Initialisatie open-/
sluitmechanisme
Als de accu is losgekoppeld of als een
zekering is doorgebrand, dan moet
het open-/sluitmechanisme als volgt
opnieuw geïnitialiseerd worden:
❒sluit alle portieren;
❒druk op de knop
van de sleutel of
op de knop
op het dashboard;
❒druk op de knop
van de sleutel of
op de knop
op het dashboard.
BELANGRIJK
4) Gebruik dit mechanisme altijd
wanneer kinderen worden
vervoerd.
5) Controleer na bediening van dit
mechanisme op bij beide
achterportieren of het
daadwerkelijk is ingeschakeld
door aan de handgreep aan de
binnenzijde van de portieren te
trekken.6) Als bij ingeschakeld kinderslot en
de eerder beschreven
vergrendelingswijze de
binnenhandgreep van een
achterportier wordt bediend, lukt
het niet om het portier te openen
en komt alleen het knopje van
de sloten omhoog. Om het portier
te openen, moet de buitenste
handgreep worden bediend. Bij
inschakeling van de
noodvergrendeling wordt de knop
van de centrale
portiervergrendeling
niet buiten
werking gesteld.
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENINGDeze werkt met de contactsleutel in de
stand MAR en gedurende circa 3
minuten nadat de contactsleutel naar
de stand STOP is gedraaid of
verwijderd is als een van de
voorportieren geopend is.
De bedieningsknoppen bevinden zich
op de portierpanelen fig. 62 (vanaf
het paneel van het bestuurdersportier
kunnen alle ruiten bediend worden).
Er is een knelbeveiliging aanwezig die
tijdens het sluiten van de voor- en
achterruiten werkt.
23)
BEDIENINGSELEMENTEN
Bestuurdersportier
fig. 62
❒A: openen/sluiten zijruit linksvoor;
"continue automatische" werking
tijdens openen/sluiten ruit;
❒B: openen/sluiten zijruit rechtsvoor;
"continue automatische" werking
tijdens openen/sluiten ruit;
❒C: inschakeling/uitschakeling
bediening achterste zijruiten;
56
WEGWIJS IN UW AUTO
Druk, voor het uitvoeren van de RESET
bij stilstaande auto en contactsleutel
op MAR, 2 seconden op de knop
fig.
86 op het dashboard; na de RESET
toont het display de melding "RESET
OPGESLAGEN", wat aangeeft dat het
"inleren" is gestart.
WERKINGSCONDITIES
50) 51) 52) 53) 54) 55)
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In sommige situaties (zoals een
sportieve rijstijl, een winters klimaat of
onverharde wegen) kan de melding
vertraagd zijn.Onder speciale omstandigheden (bijv.
auto asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het noodreservewiel,
gebruik van sneeuwkettingen, gebruik
van verschillende banden per as) kan
het systeem valse indicaties geven
of tijdelijk uitgeschakeld zijn.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het waarschuwingslampje
circa 75 seconden en gaat
vervolgens vast branden; tegelijkertijd
toont het display de melding
"CONTROLE BANDENSPANNING
NIET BESCHIKBAAR". Deze
aanduiding wordt ook aangegeven na
het afzetten en opnieuw starten van de
motor, als de correcte
werkingscondities niet hersteld worden.
BELANGRIJKE
INFORMATIE
BELANGRIJK
50) Als het systeem een
spanningsafname van een
bepaalde band aangeeft, wordt
geadviseerd om de spanning van
alle vier de banden te controleren.51) Het iTPMS ontslaat de
bestuurder niet van de
verplichting om de
bandenspanning elke maand te
controleren en mag niet
beschouwd worden als een
systeem dat het onderhoud of de
veiligheid vervangt.
52) De bandenspanning moet bij
koude banden gecontroleerd
worden. Als de bandenspanning
om welke reden dan ook bij
warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de
spanning niet worden verlaagd,
ook wanneer de gemeten waarde
hoger is dan de voorgeschreven
spanningswaarde. Controleer
de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden.
53) Het iTPMS-systeem waarschuwt
niet bij een plotselinge afname
van de bandenspanning
(bijvoorbeeld bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen de
auto tot stilstand en voorkom
bruuske stuurbewegingen.
54) Het systeem waarschuwt alleen
dat de bandenspanning laag is:
het is niet in staat om de banden
op te blazen.
86
A0K0608
77
DUAL PINION
STUURBEKR
ACHTIGINGWerking
Dit systeem werkt alleen als de
contactsleutel in de stand MAR-ON
staat en bij draaiende motor. De
stuurinrichting zorgt ervoor dat de
benodigde kracht voor het verdraaien
van het stuurwiel wordt aangepast aan
de rijomstandigheden. Met de
DNA-standen van de “Alfa DNA
Systeem” hendel kunnen verschillende
soorten stuurbekrachtiging worden
gekozen (zie de paragraaf “Alfa
DNA-Systeem”).
56)
BELANGRIJK Na loskoppeling van de
accu moet de stuurbekrachtiging
geïnitialiseerd worden. Het lampje gaat
branden om dit aan te geven. Ga
hiervoor als volgt te werk: draai het
stuurwiel van het ene uiteinde naar het
andere of rijd circa honderd meter op
een rechtlijnig stuk weg.
BELANGRIJK
56) After-market werkzaamheden
waarbij wijzigingen van de
stuurinrichting of de stuurkolom
betrokken zijn (bv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten
strengste verboden. Dergelijke
werkzaamheden kunnen de
prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar
brengen waardoor de auto niet
meer aan de typegoedkeuring
voldoet.
INBOUWVOOR
BEREIDING VOOR
AUTORADIO(voor bepaalde versies/markten)
Als er bij de auto geenUconnect™5"
Radio ofUconnect™ 6.5" Radio Nav
is aangevraagd, wordt de auto geleverd
met een dubbel opbergvak in het
dashboard fig. 87.
De inbouwvoorbereiding voor een
autoradio bestaat uit:
❒voedingskabels autoradio, speakers
voor en achter en een antenne;
❒vak voor autoradio;
❒antenne op dak.87
A0K0665
79
Versie met sensoren voor en achter
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm van
fig. 93 op het herconfigureerbare
multifunctionele display.
Informatie over de aanwezigheid en de
afstand van obstakels wordt gegeven
door middel van een zoemer en een
aanduiding op het display.
Wanneer er meerdere obstakels zijn,
wordt het dichtstbijzijnde obstakel
weergegeven. Bij de versie met
sensoren voor en achter, wordt het
dichtstbijzijnde obstakel in de zone voor
en achter de auto weergegeven.GELUIDSSIGNAAL
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door
middel van geluidssignalen uit zoemers
die in het interieur zijn gemonteerd:
❒bij de versies met sensoren achter,
meldt een zoemer in de
dashboardzone de aanwezigheid van
obstakels achter de auto;
❒bij de versies met sensoren voor en
achter, meldt een zoemer voorin de
aanwezigheid van obstakels vóór
de auto en een zoemer achterin de
aanwezigheid van obstakels achter
de auto. Dit informeert de bestuurder
over de plaats (voor/achter) van de
obstakels.
Afhankelijk van de plaats van het
obstakel (voor of achter) wordt het
geluid door de bijbehorende zoemers
(voor of achter) geproduceerd. Het
obstakel dat zich het dichtst bij de auto
bevindt wordt gesignaleerd.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt automatisch een
geluidsmelding ingeschakeld wanneer
er zich een obstakel achter de auto
binnen het meetbereik bevindt.Het geluidssignaal:
❒neem toenaarmate de afstand
tussen de auto en het obstakel
afneemt;
❒wordt ononderbrokenwanneer de
afstand tussen de auto en het
obstakel minder dan 30 cm bedraagt
en stopt onmiddellijk als de afstand
toeneemt;
❒blijft constantals de afstand
ongewijzigd blijft; als deze situatie de
zijsensoren betreft, zal de zoemer
na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen
tijdens manoeuvres langs muren.
BELANGRIJK Het volume van het
geluidssignaal kan worden ingesteld via
de optie "Geluidssterkte
waarschuwingen" van het "Set-up
menu" (zie de paragraaf "Menuopties"
in het hoofdstuk "Kennismaking met
het bedieningspaneel").93
A0K0814
83
FRONTAIRBAGS“SMART BAG” SYSTEEM
(MEERTRAPS
FRONTAIRBAGS)
De auto is uitgerust met meertraps
frontairbags (“Smart bags”) voor de
bestuurder en de passagier.
De frontairbags (bestuurder en
passagier) beschermen de inzittenden
voorin bij middelzware en zware frontale
botsingen, door de airbag tussen de
inzittende en het stuurwiel of het
dashboard op te blazen.
Als de airbags niet worden opgeblazen
bij andere soorten botsingen (botsingen
opzij, achterop, over de kop slaan
enz.), betekent dit niet dat het systeem
slecht functioneert.
Airbags zijn geen vervanging voor maar
een aanvulling op de veiligheidsgordels,
die u altijd moet dragen. Bij een
botsing worden degenen die geen
veiligheidsgordel dragen naar voren
geworpen en kunnen zo in contact
komen met een airbag die nog niet
volledig opgeblazen is. Onder deze
omstandigheden wordt de inzittende
minder door de airbag beschermd.
85) 86) 88)
In de volgende omstandigheden kan
het voorkomen dat de frontairbags niet
worden opgeblazen:
❒frontale botsingen tegen makkelijk
vervormbare onderdelen, die niet
het front van de auto zijn (bijv.
spatbord tegen de vangrail, etc. )
❒de auto schuift onder andere
voertuigen of veiligheidsbarrières
(bijvoorbeeld onder vrachtwagens of
vangrails); in deze situaties bieden
ze geen aanvullende bescherming
ten opzichte van de
veiligheidsgordels, zodat hun
activering geen zin heeft. In deze
gevallen wijst de uitgebleven
activering dus niet op een storing van
het systeem.FRONTAIRBAG
BESTUURDERSZIJDE
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in het midden van het stuurwiel
is geplaatst fig. 120.
120
A0K0364
150
VEILIGHEID
FRONTAIRBAG AAN
PASSAGIERSZIJDE
Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een speciale
ruimte in het dashboard is opgeborgen
fig. 121: deze airbag heeft een groter
volume dan de bestuurdersairbag.
87)
FRONTAIRBAG
PASSAGIER EN
KINDERZITJES
89)
NeemALTIJDde aanwijzingen vermeld
op het etiket op de zonneklep aan
passagierszijde in acht.Uitschakeling airbags
aan passagierszijde:
frontairbag en zijairbag
ter bescherming van
bekken, borst en
schouders (zijairbag)
Als een kind in een kinderzitje dat
achterstevoren op de voorstoel
is geplaatst vervoerd moet worden,
schakel dan de frontairbag en zijairbag
voor bescherming van bekken, borst en
schouders aan passagierszijde
(zijairbag) uit.
Als de airbags uitgeschakeld zijn, gaat
er een lampje
branden in de
bekleding boven de achteruitkijkspiegel
fig. 122.
121
A0K0135
122
A0K0660
151
BELANGRIJK
85) Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op het dashboard in de zone van de passagiersairbag,
op de zijkant van de dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het
dashboard aan passagierszijde, omdat deze het correct openen van de airbag kunnen hinderen en tevens de
inzittenden ernstig kunnen verwonden.
86) Rijd altijd met de handen op de stuurwielrand zodat de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden.
Rijd niet met voorover gebogen lichaam. Ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
87) Plaats NOOIT een kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Bij
een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben. Daarom
moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld worden als een kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op
de voorste passagiersstoel. Bovendien moet de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven
om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Schakel de passagiersairbag
onmiddellijk weer in als het kinderzitje is verwijderd.
88) Raadpleeg voor het uitschakelen van deze airbags de paragraaf “Menuopties” in het hoofdstuk “Kennismaking met
de auto”.
89) Plaats NOOIT een kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Bij
een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben.
153
96) Als de contactsleutel in de stand
MAR staat en de motor is afgezet,
kunnen de airbags ook
geactiveerd worden als de auto
door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag,
wanneer de passagiersairbag is
ingeschakeld, en ook al staat
de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de voorstoel
gemonteerd worden. Als bij een
botsing de airbag wordt
opgeblazen, kan dit leiden tot
ernstig letsel en zelfs tot de dood
van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd
uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in
gemonteerd wordt op de voorste
passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo
ver mogelijk naar achteren zijn
geschoven om te voorkomen dat
het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het
dashboard. Schakel de
passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is
verwijderd. Onthoud tevens dat
als de sleutel in de stand STOP
staat, bij een ongeval geen enkel
veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd
wordt. n deze gevallen duidt deuitgebleven activering niet op een
storing van het systeem.
97) Wanneer de contactsleutel naar
de stand MAR wordt gedraaid,
gaat het controlelampje
(bij
ingeschakelde frontairbag aan
passagierszijde) branden en
enkele seconden knipperen, om
eraan te herinneren dat de
passagiersairbag bij een botsing
geactiveerd zal worden.
Vervolgens dooft het lampje.
98) De frontairbag heeft een hogere
activeringsdrempel dan die van de
gordelspanners. Bij botsingen
die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden
alleen de gordelspanners in
werking.
99) De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt
hun doeltreffendheid. Omdat de
frontairbags niet worden
geactiveerd bij frontale botsingen
bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en
over de kop slaan, worden in
deze gevallen de inzittenden
uitsluitend door de zijairbags en
de veiligheidsgordels beschermd,
die dus altijd gedragen moeten
worden.
156
VEILIGHEID