood
bereik=gevaar, belangrijke her‐
inneringGeel=waarschuwing, aanwij‐
zing, storingGroen=inschakelbevestigingBlauw
bereik=inschakelbevestigingWit=inschakelbevestiging
94Instrumenten en bedieningsorganenElektrische handremm brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische handrem is aangetrokken
3 150.
Knippert Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Schakel de
ontsteking in, trap het rempedaal in
en probeer het systeem te resetten
door de elektrische handrem eerst los te zetten en daarna aan te trekken.
Blijft m knipperen, rijd dan niet door
en roep de hulp van een werkplaats in.
Storing elektrische
handrem j brandt of knippert geel.
Brandt
Elektrische handrem werkt niet opti‐
maal 3 150.Knippert
Elektrische handrem staat in de ser‐
vicemodus. Stop de auto, trek de
elektrische handrem aan en zet deze
los om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als tijdens de rit gaat
branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Antiblokkeersysteem 3 149.
Opschakelen
[ brandt als symbool of verschijnt als
een volledige pagina op het Driver In‐ formation Center wanneer opschake‐
len omwille van het brandstofverbruik
wordt aanbevolen.
EcoFlex rijhulp 3 98.
Stuurbekrachtiging
c brandt geel.
Gaat branden met verminderde stuurbekrachtiging
De stuurbekrachtiging wordt vermin‐
derd door oververhitting van het sys‐ teem. De controlelamp gaat uit wan‐
neer het systeem is afgekoeld.
Stop-startsysteem 3 141.
Gaat branden met
uitgeschakelde
stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐ systeem. De hulp van een werkplaats inroepen.
100Instrumenten en bedieningsorganen
Draai aan het stelwiel om een paginate selecteren:
Pagina 1:
■ Dagteller 1
■ Gemiddeld verbruik 1
■ Gemiddelde snelheid 1
Pagina 2: ■ Dagteller 2
■ Gemiddeld verbruik 2
■ Gemiddelde snelheid 2Pagina 3: ■ Digitale snelheid
■ Actieradius
■ Momentaan verbruik
De informatie op pagina 1 en
pagina 2 kan apart worden gereset voor kilometerteller, gemiddeld ver‐
bruik en gemiddelde snelheid, waar‐
door het mogelijk is om verschillende tripinformatie weer te geven. Selec‐
teer pagina's door aan het stelwiel op
de richtingaanwijzer te draaien.
Instrumenten en bedieningsorganen101
Dagteller 1 of 2De dagteller geeft de afgelegde af‐
stand vanaf een bepaalde reset weer.
De dagteller telt tot een afstand van
2.000 km en start dan weer op 0.
Zet de dagteller terug door gedu‐
rende enkele seconden op de toets
SET/CLR te drukken of door apart
voor de geselecteerde pagina 1 of 2
op de resetknop bij de snelheidsme‐
ter te drukken.
Gemiddeld verbruik 1 of 2
Weergave van het gemiddelde ver‐
bruik. De meting kan altijd opnieuw
worden ingesteld en begint met een
standaardwaarde.
Zet deze terug door apart voor de ge‐
selecteerde pagina 1 of 2 gedurende
enkele seconden op de toets SET/
CLR te drukken.
Gemiddelde snelheid 1 of 2
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Zet deze terug door apart voor de ge‐
selecteerde pagina 1 of 2 gedurende
enkele seconden op de toets SET/
CLR te drukken.
Digitale snelheid
Digitale weergave van de huidige snelheid.Actieradius
De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het mo‐ mentane verbruik berekend. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Als het brandstofpeil in de tank laag
is, verschijnt er een bericht op het dis‐ play.
Wanneer u onmiddellijk moet bijtan‐
ken, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht.
Bovendien gaat de controlelamp
I in de brandstofmeter branden
of knipperen 3 96.
Momentaan verbruik
Weergave van het huidige verbruik.
Informatiemenu ECO s
Druk op de toets MENU om s te
selecteren.
Instrumenten en bedieningsorganen109
■Buitenverlichting
Duur tijdens uitstappen : Activeert of
deactiveert de uitstapverlichting en
wijzigt de duur ervan.
Buitenverlichting bij ontgr. : Acti‐
veert of deactiveert de welkomst‐
verlichting.
■ Portiervergrendeling
Automatische portiervergr. : Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche portierontgrendelingsfunctie
na uitschakeling van het contact. Activeert of deactiveert de automa‐ tische portiervergrendelfunctie na‐
dat u begint te rijden.
Geen vergr. bij portier open : Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche portiervergrendelingsfunctie
wanneer een portier openstaat.
Vertr. portiervergrendeling : Acti‐
veert of deactiveert de vertraagde
portiervergrendelingsfunctie.
■ Vergr., ontgr., start op afstand
Feedb ontgr. op afstand : Activeert
of deactiveert het alarmknipper‐
lichtsignaal bij het ontgrendelen.Portierontgr. op afstand : Wijzigt de
configuratie om alleen het bestuur‐
dersportier of de hele auto te ont‐
grendelen.
Autom. portiervergrendeling : Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche hervergrendeling na het ont‐
grendelen zonder de auto te ope‐
nen.
■ Fabrieksinstellingen herstellen
Fabrieksinstellingen herstellen :
Reset alle functies op standaardin‐
stellingen.
Persoonlijke instellingen in het
Colour-Info-Display Navi 600/Navi 900
CONFIG -toets indrukken. Nu ver‐
schijnt het menu Instellingen.
Instrumenten en bedieningsorganen113
van de klimaatregeling in het interi‐
eur in automatische modus.
Klimaatregelingsmodus : Regelt de
toestand van de koelcompressor wanneer de auto wordt gestart.
Laatste instelling (aanbevolen) of
bij starten van auto altijd AAN of al‐
tijd UIT.
Autom. achterruitverwarming : Acti‐
veert de achterruitverwarming au‐ tomatisch.
■ Comfortinstellingen
Volume geluidssignaal : Verandert
het volume van geluidssignalen.
Pers. inst. voor bestuurder : Acti‐
veert of deactiveert persoonlijke in‐ stellingen.
■ Aanrijdings-detectiesystemen
Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert ultrasoonsensoren.
Dodehoekwaarschuwing : Activeert
of deactiveert het blindehoeksys‐
teem.■ Buitenverlichting
Buitenverlichting bij ontgr. : Acti‐
veert of deactiveert de instapver‐
lichting.
Duur tijdens uitstappen : Activeert of
deactiveert en verandert de duur
van de uitstapverlichting.
■ Portiervergrendeling
Geen vergr. bij portier open : In- of
uitschakelen van de automatische
portiervergrendelfunctie wanneer
een portier openstaat.
Automatische portiervergr. : Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche portierontgrendelingsfunctie
na uitschakeling van het contact.
Activeert of deactiveert de automa‐ tische portiervergrendelingsfunctie
nadat de auto is weggereden.
Vertr. portiervergrendeling : in- of
uitschakelen van de vertraagde
portiervergrendelfunctie.
■ Vergr., ontgr., start op afstand
Feedb. vergr. op afstand : Activeert
of deactiveert het alarmknipper‐ lichtsignaal bij het vergrendelen.Feedback ontgrendeling op
afstand : Activeert of deactiveert
alarmknipperlichtsignaal bij het ont‐ grendelen.
Portier ontgrendelen op afstand :
Verandert de configuratie om al‐
leen het bestuurdersportier of de
hele auto te ontgrendelen.
Automatische deurrvergrendeling :
Activeert of deactiveert de automa‐
tische hervergrendeling na het ont‐ grendelen zonder de auto te ope‐
nen.
■ Fabrieksinstellingen herstellen :
Reset alle functies op standaardin‐
stellingen.
174Rijden en bediening
In het display zijn combinaties van
meerdere borden mogelijk.
Een uitroepteken in een kader bete‐
kent dat er een onderbord werd ge‐
detecteerd dat niet door het systeem
kan worden herkend.
Het systeem is actief tot een snelheid
van 200 km/u afhankelijk van de ver‐
lichtingsomstandigheden. ’s Nachts is het systeem actief tot een snelheid
van 160 km/u.
Zodra de snelheid onder 55 km/u
komt, wordt het display gereset en
wordt de inhoud van de pagina met
verkeersborden gewist, bijv. bij het betreden van een stadsgebied. De
volgende herkende snelheidsindica‐
tie zal worden weergegeven.Displayweergave
De verkeersborden worden getoond
op de pagina
Verkeersbordherkenning van het Dri‐
ver Information Center. Dit kunt u se‐
lecteren met het stelwiel op de rich‐ tingaanwijzerhendel 3 98.
Wanneer u een andere functie op het Driver Information Centre-menu hebt
gekozen en u daarna weer de pagina Verkeersbordherkenning kiest, wordt
het laatst herkende verkeersbord ge‐
toond.