Page 257 of 657

OPMERKING
Onder de volgende omstandigheden verandert het moment waarbij het systeem de
koplampen overschakelt. Als het systeem de koplampen niet juist overschakelt,
handmatig tussen grootlicht en dimlicht overschakelen, al naargelang het zicht en de
weg- en verkeerssituatie.
lWanneer er lichtbronnen in het gebied zijn, zoals straatlantaarns, verlichte
aanwijsborden en verkeerslichten.
lWanneer er lichtweerkaatsende voorwerpen in de omgeving zijn, zoals
lichtweerkaatsende platen en borden.
lWanneer het zicht verminderd is tijdens regen, sneeuw of mist.
lBij het rijden op wegen met scherpe bochten of golvingen.
lWanneer de koplampen/achterlichten van voertuigen vóór u of op de
tegenovergestelde rijbaan niet duidelijk zichtbaar of onverlicht zijn.
lWanneer het voldoende donker is, zoals bij zonsopgang of schemering.
lWanneer de bagageruimte beladen is met zware voorwerpen of de
achterpassagierszittingen bezet zijn.
lWanneer het zicht verminderd is doordat spatwater van de banden van een voertuig
vóór u op uw voorruit terechtkomt.
Vooruitrijcamera (FSC)
De camera van het koplampregelsysteem (HBC) die zich bij de achteruitkijkspiegel
bevindt, werkt ook als de vooruitrijcamera (FSC) voor het
rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem(LDWS).
Vooruitrijcamera (FSC)
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-101
Page 258 of 657

OPGELET
Neem voor de juiste werking van de vooruitrijcamera (FSC) de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
lDe afdekking van de vooruitrijcamera (FSC) niet verwijderen.
lRaadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda reparateur,
betreffende het reinigen van de cameralens.
lDe vooruitrijcamera (FSC) of het gedeelte er om heen niet blootstellen aan harde
schokken of stoten. Als er zeer hard tegen de vooruitrijcamera (FSC) is gestoten, het
Koplampregelsysteem (HBC) niet gebruiken en contact opnemen met een deskundige
reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda reparateur.
lRaadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda reparateur,
alvorens reparaties rondom de vooruitrijcamera (FSC) uit te voeren.
lDe vooruitrijcamera (FSC) is aan de voorruit gemonteerd. Raadpleeg een deskundige
reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda reparateur voor het repareren en
vervangen van de voorruit.
lDe richting waarin de vooruitrijcamera (FSC) is geplaatst, is met grote precisie
afgesteld. De installatiepositie van de vooruitrijcamera (FSC) niet veranderen en deze
niet verwijderen. Anders kan dit beschadiging of defecten veroorzaken.
lWees voorzichtig de lens van de vooruitrijcamera (FSC) niet te beschadigen en
voorkom dat deze vuil wordt. De camera niet demonteren. Anders kan dit
beschadiging of defecten veroorzaken.
lHoud het gedeelte van de voorruit rondom de vooruitrijcamera altijd schoon door vuil
of wasem te verwijderen. Gebruik de voorruitontwaseming om wasem van de voorruit
te verwijderen.
4-102
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Page 259 of 657

qGebruik van het systeem
Het koplampregelsysteem (HBC) schakelt
het licht van de koplampen automatisch
over tussen grootlicht en dimlicht nadat
het contact op ON is gezet en de
koplampschakelaar in de stand AUTO en
grootlicht staat. Tegelijkertijd gaat het
koplampregelsysteem (HBC)
indikatielampje (groen) in de
instrumentengroep branden.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-41.
Het koplampregelsysteem (HBC) bepaalt
dat het buiten donker is op basis van de
helderheid van de omgeving.
OPMERKING
lBij een rijsnelheid van 30 km/h of
hoger, worden de koplampen
automatisch op grootlicht ingesteld
wanneer er zich geen voertuigen
vóór uw auto bevinden of geen
tegenliggers naderen.
Wanneer de rijsnelheid minder dan
ongeveer 20 km/h is, schakelt het
koplampregelsysteem (HBC) de
koplampen over op dimlicht.
lHet is mogelijk dat bij het maken
van een bocht het dimlicht niet naar
grootlicht overschakelt.
lDe werking van het
koplampregelsysteem (HBC) kan
uitgeschakeld worden. Zie
Gebruikersinstellingen op pagina
9-13.
qWanneer het systeem buiten
werking gesteld wordt
Overschakelen naar dimlicht
Zet de hendel in de stand voor dimlicht.
Het indikatielampje (groen) van het
koplampregelsysteem (HBC) gaat uit.
Overschakelen naar grootlicht
Draai de koplampschakelaar naar de stand
.
Het indikatielampje (groen) van het
koplampregelsysteem (HBC) gaat uit en
het
gaat branden.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-103
Page 260 of 657

Voormistlichtení
Gebruik deze schakelaar om de
voormistlichten in te schakelen. De
voormistlichten helpen het zicht in het
donker en tijdens mist te verbeteren.
qType A (Met achtermistlicht)
Voor het inschakelen van de
voormistlichten, de mistlichtschakelaar
naar de stand
ofdraaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
de stand
terug).
Alvorens de voormistlichten in te
schakelen, dient de koplampschakelaar in
de stand
ofte staan.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
de voormistlichten ingeschakeld zijn.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van de
voormistlichten, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien of de
koplampschakelaar naar de stand
draaien.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer de
voormistlichten uitgeschakeld worden.
OPMERKING
l(Met automatische
verlichtingsregeling)
Als de mistlichtschakelaar in de
stand
ofstaat en de
koplampschakelaar in de stand
staat, worden de
voormistlichten ingeschakeld
wanneer de koplampen, de
buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
lAls de mistlichtschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt (de
mistlichtschakelaar keert
automatisch naar de stand
terug),
gaat ook het achtermistlicht branden
en gaat het
achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep eveneens
branden.
4-104
Tijdens het rijden
íBepaalde modellen.
Schakelaars en regelaars
Page 261 of 657

qType B (Zonder achtermistlicht)
Voor het inschakelen van de mistlichten,
de mistlichtschakelaar naar de stand
draaien.
De koplampschakelaar dient in de stand
ofte staan alvorens de
mistlichten in te schakelen.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
de mistlichten ingeschakeld zijn.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van de mistlichten,
de mistlichtschakelaar naar de stand
draaien of de koplampschakelaar naar de
stand
draaien.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer de
mistlichten uitgeschakeld worden.
OPMERKING
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Als de mistlichtschakelaar in de stand
staat en de koplampschakelaar in de
stand
staat, worden de
mistlichten ingeschakeld wanneer de
koplampen, de buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
Achtermistlichtí
Het achtermistlicht zorgt er voor dat uw
auto beter gezien wordt.
qType A (Met voormistlicht)
Alvorens het achtermistlicht in te
schakelen, dient de koplampschakelaar in
de stand
ofte staan.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
de stand
terug).
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
lDraai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de
mistlichtschakelaar keert automatisch
naar de stand
terug).
lDraai de mistlichtschakelaar naar de
stand
.
lDraai de koplampschakelaar naar de
stand
.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-105íBepaalde modellen.
Page 262 of 657

Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
lDe voormistlichten worden
ingeschakeld wanneer het
achtermistlicht wordt ingeschakeld.
lAls de mistlichtschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt (de
mistlichtschakelaar keert
automatisch naar de stand
terug),
gaat het voormistlichtindikatielampje
in de instrumentengroep eveneens
branden.
l(Met automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer de koplampschakelaar in de
stand
staat, zal het
achtermistlicht ingeschakeld worden
wanneer de koplampen, de
buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
qType B (Zonder voormistlicht)
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht dienen de koplampen
ingeschakeld te zijn.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
zijn oorspronkelijke stand terug).
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
lDraai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de
mistlichtschakelaar keert automatisch
naar zijn oorspronkelijke stand terug).
lDraai de koplampschakelaar naar de
stand
.
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
4-106
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Page 263 of 657
OPMERKING
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Als de koplampschakelaar in de stand
staat, kan het voormistlicht
ingeschakeld worden wanneer de
koplampen, de buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
Richtingaanwijzers en
signalen voor
rijbaanverandering
OPMERKING
lAls een indikatielampje constant
blijft branden zonder te knipperen of
als het lampje abnormaal knippert,
bestaat de kans dat de gloeilamp van
een van de richtingaanwijzers
doorgebrand is.
lEen gebruikersfunctie is beschikbaar
voor het wijzigen van het
geluidsvolume van de
richtingaanwijzerindicator.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-13.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-107
Page 264 of 657

qRichtingaanwijzers
Beweeg de richtingaanwijzerhendel naar
beneden (voor een bocht naar links) of
naar boven (voor een bocht naar rechts)
tot aan de stopstand. Na het nemen van de
bocht worden de richtingaanwijzers
automatisch uitgeschakeld.
Als de indikator na het nemen van de
bocht blijft knipperen, dient u de hendel
met de hand in de uitgangspositie terug te
zetten.
Bocht naar rechts
Bocht naar links Verandering naar
rechter rijbaan
Verandering naar
linker rijbaanUIT
Groene indikators in het dashboard geven
aan welk van de richtingaanwijzers
ingeschakeld is.
qSignalen voor rijbaanverandering
Beweeg de hendel halverwege in de
richting van de rijbaanverandering
―totdat de indikator gaat knipperen―en
houd de hendel daar vast. Wanneer u de
hendel loslaat, zal deze naar de
uitgangspositie terugkeren.
qDrie-knipperingen richtingaanwijzer
Duw voor het aangeven van een
rijbaanverandering de
richtingaanwijzerhendel een weinig
omhoog of omlaag en laat de hendel los.
Nadat de hendel is losgelaten knippert de
richtingaanwijzer driemaal.
OPMERKING
De functie van de drie-knipperingen
richtingaanwijzer kan overgeschakeld
worden naar geactiveerd/niet-
geactiveerd met gebruik van de
gebruikersinstellingenfunctie.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-13.
4-108
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars