131
BELANGRIJK De inzittende wordt bij een zijdelingse bot-
sing optimaal door het systeem beschermd als hij/zij in
de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de sidebag
op de juiste wijze worden opgeblazen.
BELANGRIJK De stoelen mogen niet met water worden
afgenomen of met stoom worden gereinigd (met de hand
of in een automatisch wasapparaat).
ALGEMENE OPMERKINGEN
De frontairbags en/of zij-airbags (indien aanwezig) kun-
nen ook worden geactiveerd bij krachtige stoten aan de
onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld bij zware bots-
ingen tegen drempels of stoepranden of obstakels op het
wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of ver-
zakkingen in het wegdek.
Als de airbag in werking treedt, ontsnapt een beetje rook.
Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bo-
vendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en
het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poe-
der: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als
u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met
neutrale zeep en water wassen.
Na een ongeval waarbij een of meerdere veiligheidssys-
temen zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen met
het Fiat Servicenetwerk om de geactiveerde systemen te
laten vervangen en de werking van het systeem te laten
controleren.
Alle controlewerkzaamheden, reparaties en vervanging van
het airbagsysteem moeten door het Fiat Servicenetwerk
worden uitgevoerd. SIDEBAG fig. 125
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De sidebag is een kussen dat zich snel opblaast en bevindt
zich in de rugleuning van de voorstoel. De sidebag heeft
tot doel het bovenlichaam en het bekken van de inzitten-
den te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse
aanrijdingen.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
F0V0026mfig. 125
132
Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet
u contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk om het
systeem buiten werking te laten stellen. Bovendien moet
bij verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op de hoog-
te gesteld worden van het gebruik en de instructies, en
moet hij het instructieboekje ontvangen.
Het in werking treden van de gordelspanners, de fron-
tairbags en de zij-airbags voor wordt door de elektroni-
sche regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type onge-
val. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt,
dan duidt dat niet op een storing in het systeem.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als het lampje ¬niet gaat branden als
u de contactsleutel in stand MAR draait
of blijft branden tijdens het rijden (op enkele uit-
voeringen verschijnt ook een bericht op het dis-
play), dan is er mogelijk een storing in de veilig-
heidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of
gordelspanners niet geactiveerd worden bij een
ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen,
niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voor-
dat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met
het Fiat Servicenetwerk om het systeem direct te
laten controleren.
ATTENTIE!
De geldigheidsduur van de pyrotechnische
lading en die van het spiraalmechanisme
zijn vermeld op het betreffende plaatje in het
dashboardkastje. Laat ze voor het verstrijken van
deze termijn door het Fiat Servicenetwerk ver-
vangen.
ATTENTIE!
Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd vooral geen pijp,
potlood enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij
de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel
veroorzaken.
ATTENTIE!
133
BENZINEMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan;
❒zet de versnellingspook in de vrijstand;
❒trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gas-
pedaal in te trappen;
❒draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel
los zodra de motor is aangeslagen.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de
sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw
start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje
Y
op het instrumentenpaneel samen met het lampje Ublijft
branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draai-
en en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog
steeds blijft branden, probeer het dan met de andere ge-
leverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan
zelf een noodstart uit (zie „Noodstart” in het hoofdstuk
„Noodgevallen”) en wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
MOTOR STARTEN
De auto is uitgerust met een elektronische startblokke-
ring: zie bij startproblemen de paragraaf „Fiat CODE-sys-
teem” in het hoofdstuk „Dashboard en bediening”.
Direct na het starten van de motor, vooral als de auto lan-
gere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluid
produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de wer-
king van de motor, wordt veroorzaakt door de hydrauli-
sche klepstoters: het distributiesysteem op de benzine-
motor van de auto, dat bijdraagt aan een vermindering van
de onderhoudswerkzaamheden.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STARTEN EN RIJDEN
Het verdient aanbeveling om gedurende de
eerste kilometers niet de maximale pres-
taties van uw auto te eisen (bijv. snel ac-
celereren, langdurig rijden met hoge toerentallen,
krachtig remmen enz.).
Laat de contactsleutel niet in stand MAR
staan als de motor stilstaat, zodat de accu
niet onnodig wordt ontladen.
Het is zeer gevaarlijk om de motor in af-
gesloten ruimten te laten draaien. De mo-
tor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxi-
de, koolmonoxide en andere giftige gassen.
ATTENTIE!
134
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan;
❒zet de versnellingspook in de vrijstand;
❒draai de contactsleutel in stand MAR: op het instru-
mentenpaneel gaan de controlelampjes
Yen m
branden;
❒wacht tot de lampjes Yen mgedoofd zijn. Hoe
warmer de motor, hoe sneller het lampje dooft;
❒trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gas-
pedaal in te trappen;
❒draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het
lampje
mgedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voor-
gloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal
niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand
AVV draait.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de
sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw
start.
Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje
Yblijft
branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draai-
en en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog
steeds blijft branden, probeer het dan met de andere ge-
leverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, wendt
u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als het lampje mgedurende 60 seconden
gaat knipperen na het starten of tijdens een
langdurige startpoging, dan duidt dat op
een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor
aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier ge-
bruiken, maar wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat
Servicenetwerk.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
❒rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toeren-
tallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;
❒verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties.
Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de
koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.
NOODSTART
Als het lampje Yop het instrumentenpaneel constant blijft
branden, kan een noodstart worden uitgevoerd met de code die
op de CODE-card staat vermeld (zie het hoofdstuk „Noodge-
vallen”).
135
HANDREM
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel om-
hoog trekken zodat de auto blokkeert.
MOTOR UITZETTEN
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in
stand STOP.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit
even „op adem” te laten komen. Zet de motor niet on-
middellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hier-
door kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan
te duwen, te slepen of van een helling af
te laten rijden. Op die wijze kan er onver-
brande brandstof in de katalysator terechtkomen,
waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
De auto moet geblokkeerd zijn als de
handrem enkele tanden is aangetrokken.
Als dit niet het geval is, laat dan het Fiat Service-
netwerk de handrem afstellen.
ATTENTIE!
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in
stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het
waarschuwingslampje
xbranden.
Handrem uitschakelen:
❒trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgren-
delknop A-fig. 126;
❒houd knop A ingedrukt en laat de hendel zakken. Het
lampje
xop het instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorko-
men, moet bij het bedienen van de handrem het rempe-
daal worden ingetrapt.
140
WINTERBANDEN
Het Fiat Servicenetwerk kan u adviseren welke band het
meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt ge-
bruiken.
Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en het
type winterbanden exact aan de gegevens die staan ver-
meld in de paragraaf „Wielen” in het hoofdstuk „Techni-
sche gegevens”.
De specifieke eigenschappen van winterbanden vermin-
deren aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm.
In dat geval is het veiliger ze te vervangen.
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn
de prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wan-
neer er lange afstanden op de snelweg worden gereden,
minder dan die van de standaard gemonteerde banden. Be-
perk het gebruik van winterbanden tot die omstandighe-
den waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de
maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid
van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het in-
terieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk zicht-
baar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maximum
toegestane snelheid wanneer met die winterbanden wordt
gereden (overeenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde
merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rij-
den en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitge-
rust, werkt niet op het remsysteem van de
aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op
gladde wegen.
ATTENTIE!
Voer in geen geval modificaties aan het
remsysteem van de auto uit. Het remsys-
teem van de aanhanger moet geheel onafhanke-
lijk van het hydraulisch remsysteem van de auto
worden bediend.
ATTENTIE!
143
LAMPJES EN MELDINGEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Als het lampje gaat branden, verschijnt er bij bepaalde uit-
voeringen ook een bijbehorende melding op het instru-
mentenpaneel en/of klinkt een geluidssignaal. Deze mel-
dingen zijn beknopt en uit voorzorg en moeten als een aan-
vulling worden gezien en niet als alternatief voor de in-
formatie in dit instructieboekje. Wij raden u daarom aan
dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een
storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk be-
schreven worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het display ver-
schijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: ernsti-
ge storingen en minder ernstige storingen.
De meldingen voor ernstige storingen worden langdurig
„cyclisch” herhaald.
De meldingen voor minder ernstige storingen worden ge-
durende een kortere tijd „cyclisch” herhaald.
U kunt de weergavecyclus van beide categorieën onder-
breken door op de knop SET ESC te drukken. Het lamp-
je (of het symbool op het display) op het instrumenten-
paneel blijft branden totdat de storing is verholpen.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
LAMPJES EN MELDINGEN
Als het lampje xtijdens het rijden gaat
branden (op enkele uitvoeringen verschijnt
ook een melding op het display), stop dan on-
middellijk en wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
ATTENTIE!
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU
(rood)
AANGETROKKEN HANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lamp-
je branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau in het
reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoor-
beeld door lekkage in het remsysteem.
Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende mel-
ding op het display.
x
Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de handrem wordt aange-
trokken.
Als de auto in beweging is, hoort u bij enkele uitvoeringen
ook een akoestisch signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden gaat bran-
den, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken.
144
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STORING AIRBAG (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet
het lampje doven. Als het lampje continu blijft bran-
den, geeft dit een storing in het airbagsysteem aan. Op en-
kele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op
het display.
¬
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait en het lampje ¬gaat niet branden
of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mo-
gelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat
geval kunnen de airbags of gordelspanners niet ge-
activeerd worden bij een ongeval of, in een zeer
beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze ge-
activeerd worden. Voordat u verder rijdt, dient
u contact op te nemen met het Fiat Servicenet-
werk om het systeem direct te laten controleren.
ATTENTIE!
Een defect lampje ¬wordt weergegeven
doordat het lampje voor de uitgeschakel-
de frontairbag aan passagierszijde
“langer dan
de normale 4 seconden knippert. Daarnaast wor-
den de airbags aan passagierszijde (frontairbag en
zij-airbag – indien aanwezig) automatisch uitge-
schakeld. In dit geval kan het lampje ¬geen sto-
ringen in de airbag-/gordelspannersystemen aan-
geven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op
te nemen met het Fiat Servicenetwerk om het sys-
teem direct te laten controleren.
ATTENTIE!
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE/
ZIJ-AIRBAGS UITGESCHAKELD
(geel)
Het lampje
“gaat branden als de frontairbag en
zij-airbag (voor bepaalde uitvoeringen/markten) aan pas-
sagierszijde worden uitgeschakeld. Als u bij ingeschakel-
de airbags aan passagierszijde de contactsleutel in stand
MAR draait, gaat het lampje
“ongeveer 4 seconden
branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna
moet het lampje doven.
Een defect lampje “wordt aangegeven
door het branden van het lampje
¬. Bo-
vendien worden de airbags aan passagierszijde
(frontairbag en zij-airbag – indien aanwezig) au-
tomatisch uitgeschakeld. Voordat u verder rijdt,
dient u contact op te nemen met het Fiat Servi-
cenetwerk om het systeem direct te laten con-
troleren.
ATTENTIE!