49
VOORDAT U GAAT RIJDEN
22
Starten en stoppen
HILL START ASSIST
Deze aan het ESC gekoppelde
functie vereenvoudigt het wegrijden
op een helling. Het systeem en wordt
geactiveerd onder de volgende
omstandigheden:
- de auto moet stilstaan met
draaiende motor en het rempedaal
ingetrapt,
- de helling moet steiler zijn dan 5%,
- bij het omhoog rijden op een helling
moet de versnellingsbak in de
neutraalstand staan of moet een
versnelling zijn ingeschakeld, maar
niet de achteruitversnelling,
- bij het afdalen van een helling
moet de achteruitversnelling zijn
ingeschakeld.
De Hill Holder of hulp bij het wegrijden
op een helling is een voorziening om het
rijcomfort te vergroten en kan niet gebruikt
worden als elektrisch bediende handrem.
Werking
Als u het rempedaal en het
koppelingspedaal hebt ingetrapt,
hebt u zodra u het rempedaal loslaat
ongeveer 2 seconden de tijd om,
zonder dat de auto de helling af begint
te rollen, gas te geven en weg te rijden.
Bij het wegrijden wordt de functie
automatisch gedeactiveerd door de
remdruk geleidelijk te laten afnemen.
Gedurende deze fase is het mogelijk
dat de remmen hoorbaar zijn, het
teken dat de auto in beweging komt.
Storing
De Hill Holder wordt gedeactiveerd
onder de volgende omstandigheden:
- als u het koppelingspedaal laat
opkomen,
- als de handrem wordt
aangetrokken,
- als de motor wordt afgezet,
- als de motor afslaat.
In het geval van een storing
in het systeem gaat dit
verklikkerlampje branden
in combinatie met een
geluidssignaal en een
melding ter bevestiging op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om
het systeem te laten nakijken.
51
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
LED-DAGRIJVERLICHTING
Mistachterlichten
(amberkleurig, draai de
ring 2 standen naar voren). Mistlampen vóór (groen, draai
de ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door
de ring B
naar voren te draaien en
uitgeschakeld door de ring naar
achteren te draaien. Het branden van
de mistlampen wordt aangegeven
door een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met
parkeer- en dimlicht. Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
De automatische verlichting schakelt
het mistachterlicht uit, maar de
mistlampen vóór blijven branden.
Als de motor wordt gestart, wordt
de dagrijverlichting automatisch
ingeschakeld.
Zodra de parkeerlichten of het dim- of
grootlicht handmatig of automatisch
wordt ingeschakeld, gaat de
dagrijverlichting uit.
Programmeren
Voor landen waar het voeren van
verlichting overdag niet wettelijk
verplicht is, kunt u de functie in- of
uitschakelen via het configuratiemenu. Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór
te doven.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, is het
mistachterlicht verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Automatisch inschakelen van de verlichting
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht
waarnemen, waardoor de lichten
niet automatisch zullen worden
ingeschakeld. Schakel indien nodig het
dimlicht handmatig in.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische
verlichting en ruitenwissers.
Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO
. Bij het
inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar
achteren. Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt een melding op het
display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld
als de verlichting met de
lichtschakelaar wordt bediend. Het parkeerlicht
en het dimlicht
worden automatisch
ingeschakeld als de
lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende
is en als de ruitenwissers wissen. De
verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in
combinatie met verlichting overdag.
DIESEL
142
Brandstof
BRANDSTOFTOEVOER
UITGESCHAKELD
Bij een zware aanrijding wordt de
brandstoftoevoer automatisch door de
brandstofafsluiter onderbroken.
Als dit verklikkerlampje gaat
knipperen, verschijnt een
melding op het display.
Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
brandstoflekkage is en herstel de
brandstoftoevoer als volgt:
- zet het contact af (stand STOP),
- neem de sleutel uit het contactslot,
- plaats de sleutel in het contactslot,
- zet het contact aan en start de
motor.
HANDOPVOERPOMP DIESEL
In het geval van een lege
brandstoftank is het noodzakelijk het
brandstofsysteem te ontluchten:
- vul de brandstoftank met minimaal
vijf liter diesel,
- bedien de handopvoerpomp van de
ontluchting (onder de beschermkap
in de motorruimte),
- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
Raadpleeg in rubriek 6 het
gedeelte "Onder de motorkap".
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
die aan de huidige en toekomstige
Europese richtlijnen voldoen (diesel die
voldoet aan de richtlijn EN 590
gemengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN 14214) en die aan
de pomp getankt kunnen worden (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere
onderhoudsvoorschriften strikt worden
nageleefd. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie,
stookolie ...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
143
Accu
SNEL WEER OP WE
G
7
ACCU
Wacht 2 minuten na het uitzetten
van het contact alvorens u de accu
loskoppelt.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de
accukabels los te nemen.
Zet, elke keer nadat de accukabels
weer zijn aangesloten, het contact AAN
en wacht 1 minuut alvorens de motor
te starten, zodat de elektronische
systemen geïnitialiseerd kunnen
worden. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats als er zich na deze
handeling toch nog problemen
voordoen.
Wacht ongeveer 3 minuten na het
vervangen van een lamp alvorens u de
accu aansluite Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan
een maand buiten gebruik is.
Laden met behulp van een
acculader:
- maak de accupoolklemmen los,
- volg de aanwijzingen van de
fabrikant op de acculader,
- sluit de accukabels weer aan, te
beginnen met de (-) kabel,
- controleer of de accupolen en
de klemmen schoon zijn. Indien
ze bedekt zijn met een (witte of
groene) oxidatielaag, neem dan de
accukabels los en reinig de polen
en de klemmen.
Starten met een hulpaccu:
- sluit eerst de rode kabel aan op de
(+) polen van de beide accu's,
- sluit de groene of zwarte kabel aan
op de (-) pool van de hulpaccu,
- sluit het andere uiteinde van de
groene of zwarte kabel aan op
een zo ver mogelijk van de accu
verwijderd massapunt van de te
starten auto,
- stel de startmotor in werking en laat
de motor draaien,
- wacht tot de motor stationair draait
en neem dan de kabels los.
Deze sticker geeft aan dat er
een speciale 12V-loodaccu is
gebruikt die alleen losgekoppeld
en/of vervangen mag worden bij
het PEUGEOT-netwerk of bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Het negeren van deze aanwijzing kan
ertoe leiden dat de accu vroegtijdig
aan vervanging toe is.
Na het monteren van de accu
kan het, afhankelijk van de
weersomstandigheden en de
laadtoestand van de accu, enkele uren
(tot ongeveer 8 uur) duren voordat het
Stop & Start-systeem weer zal werken.
Voor het opladen van de accu van
het Stop & Start-systeem hoeven
de accukabels niet losgenomen te
worden.
9.13
05
Selecteer en bevestig " Bestemming kiezen", selecteer " GPS-coördinaten"en bevestig uw keuze.
Voer de
GPS-coördinaten in en bevestiguw invoer met " OK" om het navigeren
te starten.
Druk op NAVv
oor het menu
" Navigatie
".
NAVIGATIE
GPS-COÖRDINATEN ALS BESTEMMING INVOEREN NAAR EEN PUNT OP DE KAART
Druk, als de kaart op het scherm wordt
w
eergegeven, op OKom naar hetcontextmenu te gaan. Selecteer dan " Kaart verplaatsen" en bevestig uw keuze.
Druk op OK
v
oor het contextmenu van de functie " Kaart verplaatsen
".
Selecteer " Als bestemming kiezen" of " Als tussenstop kiezen
" en bevestiguw keuze.
Verplaats de cursor op het scherm
met de navigatietoets om een
bestemmingspunt te kiezen.
9.32
07TELEFONEREN
Druk 2 keer op PHONE.
Selecteer " Bellen" en bevestig uwkeuze.
Selecteer " Contacten
" en bevestig uw keuze.
Toets het nummer in op het virtuele
toetsenbord door de cijfers te selecteren en daarna te bevestigen
Bevestig met "OK" om het ingevoerde
t
elefoonnummer te bellen.Druk o
p TEL of 2 keer op PHONE.
EEN NUMMER BELLEN EEN CONTACT BELLEN
Selecteer het
gewenste contact enbevestig uw invoer.
Als u het contact via de toets PHONEhebt opgevraagd, selecteert u " Bellen
" en bevestigt u uw keuze.
Selecteer het nummer en bevestig uwkeuze om het bellen te starten
BELLEN Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats om te bellen als u gelegenheid hebt en gebruik bij voorkeur
de toetsen op het stuur.
171
Exterieur
WEGWIJZE
R
10
EXTERIEUR
Afstandsbediening 19-20
Batterij vervangen,
synchroniseren 20
Sleutel 19
Starten 48
Hill Start Assist 49
Centrale vergrendeling 19, 28
Brandstoftankdop,
brandstoftank 141
Onderbreking brandstoftoevoer,
handopvoerpomp diesel 142
Ruitenwisserbladen 161
Buitenspiegels 101
Zijknipperlicht 154
Koplampen, mistlampen,
richtingaanwijzers 50-51,
153-154
Koplampverstelling 52
Gloeilampen vóór
vervangen 152-154
Koplampsproeiers 54, 138
Sneeuwscherm 150
Voorportieren 22
Schuifdeuren 22-23
Sleutel 19
Motorkapontgrendeling 134
Kinderbeveiliging 127
Slepen, takelen 129-130, 162
Trekken van een
aanhanger 129-130
Parkeerhulp 105-106
Dakklep 27
Noodbediening 24
Reservewiel, krik, wiel
verwisselen,
gereedschap 146-150
Bandenreparatieset 145
Bandenspanning 169
Zénith dak 88
Allesdragers 92, 93
Achterlichten,
richtingaanwijzers 50-51,
155-156
Derde remlicht 156
Gloeilampen achter
vervangen 152, 155-156
Achterdeuren, achterklep 24-26
Accessoires 131
Kentekenplaatverlichting 156
Afmetingen 164-167
Remmen, remblokken 104, 139
Noodstop 107
ABS, EBD 107
ASR, ESC 108
"Grip control" 109
Banden, spanning 169
Sneeuwkettingen 151
Detectiesysteem te lage
bandenspanning 38
172
Cockpit
Versnellingsbak 41
ESC 108
Parkeerhulp 105-106
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels 101
Koplampverstelling 52
Stop & Start 45-47
Contactslot 48
Schakelaar ruitenwissers 53-54
Automatische ruitenwissers 53
Ruitensproeier/
koplampsproeiers 54, 138
Boordcomputer Rubriek 9
Snelheidsregelaar 55-57
Snelheidsbegrenzer 58-60
Lichtschakelaars 50-51
Automatische verlichting 51
Mistlampen 51
LED-dagrijverlichting 51
BESTUURDERSPLAATS
Zekeringen dashboard,
interieur 157-159
Motorkapontgrendeling 134
Handrem 104
Instrumentenpanelen, klokken,
displays, tellers 29-30
Verklikkerlampjes 31-36
Meters, display 37, 39-40
Klok instellen via
instrumentenpaneel 30
Dimmer dashboardverlichting 40
Schakelindicator 41
Bediening op stuurwiel
autoradio Rubriek 9
Stuurwiel verstellen 44
Claxon 104