INHOUDSOPGAVE
Richtingaanwijzers 114
Alarmknipperlichten 114
Claxon 114
Urgence-oproep
of Assistance-oproep 114
Bandenspanningscontrole 115
Hulpsystemen bij het remmen 117
Stabiliteitscontrolesystemen 118
Autogordels 119
Airbags 122
VIII-VEILIGHEID 11 4 Î125
Handrem 126
Elektrisch bediende handrem 127
Hill Start Assist 134
Handgeschakelde versnellingsbak 135
Opschakelindicator 136
EGS 6-versnellingsbak 137
Stop & Start 141
Automatische versnellingsbak 144
Stuurwiel met bedieningstoetsen
op vaste naaf 148
Snelheidsbegrenzer 150
Snelheidsregelaar 152
Lane Departure Warning System
(LDWS) 154
Parkeerplaatsassistent 155
Parkeerhulp 157
Achteruitrijcamera (Tourer) 158
Elektronisch gestuurde vering
Hydractive III + 159
IX - RIJDEN 126 Î160
Motorkap 162
Brandstofpech (Diesel) 164
Benzinemotoren 165
Dieselmotoren 167
Niveaus controleren 170
Controles 172
X -ONDERHOUD 161 Î 173
Noodreparatieset voor banden 174
Wiel verwisselen 177
Lamp vervangen 181
Zekeringen vervangen 191
Accu 196
Eco-modus 198
Slepen van uw auto 199
Trekken van een aanhanger 200
Dakdragers 201
Bescherming bij winterse
omstandigheden 202
Sneeuwscherm 203
Accessoires 205
XI - PRAKTISCHE INFORMATIE 174 Î 206
Benzinemotoren 207
Gewichten uitvoeringen met
benzinemotor 208
Dieselmotoren 210
Gewichten uitvoeringen met
dieselmotor 212
Gewichten uitvoeringen N1 met
dieselmotor (Tourer) 216
Afmetingen 217
Identifi catie 221
GEGEVENS 207 Î222
Urgence-oproep
of Assistance-oproep 223
eMyWay 225
Autoradio 279
XIII - AUDIO enDATACOMMUNICATIE 223 Î298
ZOEKEN OPAFBEELDING 299 Î 304
TREFWOORDENREGISTER 305 Î 309
8
IN EEN OOGOPSLAG
BESTUURDERSPLAATS
1.
Bediening ruiten / spiegels / kinderbeveiliging.
2.
Geheugen bestuurdersstoel.
3.
Openen van de motorkap.
4.
Bedieningstoetsen op het stuur:
- snelheidsbegrenzer
- snelheidsregelaar
5.
Claxon.
6.
Bediening op het stuurwiel van het audio-/
datacommunicatiesysteem.
7.
Airbag aan bestuurderszijde.
8.
Navigatieregelknoppen in de audio-/
datacommunicatiesystemen en boordcomputer.
9.
Ventilatierooster bestuurder.
10.
Instrumentenpaneel.
11 .
Ventilatierooster bestuurder.
12.
Bediening Stop & Start.
13.
Bediening ruitenwissers en -sproeier.
14.
Contactslot.
15.
Bediening ESP / parkeerhulp / Lane Departure
Warning System.
16.
Bediening stuurwielverstelling.
17.
Knie-airbag.
18.
Bergvak of bediening programmeerbare
verwarming.
Klep van zekeringkast.
19.
Bediening Check / anti-inbraakalarm /
parkeerplaatsassistent.
20.
Bediening verlichting / richtingaanwijzers / mistlicht /
spraakherkenning.
21.
Handmatige verstelling van de koplampen.
9
IN EEN OOGOPSLAG
BESTUUDERSPLAATS
1.
Zonnesensor.
2.
Draaiknop zachte luchtverspreiding.
3.
Airbag passagierszijde.
4.
Ontwasemingsrooster.
5.
Sleutelschakelaar in dashboardkastje:
- inschakelen/uitschakelen passagiersairbag
6.
Ventilatieroosters passagier.
7.
Bediening alarmknipperlichten.
8.
Dashboardkastje:
- opbergen boorddocumentatie
- audio-/video-aansluitingen
9.
Bediening centrale vergrendeling/ontgrendeling.
10.
Bediening SPORT/SNEEUW-stand automatische
versnellingsbak.
11 .
Elektrische handrem.
12.
USB-aansluiting.
13.
Armsteun met bekerhouder.
14.
Bediening veersysteem:
- bediening wagenhoogte
- Sportstand
15.
Asbak met aansteker.
16.
Versnellingspook.
17.
Opbergvak.
18.
Audio-/datacommunicatiesysteem.
19.
Bediening airconditioning.
20.
Opbergvak.
21.
Multifunctioneel display.
22.
Bedieningen voor Urgence- of Asistance-oproep
17
IN EEN OOGOPSLAG
VEILIGHEID INZITTENDEN
Uitschakelen passagiersairbag
vóór
Kinderbeveiliging
Autogordel en passagiersairbag
vóór
Als de autogordel niet is vastgemaakt,
zal het waarschuwingslampje van de
desbetreffende zitplaats gaan branden
of knipperen:
A.
Waarschuwingslampje autogordels voor en/
of achter.
B.
Waarschuwingslampje autogordel linksvoor.
C.
Waarschuwingslampje autogordel rechts-
voor.
D.
Waarschuwingslampje autogordel rechts-
achter.
E.
Waarschuwingslampje autogordel midde-
nachter.
F.
Waarschuwingslampje autogordel linksach-
ter.
G.
Controlelampje passagiersairbag uitgescha-
keld.
H.
Controlelampje passagiersairbag ingescha-
keld.
35, 37-38
Als u op de voorstoel een kinderzitje met
de rugleuning in de rijrichting wilt gebrui-
ken, moet u de passagiersairbag voorin
uitschakelen.
Dat gaat als volgt:
)
Zet het contact uit en steek de sleutel
in de schakelaar I
.
)
Draai de sleutel in de stand “ OFF
”: de
passagiersairbag is uitgeschakeld.
Het controlelampje passagiersairbag uit-
geschakeld G
brandt als het contact is
aangezet.
123
Hiermee kan de ruitbediening en de be-
diening van het portierslot van de ach-
terportieren worden geblokkeerd. U kunt
deze elektrische beveiliging inschakelen
door de toets J
in te drukken.
Als deze functie wordt ingeschakeld,
verschijnt een melding op het display
van het instrumentenpaneel en gaat het
controlelampje op de toets J
branden.
113
I
37
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Voorgloeien
dieselmotor
permanent. Het contactslot staat in de tweede
stand (Contact). Wacht met starten tot het
controlelampje is gedoofd.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden.
Handrem
permanent. De handrem is aangetrokken. Zet de handrem vrij zodat het
controlelampje uitgaat; trap het
rempedaal in.
Houd u aan de
veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden"
voor meer informatie over de
handrem.
knippert. De handrem is niet goed
aangetrokken of vrijgezet.
Passagiersairbag
permanent. De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de stand
" ON
".
De passagiersairbag is
ingeschakeld.
Plaats in dit geval geen kinderzitje
met de "rug in de rijrichting". Zet de schakelaar in de stand
" OFF
" om de passagiersairbag uit te
schakelen.
U kunt nu een kinderzitje plaatsen
met de "rug in de rijrichting".
Stop & Start
permanent. Het Stop & Start-systeem heeft
de motor in de STOP-stand gezet
(verkeerslicht, stopbord, opstopping,
enz.). Het lampje gaat uit en de motor
wordt automatisch gestart als u wilt
wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit. De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand geschakeld. Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden - §
Stop & Start-systeem" voor
bijzonderheden van de Stop- en
Start-stand.
I
38
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent. De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de
stand " OFF
".
De frontairbag aan
passagierszijde is
uitgeschakeld.
In dit geval kunt u een
kinderzitje met de "rug in de
rijrichting" plaatsen. Zet de schakelaar in de stand " ON
" om de
frontairbag aan passagierszijde in te
schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats
geen kinderzitje met de "rug in de
rijrichting".
ESP/ASR
permanent.
De toets midden op het dashboard
wordt ingedrukt. Het bijbehorende
controlelampje gaat branden.
De functie ESP/ASR wordt
uitgeschakeld.
ESP: dynamische
stabiliteitscontrole.
ASR: antispinregeling. Druk op de toets om de functie ESP/ASR
in te schakelen. Het controlelampje dooft.
De functie ESP/ASR wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Wanneer het systeem is uitgeschakeld
wordt het automatisch opnieuw
ingeschakeld bij snelheden hoger dan
ongeveer 50 km/h.
IV
72
TOEGANG TOT DE AUTO
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de
auto, uw legitimatiebewijs en indien
mogelijk de sticker met de sleutelco-
de naar het CITROËN-netwerk.
Het CITROËN-netwerk kan de spe-
ciale code van de sleutel en de
transponder opzoeken en voor nieu-
we sleutels zorgen.
Afstandsbediening
De radiografi sche afstandsbedie-
ning is een systeem met een groot
bereik. Het is raadzaam om niet met
de knop van de afstandsbediening
te spelen, om te voorkomen dat de
portieren per ongeluk ontgrendeld
worden.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het be-
reik en het zicht van uw auto. De
afstandsbediening kan dan onbruik-
baar worden en moet in dat geval
opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet func-
tioneren als de sleutel in het contact-
slot zit, zelfs als het contact uitstaat,
behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portie-
ren kan in geval van nood de toe-
gang tot het interieur belemmeren.
De portieren worden echter automa-
tisch ontgrendeld bij een aanrijding
waarbij de airbags worden geacti-
veerd.
Neem uit veiligheidsoverwegingen
(kinderen in de auto) de sleutel met
afstandsbediening mee als u de
auto verlaat, zelfs al is dit voor korte
duur.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering; dit
kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een
gebruikte auto
Laat door het CITROËN-netwerk
controleren of alle in uw bezit zijnde
sleutels met uw auto zijn gelinkt, zo-
dat u er zeker van kunt zijn dat deze
sleutels de enige zijn waarmee uw
auto ontgrendeld en gestart kan
worden.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg:
ze bevatten metalen die scha-
delijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een spe-
ciaal verzamelpunt.
VII
105
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
Hoewel CITROËN bij het ontwerp
van uw auto veel aandacht heeft be-
steed aan veiligheidsvoorzieningen
voor uw kinderen, is hun veiligheid
natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
- conform de Europese wetgeving
dienen kinderen jonger dan
12 jaar of kleiner dan 1,50 m
in gehomologeerde, aan het
lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes
op met veiligheids-
gordels of ISOFIX-bevestigingen
uitgeruste plaatsen te worden
vervoerd * ,
- de veiligste plaats voor het
vervoeren van een kind is
volgens de statistieken een
plaats op de achterbank van
uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zo-
wel voor- als achterin met de
rug in de rijrichting worden
vervoerd.
CITROËN
beveelt u aan
kinde-
ren op de achterzitplaatsen
van
uw auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting
tot 2 jaar,
- met het gezicht in de rijrich-
ting
vanaf 2 jaar.
KINDERZITJE OP DEPASSAGIERSSTOEL VOOR
"Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het
vervoeren met de rug in de rijrich-
ting op de passagiersstoel voor
wordt geplaatst, moet de airbag aan
passagierszijde zijn uitgeschakeld.
Gebeurt dit niet, dan kan het kind
bij het afgaan van de airbag le-
vensgevaarlijk gewond raken
.
*
De regels voor het vervoeren van
kinderen zijn per land verschillend.
Informeer hiervoor naar de wetge-
ving in uw land.
ALGEMENE INFORMATIE MET
BETREKKING TOT KINDERZITJES
Middelste stand
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met het ge-
zicht in de rijrichting op de passa-
giersstoel voor
wordt geplaatst, moet
de stoel in de middelste stand van de
voor-/achterwaartse verstelling wor-
den gezet met de rugleuning rechtop
en mag de airbag aan passagierszijde
niet worden uitgeschakeld.