176Verzorging van de auto
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐kelde ontsteking aansluiten en los‐
koppelen.
Ontlaadbeveiliging accu 3 126.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in deze para‐
graaf gegeven instructies kan leiden
tot een tijdelijke uitschakeling van
het stop-startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan
worden gemonteerd.
Zorg bij auto's met een stop-startsys‐
teem dat de AGM-accu (Absorptive
Glass Mat) weer wordt vervangen
door een AGM-accu.
U kunt een AGM-accu herkennen aan
het label op de accu. Wij bevelen het
gebruik aan van een originele Opel-
accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu ge‐
bruikt dan de originele Opel accu is
het mogelijk dat het Stop/Start-sys‐
teem slechter presteert.
9 Waarschuwing
Bij het aanbrengen van een accu
met een andere lengte dan het
oorspronkelijke exemplaar moet
het bufferelement altijd goed pas‐
sen.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop/Start-systeem 3 140.
Verzorging van de auto177
Accu opladen9Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 208.
Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen: ■ Geen vonken of open vlammen en niet roken.
■ Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
■ Houd de accu buiten het bereik van
kinderen.
■ De accu bevat zwavelzuur dat aan‐
leiding kan geven tot blindheid of
ernstige brandwonden.
■ Zie de Gebruikershandleiding voor meer informatie.
■ Explosief gas kan in de buurt van de accu aanwezig zijn.Dieselbrandstofsysteem
ontluchten
Na het leegrijden van de tank moet het dieselbrandstofsysteem worden
ontlucht. De ontsteking driemaal
15 seconden per keer inschakelen.
Motor vervolgens maximaal
40 seconden starten. Deze procedure na minstens 5 seconden herhalen.
Slaat de motor niet aan, dan de hulp
van een werkplaats inroepen.
Wisserblad vervangen
Wisserbladen voorruit
198Verzorging van de auto
op het Driver Information Center met
Uplevel-Display . Stop onmiddellijk en
controleer de bandenspanning.
Controlelamp w 3 101.
Systeem initialiseren Na correctie van de bandenspanning
of het verwisselen van een wiel, het
systeem eerst initialiseren:
1. Schakel de elektrische handrem in.
2. Druk op de toets MENU om
Informatie- menu voertuig te kie‐
zen.
3. Draai het stelwiel naar de stand Band.span.controle .
4. Druk op de toets SET/CLR om re‐
setten van het systeem te selec‐
teren.
Op auto's met Midlevel-display
drukt u langer op de toets
SET/CLR om het initialiseren van
het systeem te starten.
5. Op auto's met Uplevel-display wordt de selectie bevestigd door
een pop-up-aanduiding. Bevesti‐
gen om het initialiseren van het
systeem te starten.
Selectie en aanduiding kunnen ver‐
schillen tussen Midlevel-display en Uplevel-display.
Als het systeem weer gereed is, ver‐
schijnt er een melding op het Driver
Information Center met
Uplevel-Display.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het ver‐
schil in profieldiepte van banden op
één as niet meer dan 2 mm zijn.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer
het profiel tot aan een van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de
208Verzorging van de auto9Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van
een krik, een wiel of andere appa‐ ratuur in de bagageruimte is er
kans op letsel. Bij een noodstop of een botsing kunnen inzittendendoor voorwerpen worden getrof‐
fen.
Berg krikken of gereedschap altijd goed vastgezet in de betreffendeopbergvakken op.
Leg het beschadigde wiel altijd
vastgezet met de band in de ba‐
gageruimte of met de vleugelmoer
in de uitsparing voor het reserve‐
wiel.
Compact reservewiel
Bij gebruik van het compacte reser‐
vewiel kunnen de rijeigenschappen
negatief worden beïnvloed. Defecte
band zo spoedig mogelijk laten ver‐
vangen of repareren.
Slechts één compact reservewiel monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto achteraan een lekke
band krijgt wanneer u een ander voer‐ tuig sleept, dient u het compact reser‐
vewiel vooraan en een volwaardig
wiel achteraan te monteren.
Sneeuwkettingen 3 199.
Draairichtingsgebonden
banden
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
■ Rijeigenschappen worden mogelijk
nadelig beïnvloed. Defecte band zo
spoedig mogelijk laten vervangen
of repareren.
■ Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐
lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.9 Waarschuwing
Ga bij het werken met hulpstartka‐
bels uiterst behoedzaam te werk.
Afwijken van de onderstaande in‐
structies kan letsel of schade door
exploderen van de accu of schade aan de elektrische systemen van
beide voertuigen veroorzaken.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, de huid, weefsels en lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact per‐
soonlijk letsel en schade aan de auto kan veroorzaken.
239
Oliedruk...................................... 101
Olie, motor .......................... 217, 221
Ontlaadbeveiliging accu ............126
Opbergruimte................................ 63
Opbergruimte achter .................... 77
Opbergruimte voorin ....................65
Opbergvakken .............................. 63
Opbergvak onder passagiersstoel 65
Opgeslagen instellingen ...............22
Opklapbaar aflegvlak ...................80
Opschakelen............................... 100
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panne ......................................... 210
Panoramadak .............................. 35
Parkeerhulp ............................... 153
Parkeerlichten ............................ 123
Parkeren .............................. 19, 142
Partikelfilter ................................. 143
Persoonlijke instellingen ............113
Persoonlijke instellingen configureren ............................ 113
Pollenfilter .................................. 136
Portieren ....................................... 26
Portier open ............................... 103
Prestaties ................................... 227
Profieldiepte ............................... 198Q
Quickheat ................................... 134
R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 235
Regelbare instrumentenverlichting ...........124
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 234
Remassistentie .......................... 150
Rem- en koppelingssysteem .......99
Rem- en koppelingsvloeistof ......217
Remmen ............................ 148, 175
Remvloeistof .............................. 175
Reservewiel ............................... 206
Richtingaanwijzer ........................97
Richtingaanwijzers ..................... 122
Richtingaanwijzers vooraan ......183
Richtingaanwijzer vooraan .........178
Roetfilter ............................. 101, 143
Ruiten ........................................... 32
Rijgedrag en aanhangertips ......165
Rijregelsystemen ........................150
Rijverlichting ........................ 12, 102
S Service ............................... 136, 216
Service-display ............................ 94
Service-indicatie ..........................98Service-informatie ...................... 216
Sjorogen ...................................... 79
Sleutels ........................................ 20
Sleutels, opgeslagen instellingen. 22
Sleutels, sloten ............................. 20
Sneeuwkettingen .......................199
Snelheidsmeter ............................ 91
Spiegelverstelling ..........................8
Sproeiervloeistof ........................174
Startbeveiliging ....................29, 102
Starten en bedienen ...................138
Starthulp gebruiken ...................208
Stoelpositie .................................. 38
Stoelverstelling ........................6, 38
Stoelverwarming ........................... 42
Stop/Start-systeem .....................140
Storing ....................................... 146
Storingsindicatielamp ..................98
Stroomonderbreking ..................146
Sturen ......................................... 137
Stuurbedieningsknoppen .............84
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 84
Stuurwiel, verwarmd .....................85
Symbolen ....................................... 4
T
Tanken ....................................... 161
Technische gegevens ................224
Te laag brandstofpeil .................101