.
LUCHTROOSTERS
❒Luchtstroomroosters ........................... 29
LINKERHENDEL
❒Buitenverlichting ................................. 48
INSTRUMENTENPANEEL
❒Instrumentenpaneel en
boordinstrumenten .............................112
❒Controlelampjes ..................................128
RECHTERHENDEL
❒Ruiten reinigen .................................... 52
RADIO
❒installatie .............................................105
OPBERGVAK / AIRBAG
PASSAGIER VOOR
❒Interieuruitrusting ................................ 63
❒Airbag voorzijde ..................................169
DASHBOARDKASTJE
❒Interieuruitrusting ................................ 63
VERWARMING/
KLIMAATREGELSYSTEEM
❒Verwarming en ventilatie ..................... 28
❒Handbediende klimaatregeling ............ 32
❒Automatische klimaatregeling .............. 35
BEDIENINGSKNOPPEN OP HET
DASHBOARD
❒Werking .............................................. 60
VERSNELLINGSPOOK
❒Werking ..............................................183
STUURWIEL
❒Afstelling ............................................. 24
❒Frontairbag bestuurderszijde ...............169
RADIO
MEDIA
PHONE
INFO
A-B-C
MENU
123 4 56
3
F1A5002
7
11-3-2014 16:49 Pagina 7
WEGWIJS IN UW AUTO
Grondige kennis van uw nieuwe
voertuig begint hier.
In dit boekje is op eenvoudige en
rechtstreekse wijze beschreven hoe uw
voertuig gemaakt is en hoe het werkt.
Daarom adviseren u het comfortabel
zittend in uw voertuig te lezen, dan kunt
u met eigen ogen zien wat hier
beschreven is.SYMBOLEN .................................... 10
FIAT CODE SYSTEEM..................... 10
DE SLEUTELS ................................ 11
DIEFSTALALARM ............................ 13
CONTACTSLOT .............................. 14
STOELEN........................................ 15
HOOFDSTEUNEN ........................... 23
STUURWIEL ................................... 24
ACHTERUITKIJKSPIEGELS ............ 25
VERWARMING EN VENTILATIE ...... 28
LUCHTROOSTERS ......................... 29
BEDIENINGSELEMENTEN
VERWARMING EN VENTILATIE ...... 29
HANDBEDIENDE
KLIMAATREGELING........................ 32
AUTOMATISCHE
KLIMAATREGELING........................ 35
EXTRA VERWARMING .................... 41
ONAFHANKELIJKE EXTRA
VERWARMING................................ 42
BUITENVERLICHTING .................... 48
RUITEN REINIGEN .......................... 52
CRUISE-CONTROL ........................ 54
PLAFONDVERLICHTING................. 58
BEDIENINGSELEMENTEN .............. 60
AFSLUITER
BRANDSTOFTOEVOER ................. 62
INTERIEURUITRUSTING ................. 63TACHOGRAAF ................................ 69
SPEED BLOCK ............................... 69
AUTOMATISCHE
NIVEAUREGELING
LUCHTVERING ............................... 70
PORTIEREN .................................... 71
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING ..... 76
MOTORKAP.................................... 77
IMPERIAAL/SKIDRAGER ................ 79
KOPLAMPEN .................................. 79
ABS ................................................ 80
ESC-SYSTEEM (ELECTRONIC
STABILITY CONTROL) .................... 82
TRACTION PLUS SYSTEEM ........... 86
TPMS (TYRE PRESSURE
MONITORING SYSTEM) ................. 87
DRIVING ADVISOR ......................... 90
CAMERA ACHTER (PARKVIEW®
ACHTERUITRIJCAMERA)................ 95
TRAFFIC SIGN RECOGNITION ....... 97
EOBD-SYSTEEM ............................ 99
PARKEERSENSOREN..................... 99
START&STOP SYSTEEM ................102
AUTORADIO ...................................105
OPTIONELE ACCESSORIES ...........106
TANKEN..........................................108
MILIEUBESCHERMING...................109
9
11-3-2014 16:49 Pagina 9
Als een portier of de motorkap niet
goed gesloten is, worden ze niet door
het alarmsysteem gecontroleerd.
Wanneer zelfs bij goed gesloten
portieren, motorkap en laadruimte het
geluidssignaal weerklinkt, dan heeft
zich een storing in de werking van het
systeem voorgedaan. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Wanneer de portieren
met de metalen baard van de sleutel
centraal worden vergrendeld, wordt het
alarm niet ingeschakeld.
BELANGRIJK De werking van het
diefstalalarm is marktgebonden en kan
dus per land verschillen.
Uitschakelen
Druk op de knop "ontgrendelen
portieren/ontgrendelen laadruimte” op
de sleutel met afstandsbediening.
De volgende dingen gebeuren (met
uitzondering van enkele
marktuitvoeringen):
❒de richtingaanwijzers knipperen twee
keer;
❒er klinken twee geluidssignalen
(piepjes);
❒de portieren worden ontgrendeld.BELANGRIJK Wanneer de portieren
met de metalen baard van de sleutel
centraal worden ontgrendeld, wordt het
alarm niet uitgeschakeld.
Aanwijzing
inbraakpoging
Wanneer er een poging tot diefstal
wordt gedaan, gaat het controlelampje
op het instrumentenpaneel branden
en verschijnt er een bericht op het
display (indien aanwezig, zie paragraaf
"Lampjes en berichten" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
Uitschakeling
Om het diefstalalarm buiten werking te
stellen (bijv. langdurige stilstand), sluit
het voertuig dan gewoon af door de
metalen baard van de sleutel met
afstandsbediening in het slot te draaien.
BELANGRIJK Wanneer de batterijen
van de sleutel met afstandsbediening
leeg zijn, of als er een storing in het
alarmsysteem is vastgesteld, dan kan
het systeem buiten werking worden
gesteld door de sleutel in het
contactslot te steken en hem in de
stand MAR te draaien.
CONTACTSLOTDe sleutel kan naar 3 standen worden
gedraaid fig. 10:
❒STOP: motor uit, sleutel kan
verwijderd worden en stuur
geblokkeerd. Sommige elektrische
apparaten (bijv. autoradio, elektrische
ruitbediening enz.) kunnen blijven
werken;
❒MAR: rijstand. Alle elektrische
apparaten/systemen kunnen werken;
❒AVV: motor starten (instabiele stand).
Het contactslot is voorzien van een
elektronische beveiliging: als de motor
bij de eerste poging niet aanslaat, moet
de sleutel teruggedraaid worden naar
de stand STOP om opnieuw te kunnen
starten.
2) 3) 4) 5)
10
F1A0009
14
WEGWIJS IN UW AUTO
11-3-2014 16:49 Pagina 14
BELANGRIJK Aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde is een
etiket aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld
moet worden als een kinderzitje tegen
de rijrichting in op de voorstoel wordt
gemonteerd. Houd u altijd aan de
aanwijzingen op de zonneklep (zie de
paragraaf “Frontairbag” in hoofdstuk
"Veiligheid").
STOPCONTACT
(voor bepaalde versies/markten)
Het stopcontact bevindt zich op de
middenconsole naast de aansteker.
Open het deksel A fig. 97 om het te
gebruiken.WERKBLAD/LESSENAAR
(voor bepaalde versies/markten)
In het midden van het dashboard,
boven het radiovak, bevindt zich een
werkblad A fig. 98; bij sommige versies
kan het werkblad gebruikt worden als
lessenaar door het aan de achterzijde
omhoog te trekken en op het
dashboard te laten rusten, zoals in de
figuur wordt getoond.
Bij versies met dubbele airbags aan
passagierszijde, is het blad niet
verstelbaar.
32)
TABLETHOUDER
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bevindt zich in het midden van het
dashboard en is ontworpen om hierop
een tablet te bevestigen.
Gebruik de tablethouder als volgtfig.
99:
❒breng de hendel A omlaag om de
klemmen B te openen;
❒bevestig de tablet tussen de
klemmen B;
❒breng de hendel A omhoog zodat de
tablet vastgeklemd wordt.
33)
96
F1A0100
97
F1A0308
98
F1A0102
67
11-3-2014 16:49 Pagina 67
❒Rijden met onvoldoende
bandenspanning veroorzaakt
oververhitting van de banden en kan
in defecten van de banden
resulteren. Een lage bandenspanning
vermindert tevens de
brandstofefficiency en de duur van
het loopvlak en kan de handling
en remwerking van het voertuig
nadelig beïnvloeden.
❒Het TPMS vervangt niet een correct
onderhoud van de banden. De
bestuurder moet ervoor zorgen dat
de juiste bandenspanning wordt
gehandhaafd, door deze met een
geschikte drukschakelaar te meten.
Dit is ook nodig indien de
bandenspanning nog niet dusdanig is
gedaald dat het controlelampje van
de bandenspanning gaat branden.
❒Het TPMS waarschuwt de
bestuurder als de bandenspanning
om welke reden dan ook, waaronder
een lage temperatuur en het normale
spanningsverlies van de band, onder
een bepaalde grens zakt.
❒De temperatuurschommelingen van
de seizoenen beïnvloeden de
bandenspanning.Het TPMS maakt gebruik van draadloze
apparaatjes met elektronische
sensoren die op de wielvelgen zijn
gemonteerd om voortdurend de
bandenspanning te controleren. De
sensoren die op elk wiel als deel van
het ventiel gemonteerd zijn, verzenden
diverse gegevens van de banden naar
de ontvangermodule, om de spanning
te kunnen berekenen.
WAARSCHUWING De controle en het
behoud van de juiste spanning van
alle banden zijn zeer belangrijk.
Waarschuwing lage
spanning
bandenspanningscontrolesysteemHet systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn met een waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel (samen
met een waarschuwingsbericht en
een geluidssignaal).Stop in dit geval het voertuig zo snel
mogelijk, controleer de
bandenspanning van elke band en
blaas ze op tot de voorgeschreven
koude bandenspanning. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en zodra
de informatie over de herstelde
bandenspanning is ontvangen, dooft
het waarschuwingslampje. Het kan
nodig zijn om 20 minuten met een
snelheid van meer dan 20 km/h
te rijden om ervoor te zorgen dat het
systeem deze informatie ontvangt.
Storingen in de werking
van het TPMS
Een systeemstoring wordt gemeld door
het waarschuwingslampje
dat
eerst 75 seconden knippert en daarna
vast blijft branden. Dit kan in een van de
volgende situaties gebeuren:
❒interferentie veroorzaakt door
elektronische apparatuur of door de
nabijheid van RF-emissies die lijken
op die van de TMP-sensoren.
❒Toepassing van donkere folie die met
de signalen van de radiogolven
interfereert.
❒Aanwezigheid van sneeuw of ijs op
de wielen of de wielkasten.
❒Gebruik van sneeuwkettingen.
88
WEGWIJS IN UW AUTO
11-3-2014 16:49 Pagina 88
Het systeem wordt bij elke startcyclus
van het voertuig geactiveerd en begint
met de herkenning van de
bedrijfscondities (toestand die aan de
bestuurder gemeld wordt door het
branden van de 2 lampjes van de
richtingaanwijzers
en
op
het instrumentenpaneel).
Wanneer het systeem de
bedrijfscondities herkent, wordt het
actief, d.w.z. het kan de bestuurder met
visuele en akoestische waarschuwingen
assisteren. Daarom gaan de twee
lampjes van de richtingaanwijzers
en
op het instrumentenpaneel uit om
herhaaldelijke waarschuwingen te
voorkomen tijdens het rijden in de stad
of over bochtige wegen op lage
snelheid.
BELANGRIJK Als de bedrijfscondities
niet langer aanwezig zijn, blijft het
systeem ingeschakeld maar is het niet
actief. Dit wordt aan de bestuurder
gemeld door het permanent gaan
branden van de 2 lampjes van
de richtingaanwijzers
en
op het
instrumentenpaneel.BEDRIJFSCONDITIES
VOOR INSCHAKELING
Zodra het systeem is ingeschakeld,
wordt het alleen actief als aan de
volgende condities is voldaan:
❒vooruit rijden (achteruit niet
ingeschakeld);
❒het systeem detecteert geen fouten;
❒kalibratie bezig;
❒voertuigsnelheid tussen 60 km/h en
max. voertuigsnelheid;
❒aanwezigheid van niet versleten
rijbaanmarkeringen die aan beide
zijden zichtbaar zijn;
❒geschikte zichtomstandigheden;
❒rechte stukken weg of met ruime
bochten;
❒toestand van voldoende gezichtsveld
(veiligheidsafstand tot voorop
rijdende voertuig);
❒richtingaanwijzers niet geactiveerd in
de richting waarin de rijstrook
verlaten wordt (bijv. bij verlaten van
de rijstrook naar rechts, is de rechter
richtingaanwijzer ingeschakeld);
❒voertuigrichting komt constant
dichterbij de rijbaanmarkeringslijnen
(de route van het voertuig ligt binnen
de rijbaanmarkeringslijnen);
❒voertuig niet constant naast de
rijbaanmarkeringslijn.SYSTEEM IN-/
UITSCHAKELEN
Wanneer het systeem actief is en het
voertuig een van de zijdelingse
grenslijnen of een van de 2
markeringslijnen van de rijstrook nadert,
wordt de bestuurder gewaarschuwd
met een geluidssignaal (afkomstig van
de zijlijn die overschreden is als het
voertuig uitgerust is met
radionavigatiesysteem) en gaat het
bijbehorende lampje van de
richtingaanwijzer (
of
) branden.
Als de bestuurder de richtingaanwijzer
inschakelt om van rijbaan te wisselen of
om in te halen, onderbreekt het
systeem de melding aan de bestuurder.
Als de bestuurder volhardt in de
manoeuvre om van rijbaan te wisselen,
wordt de waarschuwing door het
systeem onderbroken, het systeem blijft
ingeschakeld als er niet voldaan wordt
aan de bedrijfscondities of actief als
de bedrijfscondities worden
overschreden (zie de betreffende
paragraaf).
91
11-3-2014 16:49 Pagina 91
BELANGRIJK
83) Alle inzittenden moeten uit de
auto stappen nadat de
contactsleutel is uitgenomen of
naar de OFF-stand is gedraaid.
Controleer tijdens het tanken
of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de STOP-stand
staat.
84) Laat de accu alleen vervangen
door een dealer van het Fiat
Servicenetwerk. Vervang de accu
door een exemplaar van hetzelfde
type (L6 105Ah/850A) en met
identieke specificaties.
85) Controleer alvorens de motorkap
te openen of de motor is afgezet
en of de contactsleutel in de
stand STOP staat. Volg de
instructies op die zijn aangegeven
op het plaatje op de voorste
traverse. Het wordt aangeraden
om de contactsleutel te
verwijderen als er nog inzittenden
in het voertuig zitten.
AUTORADIO(voor bepaalde versies/markten)
Zie voor de werking van de autoradio
het supplement dat bij dit
Instructieboek is geleverd.
INBOUWVOORBEREIDING
(voor bepaalde versies/markten)
Het systeem bestaat uit:
❒voedingskabels autoradio;
❒voedingskabels speakers voor;
❒voedingskabel antenne;
❒2 tweeters A in de voorportieren (elk
max. 30 W) fig. 135;
❒2 mid-woofer luidsprekers B in de
voorportieren (165 mm diameter,
elk max. 40 W) fig. 136;
❒2 full-range luidsprekers aan de
achterzijden (elk max. 40 W) (voor
Panorama versies);
❒antennekabel radio;
❒antenne.
De autoradio moet geïnstalleerd
worden op de plaats van het middelste
opbergvak, waar u de bedrading zult
aantreffen.
86)
135
F1A0139
136
F1A0140
105
11-3-2014 16:49 Pagina 105
RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparatuur (autotelefoons,
CB-zenders, radioamateurs e.d.) mag
alleen in de auto worden gebruikt
met een aparte antenne die aan de
buitenkant is gemonteerd.
BELANGRIJK Het gebruik van deze
apparaten in het voertuig (zonder
buitenantenne) kan storingen in de
elektrische systemen van het voertuig
veroorzaken. Dit kan de veiligheid
van het voertuig in gevaar brengen en
een potentieel gevaar voor de
gezondheid van de passagiers
opleveren.
Tevens kan de zend- en
ontvangstkwaliteit beperkt worden door
het afschermingseffect van de
carrosserie.
Voor wat betreft het gebruik van
mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS)
met het officiële EU-keurmerk, wordt
verwezen naar de gebruiksaanwijzingen
van de fabrikant van de mobiele
telefoon.INBOUWVOORBEREIDING
TELEPASS OP DE
REFLECTERENDE
VOORRUIT
(voor bepaalde versies/markten)
Als het voertuig is uitgerust met een
reflecterende voorruit, installeer dan de
Telepass in de zone die is aangegeven
in fig. 138 - fig. 139.
BELANGRIJK
87) Let op bij het monteren van
aanvullende spoilers, lichtmetalen
velgen of niet originele
wieldeksels: deze kunnen namelijk
de ventilatie van de remmen
beperken, wat de remefficiëntie
tijdens hard remmen, herhaald
remmen en op lange afdalingen
beïnvloedt. Let erop dat de slag
van de pedalen nergens door
wordt belemmerd (matten, enz.).
138
F1A0310
139
F1A0311
107
11-3-2014 16:49 Pagina 107