
106
   
 
Parkeerhulp  
 
 
 
Activeren/Deactiveren    
Storing 
 
Als het systeem bij het inschakelen van 
de achteruitversnelling niet werkt, gaat 
het lampje van de schakelaar branden 
in combinatie met een geluidssignaal 
en een melding op het display. 
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats.  
 
 
Gebruiksvoorschrift 
 
Zorg ervoor dat de sensoren in de 
winter of bij slecht weer niet bedekt zijn 
met modder, ijs of sneeuw. 
  Het systeem zal automatisch worden 
uitgeschakeld bij het trekken van 
een aanhanger of de montage van 
een fietsdrager (auto met een door 
PEUGEOT aanbevolen trekhaak of 
fietsdrager). 
  De parkeerhulp is een hulpmiddel 
voor de bestuurder die desondanks 
waakzaam moet blijven en 
verantwoordelijk is.     Druk op deze schakelaar om 
het systeem te activeren of te 
deactiveren. 
   
De geactiveerde of 
gedeactiveerde toestand 
van het systeem wordt 
opgeslagen bij het afzetten 
van het contact.    

ABS
ABS
 107
   
 
Veiligheid tijdens het rijden  
 
VEILIGHEI
D
4
 
ANTIBLOKKEERSYSTEEM 
(ABS - EBD) 
 
Het ABS zorgt samen met de 
elektronische remdrukregelaar (EBD) 
tijdens het remmen voor een betere 
stabiliteit en bestuurbaarheid van uw 
auto, vooral op een slecht of glad 
wegdek. 
  Het ABS voorkomt het blokkeren van 
de wielen, terwijl de remdrukregelaar 
de remdruk over de vier wielen 
verdeelt.   Als dit verklikkerlampje 
gaat branden in combinatie 
met een geluidssignaal en 
een melding op het display, 
duidt dit op een storing in 
het antiblokkeersysteem. Door deze 
storing zou u tijdens het remmen 
de controle over uw auto kunnen 
verliezen. 
  Als dit verklikkerlampje 
gaat branden in combinatie 
met de verklikkerlampjes 
remsysteem en STOP, 
een geluidssignaal en een 
melding op het display, duidt dit 
op een storing in de elektronische 
remdrukregelaar. Door deze storing 
zou u tijdens het remmen de controle 
over uw auto kunnen verliezen. 
  NOODREMASSISTENTIE (BAS) 
 
Dit systeem zorgt ervoor dat in 
noodgevallen de optimale remdruk 
sneller wordt bereikt: trap het 
rempedaal volledig in zonder het 
los te laten. 
  Het systeem wordt ingeschakeld als 
de snelheid waarmee het rempedaal 
wordt ingetrapt groot is en zorgt ervoor 
dat de benodigde bedieningskracht 
verandert. 
  Houd het rempedaal ingetrapt om de 
werking van het brake assist system 
voort te zetten.  
 
 
 
Gebruiksvoorschrift 
 
Het ABS treedt automatisch in werking 
als één van de wielen dreigt te 
blokkeren. Het systeem zorgt niet voor 
een kortere remweg. 
  Op een erg glad wegdek (sneeuw, olie, 
enz.) kan de remweg door de werking 
van het ABS langer zijn. Trap het 
rempedaal bij een noodstop krachtig 
en volledig in en laat het niet los, ook 
niet op een glad wegdek. Het ABS 
zorgt er dan voor dat u om het obstakel 
heen kunt sturen. 
  De normale werking van het 
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn 
door het trillen van het rempedaal. 
  Zorg er bij vervanging van de wielen 
(banden en velgen) voor dat er wielen 
worden gemonteerd die zijn voorzien 
van een artikelnummer van PEUGEOT.    
Stop onmiddellijk op een veilige 
plaats. 
 
  Raadpleeg in beide gevallen 
het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.    

ESP OFF
108
   
 
Veiligheid tijdens het rijden  
 
 
ANTISPINREGELING 
(ASR) EN ELEKTRONISCH 
STABILITEITSPROGRAMM
A 
(ESC) 
  Deze systemen staan in verbinding 
met het ABS en zijn hier een aanvulling 
op. 
  De ASR zorgt voor een optimale 
overbrenging van de aandrijfkracht op 
de weg, zodat wordt voorkomen dat 
u tijdens het accelereren de controle 
over de auto verliest. 
  Het systeem past de aandrijfkracht 
aan om het doorspinnen van de wielen 
te voorkomen via de remmen van 
de aangedreven wielen en de motor. 
Het systeem zorgt ook voor meer 
koersstabiliteit bij het accelereren. 
  Houd als het ESC is ingeschakeld in 
een bocht het stuurwiel altijd in de 
gewenste richting en stuur niet tegen. 
  Het ESC-systeem grijpt automatisch in 
via het remsysteem en de motor als de 
koers van de auto afwijkt van de door 
de bestuurder gewenste richting. 
   
Uitschakelen ASR/ESC 
 
In bijzondere omstandigheden (als de 
auto vastzit in de modder, sneeuw, in 
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn het 
ASR/ESC uit te schakelen, zodat de 
wielen kunnen slippen en weer grip 
kunnen krijgen.    
Controle van werking 
 
 
Gebruiksvoorschriften 
 
Het ASR-/ESC-systeem zorgt voor 
meer veiligheid tijdens het rijden. De 
bestuurder mag zich echter nooit laten 
verleiden tot het nemen van meer 
risico's en het te hard rijden. 
  De goede werking van het systeem 
wordt verzekerd onder voorwaarde dat 
de voorschriften van de constructeur 
op het gebied van wielen (banden 
en velgen), onderdelen van het 
remsysteem en elektronische 
onderdelen worden nageleefd en 
dat de procedures voor montage en 
het uitvoeren van werkzaamheden 
door het PEUGEOT-netwerk worden 
opgevolgd. 
  Laat deze systemen na een aanrijding 
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats.  
 
 
Werking van het ASR- en 
ESC-systeem 
  Het lampje knippert 
tijdens een ingreep 
van de ASR of het 
ESC.  
   
De systemen worden opnieuw: 
   
 
-   automatisch ingeschakeld als de 
snelheid hoger wordt dan 50 km/h,   Bij een storing in de systemen 
zal het verklikkerlampje gaan 
branden in combinatie met 
een geluidssignaal en een 
melding op het display. 
  Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats om het 
systeem na te laten kijken. 
  Het verklikkerlampje kan ook gaan 
branden in het geval van een te lage 
bandenspanning. Controleer van alle 
banden de bandenspanning.  
 
   
 
-   Druk op de 
knop of draai 
het knopje in de 
stand ESC OFF 
(afhankelijk van 
de uitvoering). 
   
-   Het verklikkerlampje gaat branden: 
de systemen ASR en ESC zijn 
uitgeschakeld.  
   
-   ingeschakeld als u 
de knop indrukt of 
het draaiknopje weer 
terugdraait (afhankelijk 
van de uitvoering).  
   

11 6 11 6
 
 
 
Airbags  
 
 
 
Window-airbags
 
De window-airbags beschermen 
de bestuurder en passagiers 
(uitgezonderd de middelste zitplaats 
van zitrij 2) bij een ernstige zijdelingse 
aanrijding, om de kans op hoofdletsel 
te verkleinen. 
  De window-airba
gs zijn aangebracht in
de stijlen en het bovenste gedeelte van het interieur.
   
Activerin
g
 
De window-airbag wordt gelijktijdig met 
de zij-airbag aan de desbetreffende 
zijde opgeblazen bij een ernstige 
zijdelingse aanrijding binnen (een 
gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), 
loodrecht op de lengteas van de auto 
en vanaf de buitenzijde richting de 
binnenzijde van de auto, die zich op 
een horizontale ondergrond moet 
bevinden. 
  De window-airba
g wordt opgeblazen 
tussen de inzittende vóór of achter in de auto en de ruiten.
   
Zij-airbags 
 
De zij-airbags beschermen de 
bestuurder en voorpassagier bij een 
ernstige zijdelingse aanrijding, om de 
kans op borstletsel te verkleinen. 
  De zij-airbags zijn aan de zijde van de 
portieren in de rugleuningen van de 
voorstoelen aangebracht. 
   
Activering 
  De zij-airbags worden aan de 
desbetreffende zijde opgeblazen bij 
een ernstige zijdelingse aanrijding 
binnen (een gedeelte van) de 
impactzone opzij ( B 
), loodrecht op 
de lengteas van de auto en vanaf de 
buitenzijde richting de binnenzijde van 
de auto, die zich op een horizontale 
ondergrond moet bevinden. 
  De zij-airbag wordt opgeblazen 
tussen de inzittende vóór en het 
desbetreffende portierpaneel.     
Registratiezones voor een aanrijding 
   
 
A. 
 Impactzone vóór 
   
B. 
 Impactzone opzij     
Storing 
  Als dit verklikkerlampje op 
het instrumentenpaneel 
gaat branden in combinatie 
met een geluidssignaal en 
een melding op het display, 
raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats 
om het systeem te laten controleren. 
De kans bestaat dat de airbags bij 
een ernstige aanrijding niet worden 
geactiveerd.  
 
  Bij een lichte zijdelingse aanrijding 
of bij over de kop slaan, kan 
het zijn dat de airbag niet wordt 
geactiveerd.    

 11 7
VEILIGHEID
4
 11 7
Airbags
   
Frontairbags 
 
Deze zijn voor de bestuurder in 
het midden van het stuurwiel en 
voor de passagier in het dashboard 
aangebracht. 
   
Activering 
  Ze worden tegelijkertijd geactiveerd, 
behalve als de airbag aan 
passagierszijde is uitgeschakeld, bij 
een ernstige frontale aanrijding binnen 
de impactzone  A 
, in de lengterichting 
van de auto en vanaf de voorzijde 
richting de achterzijde van de auto, die 
zich op een horizontale ondergrond 
moet bevinden. 
  De frontairbag wordt opgeblazen 
tussen de inzittende vóór en het 
dashboard om te voorkomen dat de 
inzittende naar voren wordt geworpen.     
Uitschakelen 
  Alleen de airbag aan passagierszijde 
kan worden uitgeschakeld: 
   
 
-   Zet het contact af 
, steek de sleutel 
in de schakelaar voor uitschakelen 
van de airbag aan passagierszijde, 
   
-   draai deze in de stand  "OFF" 
, 
   
-   verwijder de sleutel zonder de 
stand van de sleutel te veranderen.  
  Het verklikkerlampje op 
het instrumentenpaneel 
brandt zolang de airbag is 
uitgeschakeld.   Als de twee verklikkerlampjes 
airbag permanent branden, plaats 
dan geen kinderzitje met de rug 
in de rijrichting. Neem contact op 
met het PEUGEOT-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats.  
     
Storing airbag vóór 
  Schakel voor de veiligheid van uw 
kind de airbag aan passagierszijde 
altijd uit als u een kinderzitje met 
de rug in de rijrichting op de voorstoel 
plaatst. Anders kan een kind bij het 
afgaan van de airbag levensgevaarlijk 
gewond raken.     
Inschakelen 
  In de stand  "OFF" 
 werkt de airbag 
aan passagierszijde bij een eventuele 
aanrijding niet. 
  Als u het kinderzitje hebt verwijderd, 
zet dan de schakelaar weer op  "ON" 
 
om de airbag opnieuw in te schakelen 
en zo de veiligheid van uw passagier 
te garanderen.  
   
Als dit verklikkerlampje op 
het instrumentenpaneel gaat 
branden in combinatie met 
een geluidssignaal en een 
melding op het display, laat het 
systeem dan controleren door 
het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.   

138
   
 
Niveaus  
 
 
 
Koelvloeistofniveau 
 
Gebruik om ernstige motorschade 
te voorkomen uitsluitend door de 
constructeur aanbevolen koelvloeistof. 
  Als de motor warm is, wordt de 
temperatuur van de koelvloeistof 
geregeld door de koelventilator. 
  Wacht voor werkzaamheden aan het 
koelsysteem ten minste 1 uur nadat 
de motor gedraaid heeft, omdat de 
koelventilator nog kan (gaan) werken 
als de sleutel uit het contactslot is 
verwijderd en omdat het koelsysteem 
onder druk staat. 
  Draai de dop eerst een kwart 
omwenteling los om de druk te laten 
dalen en om te voorkomen dat de hete 
koelvloeistof uit het koelsysteem spuit. 
Trek, als de druk eenmaal gedaald is, 
de dop los en vul koelvloeistof bij. 
  Laat het koelsysteem, als vaak 
koelvloeistof moet worden bijgevuld, 
zo snel mogelijk controleren door het 
PEUGEOT-netwerk. 
   
Vloeistofniveau stuurbekrachtiging 
 
Controleer het niveau van de 
stuurbekrachtigingsvloeistof als de auto op 
een vlakke ondergrond staat en de motor 
koud is. Draai de dop met geïntegreerde 
peilstok los en controleer of het niveau 
tussen de merktekens MINI en MAXI staat.  
 
Om het filter te regenereren, wordt 
geadviseerd zo snel mogelijk, indien 
de omstandigheden dit toelaten, 
gedurende minstens 5 minuten met 
een snelheid van 60 km/uur of hoger te 
rijden (totdat de melding op het display 
verdwijnt en het verklikkerlampje 
service uit gaat). 
  Tijdens het regenereren van het 
roetfilter, kunnen enkele geluiden 
van het relais hoorbaar zijn onder het 
dashboard. 
  Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of 
een gekwalificeerde werkplaats als de 
melding niet verdwijnt en het lampje 
Service blijft branden. 
   
Bijvullen 
  Het niveau dient steeds tussen 
de merktekens MINI en MAXI van 
het expansievat te staan. Laat het 
koelsysteem, als meer dan 1 liter 
moet worden bijgevuld, controleren 
door het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.  
 
 
 
Vloeistofniveau ruiten- en 
koplampsproeiers 
  Wij adviseren u voor een optimale 
reiniging en voor uw eigen veiligheid 
de producten van PEUGEOT te 
gebruiken. 
  Bovendien mag het vloeistofniveau 
niet worden bijgevuld met of worden 
vervangen door water, om bevriezing 
te voorkomen en een goede reiniging 
te garanderen. 
  Inhoud reservoir ruitensproeiers: 
ongeveer 3 liter. 
  Als uw auto is voorzien van 
koplampsproeiers, bedraagt de inhoud 
van het reservoir 6 liter.  
 
 
Niveau brandstofadditief 
(diesel met roetfilter) 
  Een te laag additiefniveau 
wordt aangegeven door het 
verklikkerlampje service in combinatie 
met een geluidssignaal en een melding 
op het multifunctionele display. 
  Als dit bij draaiende motor gebeurt, 
komt dit doordat het roetfilter verstopt 
dreigt te raken (uitzonderlijke 
rij-omstandigheden: veelvuldig 
stadsverkeer, lage snelheid, lange 
files, ...).    
Bijvullen 
  Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk 
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats.  
 
 
 
Afgewerkte producten 
 
Vermijd langdurig huidcontact met 
afgewerkte olie. 
  Remvloeistof is schadelijk voor 
de ; het is bovendien een erg bijtend 
middel. 
  Gooi afgewerkte olie, remvloeistof en 
koelvloeistof niet in het riool, in het 
water of op de grond, maar deponeer 
deze in de daarvoor bestemde 
containers bij het PEUGEOT-netwerk.    

DIESEL
142
   
 
Brandstof  
 
BRANDSTOFTOEVOER 
UITGESCHAKELD
 
Bij een zware aanrijding wordt de 
brandstoftoevoer automatisch door de 
brandstofafsluiter onderbroken. 
  Als dit verklikkerlampje gaat 
knipperen, verschijnt een 
melding op het display. 
  Controleer buiten de auto of u 
geen brandstof ruikt en of er geen 
brandstoflekkage is en herstel de 
brandstoftoevoer als volgt: 
   
 
-   zet het contact af (stand STOP), 
   
-   neem de sleutel uit het contactslot, 
   
-   plaats de sleutel in het contactslot, 
   
-   zet het contact aan en start de 
motor.  
 
HANDOPVOERPOMP DIESEL
 
 
 
In het geval van een lege 
brandstoftank is het noodzakelijk het 
brandstofsysteem te ontluchten: 
   
 
-   vul de brandstoftank met minimaal 
vijf liter diesel, 
   
-   bedien de handopvoerpomp van de 
ontluchting (onder de beschermkap 
in de motorruimte), 
   
-   houd de sleutel in de stand "D" 
(starten) tot de motor aanslaat.  
  Raadpleeg in rubriek 6 het 
gedeelte "Onder de motorkap".  
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Brandstofkwaliteit voor 
dieselmotoren 
   
Auto's met dieselmotoren kunnen 
probleemloos rijden op biobrandstoffen 
die aan de huidige en toekomstige 
Europese richtlijnen voldoen (diesel die 
voldoet aan de richtlijn EN 590
gemengd met biobrandstof die voldoet 
aan de richtlijn EN 14214) en die aan 
de pomp getankt kunnen worden (met 
een gehalte aan methyl-estervetzuren 
van 0 tot 7%). 
  Het gebruik van biobrandstof B30 is 
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren 
op voorwaarde dat de bijzondere 
onderhoudsvoorschriften strikt worden 
nageleefd. Raadpleeg het 
PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats. 
  Het gebruik van elk ander type 
(bio)brandstof (zuivere of verdunde 
plantaardige of dierlijke olie, 
stookolie ...) is nadrukkelijk verboden 
(kans op schade aan de motor en het 
brandstofcircuit).  
   

144
   
 
   
 Accu
  ECO-MODUS 
 
Nadat de motor is afgezet wordt bij 
aangezet contact na 30 minuten een 
aantal elektrische voorzieningen 
(ruitenwissers, ruitbediening, 
plafonniers, autoradio, enz.) 
automatisch uitgeschakeld om te 
voorkomen dat de accu ontladen raakt. 
  Op dat moment knippert het 
verklikkerlampje voor het laden van de 
accu en verschijnt er een melding op 
het display. 
  Start de motor en laat deze enige 
tijd draaien om de bovengenoemde 
voorzieningen weer te kunnen 
gebruiken. 
  De beschikbare tijd bedraagt het 
dubbele van de tijd dat de motor heeft 
gedraaid. Deze tijd zal echter altijd 
tussen de 5 en 30 minuten bedragen. 
  Als de accu ontladen is, kan de motor 
niet gestart worden.