Page 105 of 335

Opbergen103
■ Gebruik de vier haken op de zij‐wanden van de bagageruimte voor
het ophangen van draagtassen.
Maximale belasting: 5 kg per haak.
■ Sports tourer: Gebruik de haken op
de zijwanden van de bagageruimte voor het ophangen van draagtas‐
sen. Indrukken om de haak uit te klappen.
■ Losse voorwerpen in de bagage‐ ruimte vastzetten om glijden tegen
te gaan.
■ Bij het vervoeren van voorwerpen in de bagageruimte mogen de rug‐
leuningen van de achterbank niet
schuin naar voren geklapt zijn.
■ Bagage niet boven de rugleuningen
laten uitsteken.
■ Leg niets op de bagageruimte- afdekking of op het instrumenten‐
paneel en dek de sensor boven op
het instrumentenpaneel niet af.
■ De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakelhef‐
boom en de bewegingsvrijheid van
de bestuurder niet belemmeren. Geen losse voorwerpen in het inte‐
rieur leggen.
■ Niet met een geopende achterklep rijden.9 Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de la‐
ding of de auto veroorzaken.
■ Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal toe‐laatbare totaalgewicht van de auto
(zie typeplaatje 3 296) en het EU-
leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttig draagvermo‐
gen door de gegevens van uw auto
in de tabel Gewichten voorin deze
handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook het
gewicht van de bestuurder (68 kg),
de bagage (7 kg) en alle vloeistof‐
fen (tank voor 90 % gevuld).
Extra uitrusting en accessoires ver‐ hogen het leeggewicht.
■ Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de auto en
verslechtert het rijgedrag door het
hogere zwaartepunt. Lading gelijk‐
matig verdelen en goed met span‐
banden vastzetten. Bandenspan‐
ning en rijsnelheid aan de bela‐
dingstoestand aanpassen. Span‐
banden regelmatig controleren en
bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane dakbelasting is
75 kg voor de 3-deurs / 5-deurs
hatchback en 4-deurs notchback, voor de Sports tourer is dit 100 kg.
Page 106 of 335
104Opbergen
De dakbelasting is de som van hetgewicht van het dakdragersysteem
en de lading.
Page 107 of 335
Instrumenten en bedieningsorganen105Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ....................105
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .....................112
Informatiedisplays ......................125
Boordinformatie ......................... 132
Tripcomputer .............................. 135
Persoonlijke instellingen ............138Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt het infotainment-systeem, de
cruise control en een gekoppelde mo‐ biele telefoon bedienen met de knop‐
pen op het stuurwiel.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 187.
Page 108 of 335
106Instrumenten en bedieningsorganenVerwarmd stuurwiel
Druk op toets * om verwarming te
activeren. De activering wordt aange‐
duid door de LED in de toets.
De gedeelten van het stuurwiel die
specifiek aanbevolen zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm en worden warmer dan de overige ge‐
deelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop-startsysteem 3 171.
Claxon
j indrukken.
Page 109 of 335
Instrumenten en bedieningsorganen107Wis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers2=snel1=langzaamP=intervalwissen§=uit
Hendel omlaagduwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand P.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen:
kort
interval=draai het stelwiel om‐
hooglang
interval=draai het stelwiel om‐
laagAutomatische wisfunctie met
regensensorP=automatische wisfunctie met
regensensor
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Als de wisfrequentie hoger is dan 20 seconden beweegt de ruitenwis‐serarm lichtjes naar beneden tot de
uitgangsstand.
Page 110 of 335
108Instrumenten en bedieningsorganen
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid in te stellen:
lage
gevoelig‐
heid=draai het stelwiel om‐
laaghoge
gevoelig‐
heid=draai het stelwiel om‐
hoog
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit ge‐
spoten en de ruitenwisser maakt en‐
kele slagen.
Als de koplampen branden, wordt er
ook sproeiervloeistof op de koplam‐
pen gesproeid als u lang genoeg aan
de hendel trekt. Daarna kan het was‐ systeem van de koplampen niet wor‐
den gebruikt gedurende 5 wascycli of
tot de motor of de koplampen uit- en
opnieuw werden aangezet.
Wis-/wasinstallatie
achterruit
Page 111 of 335

Instrumenten en bedieningsorganen109
Druk de wipschakelaar in om de ach‐
terruitwisser aan te zetten:bovenste stand=continue werkingonderste stand=onderbroken
werkingmiddenstand=uit
Hendel van u af duwen. Er wordt
sproeiervloeistof op de achterruit ge‐ spoten en de ruitenwisser maakt en‐
kele slagen.
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
U kunt deze functie in- of uitschakelen in het menu Instellingen op het
Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 138.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
BuitentemperatuurEen dalende temperatuur wordt on‐
middellijk aangeduid, een stijgende
temperatuur met enige vertraging.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Centre met Uplevel-display of
Uplevel-Combi-display.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het weg‐
dek al beijzeld zijn.
Page 112 of 335

110Instrumenten en bedieningsorganenKlokDatum en tijd worden op het
Info-Display weergegeven.
Datum- en tijdinstellingen
CD 300/CD 400/CD400plus
Druk op de knop CONFIG. Nu ver‐
schijnt het menu Instellingen.
Selecteer Tijd en datum .
Te selecteren instellingsopties:
■ Tijd instellen: : Wijzigt de op het dis‐
play weergegeven tijd.
■ Datum instellen: : Wijzigt de op het
display weergegeven datum.
■ Tijdopmaak instellen : Wijzigt de
urenindicatie tussen 12 uur en 24
uur .
■ Datumopmaak instellen : Wijzigt de
datumindicatie tussen MM/DD/
JJJJ en DD.MM.JJJJ .
■ Klok weergeven : Schakelt de tijds‐
indicatie op het display in/uit.
■ Kloksynchr. RDS-signaal : Het
RDS-signaal van de meeste VHF-
zenders stelt automatisch de tijd in.
De RDS-tijdsynchronisatie kan en‐
kele minuten in beslag nemen.
Sommige zenders zenden geen
correct tijdsignaal uit. Het is dan
raadzaam de automatische tijdsyn‐ chronisatie uit te schakelen.
Persoonlijke instellingen 3 138.
Datum- en tijdinstellingen
CD 600/Navi 650/Navi 950
Druk op de toets Config en selecteer
de menuoptie Tijd en datum naar het
betreffende submenu te gaan.
Let op
Als Kloksynchr. RDS-signaal geac‐
tiveerd is, worden tijd en datum au‐
tomatisch door het systeem inge‐
steld.
Zie de infotainment-handleiding
voor nadere informatie.
Tijd instellen
Selecteer de menuoptie Tijd
instellen om de tijdsinstellingen aan
te passen. Draai aan de multifunctio‐
nele knop om de eerste instelling aan
te passen.