volledig te openen, en druk er daarna
nogmaals op om de achterklep te sluiten.
• Als aan de handgreep van de achterklep
wordt getrokken terwijl de elektrisch be-
diende achterklep wordt gesloten, be-
weegt de achterklep terug naar de volle-
dig geopende stand.
• Als aan de handgreep van de achterklep
wordt getrokken terwijl de elektrisch be-
diende achterklep wordt geopend, wordt
de achterklepmotor uitgeschakeld zodat
de achterklep handmatig kan worden
bediend.
• Als de elektrisch bediende achterklep tij-
dens eenzelfde beweging op meerdere
obstakels stuit, stopt het systeem auto-
matisch en moet de achterklep handmatig
worden geopend of gesloten.
• Als de elektrisch bediende achterklep
wordt gesloten en u het voertuig in een
versnelling zet, gaat de achterklep door
met elektrisch sluiten. De beweging van
het voertuig kan echter leiden tot de de-
tectie van een obstakel.WAARSCHUWING!
•Wanneer u met een geopende achterklep
rijdt, kunnen giftige uitlaatgassen in de
auto belanden. Deze gassen kunnen
schadelijk zijn voor u en uw passagiers.
Rijd alleen met gesloten achterklep.
• Wanneer u met open achterklep moet rij-
den, zorg er dan voor dat alle ramen
gesloten zijn en dat de aanjager van de
klimaatregeling in een hoge stand staat.
Schakel de recirculatiestand niet in.
BEVEILIGINGSSYSTEMEN
VOOR INZITTENDEN
Een zeer belangrijke veiligheidsvoorziening in
uw auto zijn de beveiligingssystemen voor inzit-
tenden:
• Driepuntsgordels voor de bestuurder en alle
passagiers
• Geavanceerde frontairbags voor de bestuur-
der en voorpassagier •
Extra actieve hoofdsteunen op de voorstoe-
len (geïntegreerd in de hoofdsteun)
• Extra knieairbag aan bestuurderszijde
• Aanvullende gordijn-zijairbags (SABIC) voor
de bestuurder en de passagiers die naast
een raam zitten
• Aanvullende zijairbags in de stoelen (SAB)
• Krachtabsorberende stuurkolom en stuur.
• Kniebeschermers voor inzittenden voorin
• De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
gordelspanners, die de inzittenden betere
bescherming bieden, doordat tijdens aanrij-
dingen de door inzittenden uitgeoefende
krachten gecontroleerd worden opgevangen.
• Alle veiligheidsgordelsystemen (behalve die
van de bestuurder en voorpassagier) hebben
een automatisch blokkerend oprolmecha-
nisme dat de veiligheidsgordel op zijn plaats
vergrendelt door de gordel helemaal uit te
trekken en vervolgens op de gewenste
lengte aan te passen om een kinderzitje te
bevestigen of een groot voorwerp op een
stoel vast te zetten — indien aanwezig.
31
Gewenste ACC-snelheid instellenWanneer de auto de gewenste snelheid bereikt,
drukt u kort op de knop SET+of op knop de
SET -. Het EVIC toont de ingestelde snelheid.
Als het systeem wordt ingesteld op een rijsnelheid
lager dan 32 km/u (20 mph), zal de ingestelde
snelheid automatisch veranderen in 32 km/u
(20 mph). Als het systeem wordt ingesteld op een
rijsnelheid hoger dan 32 km/u (20 mph), zal de
ingestelde snelheid overeenkomen met de hui-
dige snelheid van het voertuig.
OPMERKING:
ACC kan niet worden ingesteld als zich een
stilstaand voertuig vlak vóór uw voertuig
bevindt.
Neem uw voet van het gaspedaal. Doet u dat
niet, dan kan de auto blijven versnellen tot
voorbij de ingestelde snelheid. Als dat gebeurt:
•Verschijnt de melding "DRIVER OVERRIDE"
(ingreep door bestuurder) op het EVIC.
• Regelt het systeem niet langer de afstand
tussen uw auto en uw voorligger. Wordt de
voertuigsnelheid alleen bepaald door de
stand van het gaspedaal.
AnnulerenDe volgende omstandigheden annuleren het
systeem:
•Het rempedaal wordt ingetrapt.
• U trapt het rempedaal in.
• U drukt op de schakelaar CANCEL.
• Het ABS-systeem wordt geactiveerd.
• Een antislingerregeling (TSC)-gebeurtenis
optreedt.
• De versnellingsbak in de stand NEUTRAL
wordt gezet.
•
Het elektronisch stabiliteitsregelsysteem/
tractieregelsysteem (ESP/ASR) wordt geacti-
veerd.
• De handrem wordt aangetrokken.
• De veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt bij lage snelheden.
• Het bestuurdersportier wordt geopend bij
lage snelheden.
• De bestuurder schakelt ESP naar de volledig
uitgeschakelde modus. OPMERKING:
Als ACC wordt hervat of ingesteld terwijl
ESP/ASR is uitgeschakeld, zal ESP automa-
tisch opnieuw worden ingeschakeld.
UitschakelenHet systeem wordt uitgeschakeld en wist de
ingestelde snelheid uit het geheugen als u:
•
Op de AAN/UIT-knop van de adaptieve
cruise control (ACC) drukt.
• Op de AAN/UIT-knop van de normale cruise-
control (vaste snelheid) drukt.
• De contactschakelaar in de stand OFF zet.
• Schakelt naar vierwielaandrijving Low.
HervattenAls er een ingestelde snelheid in het geheugen
is, drukt u op de knop RES (hervatten) en haalt
u daarna uw voet van het gaspedaal af. Het
EVIC toont de laatst ingestelde snelheid.
133
BESCHRIJVINGEN
INSTRUMENTENGROEP
1. Toerenteller
Geeft het toerental weer in omwentelingen per
minuut (omw. x 1000).
2. Waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordelsDit lampje gaat ter controle vier tot
acht seconden branden nadat u de
contactschakelaar de eerste keer in de
stand ON/RUN hebt gezet. Als tijdens
deze gloeilampcontrole de veiligheidsgordel
voor de bestuurder niet is vastgegespt, hoort u
een geluidssignaal. Als de veligheidsgordel van
de bestuurder of de voorpassagier ook na de
gloeilampcontrole of tijdens het rijden nog is
losgegespt, gaat het controlelampje voor de
veiligheidsgordels knipperen of continu bran-
den. Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssys-
temen voor inzittenden" in het hoofdstuk"Uw
auto" voor informatie hierover. 3.
Controlelampje antiblokkeersysteem (ABS)
Dit lampje is een indicator van het
ABS-systeem. Het lampje gaat
branden wanneer u de contact-
schakelaar in de stand ON/RUN
zet en kan daarna nog vier secon-
den blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden blijft of
gaat branden, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet functioneert
en dat onderhoud noodzakelijk is. Het conven-
tionele remsysteem zal echter normaal functio-
neren, zolang het waarschuwingslampje voor
het remsysteem niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het
remsysteem zo spoedig mogelijk laten contro-
leren om de werking van het ABS-systeem te
herstellen. Wanneer het ABS-lampje niet gaat
branden als de contactschakelaar in de stand
ON/RUN wordt gezet, moet het lampje worden
gecontroleerd door een erkende dealer. 4. Controlelampje grootlichtGeeft aan dat grootlicht is ingeschakeld.
5. Indicatielampje mistlampen vóór — in-
dien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
6. Selecteerbare EVIC-informatie
Dit deel van de instrumentengroep geeft selec-
teerbare informatie weer, zoals een kompas, de
buitentemperatuur, enz. Voor meer informatie,
raadpleeg de paragraaf "Elektronisch voertuig-
informatiecentrum (EVIC) — Indien aanwezig "
in uw gebruikershandleiding.
7. Controlelampje richtingaanwijzer
De pijltjes knipperen gelijktijdig met de
richtingaanwijzers aan de buitenzijde
van het voertuig nadat u de richting-
aanwijzerhendel hebt bediend. Er klinkt een
geluidssignaal en er wordt een melding weer-
gegeven op het EVIC als de richtingaanwijzer
langer dan 1,6 km (1 mijl) ingeschakeld blijft.
181
signaal als de ingestelde grenswaarde wordt
bereikt. Als de oververhitting blijft toenemen, en
de naald van de temperatuurmeter de waardeH
passeert, klinkt er een aanhoudend geluidssig-
naal tot de motor kan afkoelen.
Wanneer het lampje tijdens het rijden gaat
branden, zet dan de auto veilig stil aan de kant
van de weg. Als de airco is ingeschakeld,
schakel deze dan uit. Zet de versnellingsbak in
de stand NEUTRAL en laat de motor stationair
draaien. Als de meternaald niet terugkeert naar
normaal, zet de motor dan onmiddellijk uit en
bel voor hulp. Voor meer informatie, raadpleeg
de paragraaf "Oververhitting van de motor" in
het hoofdstuk "Wat doen in geval van nood" in
uw gebruikershandleiding.
LET OP!
Als u blijft rijden met een oververhit koelsys-
teem, kan schade aan de auto ontstaan.
Wanneer de temperatuurmeter in de "H"-
zone staat, zet dan de auto veilig stil aan de
kant van de weg. Laat de auto met uitge-
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
schakelde airco stationair draaien tot de me-
ternaald weer in het normale bereik staat. Als
de meternaald op "H"blijft staan en u onon-
derbroken geluidssignalen hoort, zet de mo-
tor dan direct af en neem contact op met een
erkende dealer voor service.
WAARSCHUWING!
Een te warm koelsysteem is gevaarlijk. Hete
koelvloeistof en stoom uit de radiateur kun-
nen ernstige brandwonden veroorzaken. Bel
een erkende dealer voor service wanneer de
motor van uw auto oververhit is. Als u besluit
zelf onder de motorkap te kijken, raadpleeg
dan het hoofdstuk "Onderhoud van uw auto".
Volg de waarschuwingen in het hoofdstuk
"Vuldop van het koelsysteem". 13. Waarschuwingslampje voor het remsys-
teem
Dit lampje geeft verschillende functies
van het remsysteem aan, zoals het
remvloeistofpeil en het aantrekken van
de handrem. Als het waarschuwingslampje voor
het remsysteem gaat branden, is het mogelijk
dat de handrem is aangetrokken, het vloeistof-
peil in het remvloeistofreservoir te laag is of dat
zich een probleem voordoet in het reservoir van
het ABS-systeem.
Als het lampje blijft branden wanneer de hand-
rem niet is aangetrokken en het remvloeistofpeil
in het reservoir van de hoofdremcilinder zich ter
hoogte van het Full-merkteken bevindt, kan er
sprake zijn van een storing in het hydraulische
remcircuit of is er een probleem met de rembe-
krachtiging gedetecteerd door het ABS-
systeem / elektronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP). In dat geval blijft het lampje branden tot
de oorzaak is verholpen. Als het probleem
verband houdt met de rembekrachtiging, zal de
ABS-pomp actief zijn tijdens het remmen en
voelt u mogelijk een trilling in het rempedaal.
183
De dubbel uitgevoerde remcircuits zorgen voor
reserve-remvermogen als ergens een storing
optreedt in het hydraulisch systeem. Als er in
één helft van het dubbele remsysteem sprake is
van lekkage, geeft het waarschuwingslampje
voor het remsysteem dit aan; het lampje gaat
branden wanneer het remvloeistofpeil in de
hoofdcilinder is gedaald tot onder een bepaald
niveau.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is
verholpen.
OPMERKING:
Het lampje kan bij het nemen van een
scherpe bocht even knipperen, doordat dan
het vloeistofpeil verandert. Breng de auto
naar de dealer voor onderhoud en laat het
remvloeistofpeil controleren.
Als een storing van het remsysteem wordt
aangegeven, laat de auto dan onmiddellijk re-
pareren.WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het rode waarschu-
wingslampje voor het remsysteem brandt, is
gevaarlijk. Een deel van het remsysteem is
mogelijk defect. De remweg wordt dan lan-
ger. U kunt een aanrijding veroorzaken. Laat
de auto onmiddellijk controleren.
Auto’s die met een ABS-systeem zijn uitgerust,
beschikken ook over elektronische remkracht-
verdeling (EBD). Bij een storing van EBD, gaat
het waarschuwingslampje voor het remsysteem
branden, samen met het ABS-lampje. Het ABS-
systeem moet dan onmiddellijk worden gerepa-
reerd.
U kunt de werking van het waarschuwings-
lampje voor het remsysteem controleren door
de contactschakelaar van de stand OFF in de
stand ON/RUN te zetten. Het lampje moet dan
gedurende ongeveer twee seconden branden.
Het lampje moet vervolgens doven, tenzij de
handrem is aangetrokken of een storing van het
remsysteem is gedetecteerd. Als het lampje niet gaat branden, moet u het lampje door een
erkende dealer laten controleren.
Het lampje gaat ook branden als de handrem
wordt aangetrokken wanneer de contactscha-
kelaar in de stand ON/RUN staat.
OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de hand-
rem is aangetrokken. Het geeft niet aan hoe
krachtig de handrem is aangetrokken.
14. Brandstofmeter/
brandstofvulklepindicatie
Het symbool van de brandstofpomp wijst naar
de zijde van het voertuig waar de brandstoftank
is aangebracht. Wanneer de contactschakelaar
in de stand ON/RUN staat, toont de meternaald
het brandstofpeil in de tank.
15. Bandenspanningslampje
Alle banden, ook de reserveband
(indien aanwezig) moeten elke
maand worden gecontroleerd wan-
neer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de
fabrikant wordt aanbevolen op de bandenspan-
184
•HANDREM .................................253
• ELEKTRONISCHE REMREGELING ..................254
•ABS-systeem ............................. .255
• Tractieregelsysteem (ASR) ..................... .255
• Remassistent (BAS) ......................... .255
• Electronic Roll Mitigation (ERM) ...................256
• Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP) ............256
• Antislingerregeling (ASR) ...................... .258
• Hill Start Assist (HSA) ........................ .258
• Ready Alert Braking - Indien aanwezig ...............260
• Rain Brake Support - Indien aanwezig ................260
• Hill Descent Control (HDC) — Alleen modellen met
vierwielaandrijving met MP3023 tussenbak met twee
versnellingen ............................. .260
• Select Speed Control (SSC) — Alleen modellen met
vierwielaandrijving met MP3023 tussenbak met twee
versnellingen ............................. .262
• Controle-/storingslampje ESP en indicatielampje ESP UIT . . .263
•BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE ................263•Bandenspanning ........................... .263
• Bandenspanning ........................... .264
• Bandenspanning bij hoge snelheden ................265
• Radiaalbanden ............................. .265
• Type banden .............................. .266
• Run-flat-banden ............................ .266
• Reservebanden ............................ .267
• Doorslippen van de wielen ..................... .268
221
combinatie is van het standaard ABS en traction
control, biedt weerstand aan een wiel dat door-
slipt waardoor extra koppel wordt gestuurd naar
de wielen met tractie.
OPMERKING:
Het Quadra-Trac I® systeem niet geschikt is
voor omstandigheden waarin de groep 4WD
LOW wordt aanbevolen. Raadpleeg de para-
graafTips voor terreinrijden in het hoofd-
stuk Starten en rijden voor meer informatie
hierover.
Bedieningsaanwijzingen/
voorzorgsmaatregelen
Quadra-Trac II® - Indien aanwezig
De Quadra-Trac II® tussenbak is volautoma-
tisch in de 4WD AUTO-modus voor normaal
rijden. De Quadra-Trac II® tussenbak heeft drie
standen:
• 4WD HI
• NEUTRAL
• 4WD LOW
Deze tussenbak is volautomatisch in de 4WD
HI-modus. Als extra tractie is vereist dan kan de 4WD
LOW-stand worden gebruikt om de aandrijfas-
sen vóór en achter samen te vergrendelen en
de voor- en achterwielen te dwingen om met
dezelfde snelheid te draaien. De stand 4WD
LOW is uitsluitend bedoeld voor een onverhard
of glad wegdek. Rijden in de stand 4WD LOW
op droge, verharde wegen kan leiden tot over-
matige slijtage van de banden en schade aan
de onderdelen van de aandrijflijn.
Wanneer u bij een bepaalde rijsnelheid in 4WD
LOW rijdt, is het motortoerental circa driemaal
zo hoog als het motortoerental in de stand 4WD
HI. Laat de motor niet met te hoge toerentallen
draaien en rijd niet sneller dan 40 km/u.
Voor een juist gebruik van voertuigen met vier-
wielaandrijving moeten alle banden van het-
zelfde type zijn en dezelfde maat en omtrek
hebben. Het gebruik van verschillende banden
beïnvloedt het schakelgedrag en kan de tus-
senbak beschadigen.
Aangezien vierwielaandrijving de tractie verbetert,
heeft men de neiging de veilige snelheden voor
bochten en stoppen te overschrijden. Rijd niet
sneller dan de verkeersomstandigheden toelaten.
WAARSCHUWING!
Als u de auto zonder toezicht achterlaat
terwijl de tussenbak in de stand NEUTRAL
(N) staat en de handrem niet helemaal is
aangetrokken, kunnen u of anderen gewond
raken. In de stand NEUTRAL (N) van de
tussenbak wordt het contact met de aandrijf-
lijn van zowel de aandrijfas voor als achter
verbroken, zodat de auto ongeacht de stand
van de versnellingsbak, in beweging kan
komen. De handrem moet altijd aangetrok-
ken zijn als de bestuurder niet in de auto zit.
SchakelstandenVoor meer informatie over het gebruik van elke
stand van het 4WD-systeem, zie onderstaande
informatie:
4WD AUTO
Deze stand wordt gebruikt op oppervlakten
zoals ijs, sneeuw, grint, zand en op een droog
wegdek.
237
WAARSCHUWING!
•Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de handrem. Trek de handrem
altijd volledig aan als u de auto parkeert,
om te voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
• Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het
uitstappen en sluit de auto af. Laat nooit
kinderen alleen in een auto achter of in de
buurt van een auto die niet is afgesloten.
Het achterlaten van kinderen zonder toe-
zicht in een auto is om verschillende rede-
nen gevaarlijk. Kinderen of derden lopen
dan het risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel. Waarschuw kinderen dat ze niet aan
de handrem, het rempedaal of de schakel-
hendel mogen komen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van de auto (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go™ niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de knoppen
van de elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedienen of de
auto in beweging kunnen zetten.
• Controleer of de handrem volledig is vrij-
gezet voordat u gaat rijden. Als u dit niet
doet, kan dit leiden tot een defect van de
remmen, en daardoor tot een aanrijding.
• Trek de handrem altijd volledig aan als u
de auto parkeert, om te voorkomen dat de
auto gaat rollen en mogelijk letsel of
schade veroorzaakt. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK staat. Als
dit wordt nagelaten kan de auto gaan
rollen en schade of letsel veroorzaken.
LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor het rem-
systeem blijft branden nadat de handrem is
vrijgezet, duidt dit op een storing in het
remsysteem. Laat het remsysteem onmid-
dellijk controleren door een erkende dealer.
ELEKTRONISCHE
REMREGELING
Uw auto is uitgerust met geavanceerde elektro-
nische remregeling, die bestaat uit: ABS-
systeem, tractieregelsysteem (ASR), remassis-
tent (BAS), Electronic Roll Mitigation (ERM) en
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP).
Deze vijf systemen werken samen om onder
verschillende rijomstandigheden de stabiliteit
en de controle over de auto te verbeteren.
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met Trailer
Sway Control (TSC) (antislingerregeling), Hill
Start Assist (HSA), Brake Lock Differential
(BLD), Ready Alert Braking (anticiperend rem-
systeem), Rain Brake Support (remdroogfunc-
tie bij nat weer) en, als het voertuig voorzien is
254