WEGWIJS IN UW AUTO77
1
MISTACHTERLICHTEN
(uitvoeringen zonder Start&Stop) fig. 37
Druk bij ingeschakeld dimlicht op de knop B. Bij ingeschakel-
de mistachterlichten gaat op het instrumentenpaneel het con-
trolelampje
4branden. Druk voor uitschakeling nogmaals op
de knop.
MISTLAMPEN VOOR
(voor versies/markten
waar voorzien)/MISTACHTERLICHTEN
(uitvoeringen met Start&Stop) fig. 37a
Druk op de knop A voor inschakeling van de mistlampen voor
en de mistachterlichten. Bij ingeschakelde mistlampen voor gaat
op het instrumentenpaneel het controlelampje 5branden; bij
ingeschakelde mistachterlichten gaat op het instrumentenpaneel
het controlelampje 4branden.
fig. 38
L0E0030m
ADAPTIEVE VERLICHTING AFS
(Adaptive Xenon Lights) fig. 38
De adaptieve lichten (zie de paragraaf “Koplampen” in dit hoofd-
stuk) worden automatisch ingeschakeld als de auto wordt ge-
start. In dat geval blijft het lampje (geel) op de knop A gedoofd.
Als u op de knop A drukt, worden de adaptieve lichten (indien
ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat het lampje op de knop A
constant branden. De adaptieve verlichting opnieuw inschake-
len: druk opnieuw op de knop A (lampje op de knop gedoofd).
Bij een storing in het systeem, gaat het lampje
fop het instru-
mentenpaneel of het symbool
fop het display knipperen en ver-
schijnt een bijbehorende melding (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten).
fig. 37a
L0E0198m
78WEGWIJS IN UW AUTO
BRANDSTOFNOODSCHAKELING
Deze schakelt in bij een ongeval waardoor:
❍de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat;
❍de portieren automatisch ontgrendelen;
❍de interieurverlichting wordt ingeschakeld.
Als de brandstofnoodschakeling geactiveerd is, verschijnt op het
display de melding “Brandstoftoevoer afgesloten, zie Instruc-
tieboek”.
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld
in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de
brandstoftank.
Draai na het ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voor-
komen dat de accu ontlaadt.Om de juiste werking van de auto te herstellen, moeten de vol-
gende handelingen worden uitgevoerd:
❍draai de contactsleutel in stand MAR;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❍schakel de linker richtingaanwijzer in;
❍schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❍schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❍schakel de linker richtingaanwijzer in;
❍schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❍draai de contactsleutel in stand STOP.
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of
merkt dat het brandstofsysteem lekt, schakel
dan het systeem niet opnieuw in, zodat brand
wordt voorkomen.
94WEGWIJS IN UW AUTO
BAGAGERUIMTE
ACHTERKLEP OPENEN
Als de achterklep is ontgrendeld, kan deze vanaf de buitenzijde
worden geopend met behulp van de handgreep fig. 55.
De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als de por-
tieren van de auto ontgrendeld zijn.
Gebruik voor het openen van de achterklep de sleutel met af-
standsbediening.
fig. 55
L0E0046m
Als de achterklep niet goed gesloten is, brandt het waarschu-
wingslampje
´op het instrumentenpaneel of het symbool R
op het display en verschijnt er een bijbehorende melding (zie
de paragraaf “Lampjes op het instrumentenpaneel”) in
dit hoofdstuk).
Als u de achterklep opent, gaat de bagageruimteverlichting bran-
den: de verlichting gaat automatisch uit als u de achterklep sluit.
De verlichting blijft bovendien ongeveer 15 minuten branden
nadat de contactsleutel in stand STOP is gedraaid: als binnen
deze tijd een portier of de achterklep wordt geopend, dan start
de tijdregeling van 15 minuten opnieuw.
Openen met sleutel met afstandsbediening
Druk op de knop Rom het achterklepslot te ontgrendelen. Als
de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers
twee keer; bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers één
keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm – indien aanwezig).
WEGWIJS IN UW AUTO103
1
KOPLAMPEN
KOPLAMPEN AFSTELLEN
Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en
de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Bovendien
zijn er wettelijke voorschriften met betrekking tot de koplamp-
afstelling.
Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op
de juiste wijze zijn afgesteld.
Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia Servicenet-
werk.
Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht
of de plaats van de lading wijzigt.
KOPLAMPVERSTELLING fig. 64
De auto is uitgerust met een elektrische koplampverstelling, die
werkt met de contactsleutel in stand MAR en ingeschakeld dim-
licht.
Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de
lichtbundel meer naar boven schijnt.
In dit geval moeten de koplampen worden versteld met de knop-
pen A en B.
Het display toont de stand gedurende de koplampverstelling.Correcte standen op basis van de beladingsgraad
Stand 0 – een of twee personen op de voorstoelen.
Stand 1 – vijf personen.
Stand 2 – vijf personen + bagage.
Stand 3 – bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.
MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia Servicenet-
werk.
fig. 64
L0E0054m
104WEGWIJS IN UW AUTO
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de
auto is verkocht. In die landen waarin aan de andere zijde van
de weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer
niet te verblinden, een gedeelte van de koplampen worden af-
geplakt overeenkomstig de wetgeving van het land waarin u rijdt.
ADAPTIEVE VERLICHTING
(AFS – Adaptive Xenon Light)
Dit systeem past de lichtbundel van de xenonlampen continu en
automatisch aan de rij-omstandigheden aan bij richtingveran-
deringen en in bochten. Het systeem richt de lichtbundel zo dat
de weg optimaal verlicht wordt en houdt daarbij rekening met
de snelheid van de auto, de scherpte van de bocht en de snelheid
van de stuurbeweging.Systeem in-/uitschakelen fig. 65
De adaptieve verlichting schakelt automatisch in bij het starten
van de auto. In dat geval blijft het lampje (geel) op de knop A
gedoofd.
Als u op de knop A drukt, worden de adaptieve lichten (indien
ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat het lampje op de knop A
constant branden. De adaptieve verlichting opnieuw inschake-
len: druk opnieuw op de knop A (lampje op de knop gedoofd).
Bij een storing in het systeem gaat het lampje
fop het instru-
mentenpaneel of het symbool
fop het display knipperen en ver-
schijnt een bijbehorende melding op het display (voor bepaal-
de uitvoeringen/markten).
fig. 65
L0E0055m
WEGWIJS IN UW AUTO105
1DST-SYSTEEM
(Dynamic Steering Torque)
Dit systeem is in de ESP-regeleenheid geïntegreerd en adviseert
via de elektrische stuurbekrachtiging over vereiste stuurcorrec-
ties tijdens het rijden. Het systeem oefent een kracht uit op het
stuurwiel waardoor het veiligheidsgevoel wordt vergroot, omdat
het helpt de auto onder controle te houden en het de correcties
van het ESP 2-systeem minder ingrijpend en minder waar-
neembaar maakt.
SPORT-FUNCTIE
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De auto kan zijn uitgerust met een keuzesysteem voor twee soor-
ten rijstijlen: normaal en sportief.
Als u op de SPORT-knop fig. 66 drukt, wordt de sport-functie
ingeschakeld. Hierdoor reageert de motor sneller op gaspedaal-
bewegingen en is meer kracht nodig voor het draaien van het
stuur voor een optimaal stuurgevoel.
Als de functie is ingeschakeld, wordt op het display van het in-
strumentenpaneel het opschrift “S” verlicht. Druk nogmaals
op de knop om deze functie uit te schakelen en de instelling voor
normaal rijden te herstellen.BELANGRIJK Als u de SPORT-knop indrukt, wordt de functie
na ongeveer 5 seconden ingeschakeld.
BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan toenemen bij lang-
durige parkeermanoeuvres; dit is een normaal verschijnsel om
oververhitting van de motor voor de stuurbekrachtiging te voor-
komen. In deze situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de
auto een volgende keer weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging
weer normaal werken.
fig. 66
L0E0058m
WEGWIJS IN UW AUTO107
1
In de “normale” stand wordt de dempingskarakteristiek van
de actieve schokdempers aangepast aan het soort weg en de be-
lasting van de auto, waarbij met name op ongelijkmatige weg-
oppervlakken het rijcomfort aanzienlijk wordt verbeterd.
In de “SPORT” stand wordt op het display van het instrumen-
tenpaneel het opschrift “S” verlicht. Deze stand zorgt voor een
sportieve instelling waarbij de motor sneller op gaspedaalbe-
wegingen reageert en de mate van stuurbekrachtiging wordt
afgestemd op een optimaal stuurgevoel. Daarnaast wordt de dem-
pingskarakteristiek van de schokdempers zodanig aangepast dat
de auto nauwkeuriger en directer op stuurbewegingen reageert
terwijl tegelijkertijd een hoog comfortniveau wordt gehandhaafd.
De bestuurder voelt dat de auto zich nauwkeuriger laat insturen
en sneller op richtingsveranderingen reageert.
Deze functie is zeer nuttig als tijdelijk maximale prestaties ver-
eist zijn (bijv. tijdens het inhalen).
BELANGRIJK Als u tijdens het accelereren de SPORT-functie
gebruikt, kunt u stoten in het stuurwiel voelen, die kenmer-
kend zijn voor een sportieve instelling.
BELANGRIJK Als u de SPORT-knop indrukt, wordt de functie
na ongeveer 5 seconden ingeschakeld.Storing in het systeem
De bestuurder wordt geattendeerd op een eventuele storing in
het systeem, doordat er op het instelbare multifunctionele dis-
play van het instrumentenpaneel een bijbehorende melding ver-
schijnt en het gele symbool
igaat branden.
Wendt u in dat geval tot het Lancia Servicenetwerk.
108WEGWIJS IN UW AUTO
DRIVING ADVISOR
(Waarschuwing bij verlaten van
rijstrook)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De Driving Advisor is een systeem dat de bestuurder waar-
schuwt als de auto door onoplettendheid de rijstrook dreigt
te verlaten.Een videosensor op de voorruit nabij de binnenspie-
gel registreert de stand van de auto ten opzichte van de rijstrook-
belijning.
BELANGRIJK Wanneer de voorruit moet worden vervangen van
auto’s met een Driving Advisor, wendt u dan tot het Lancia Ser-
vicenetwerk. Als u de voorruit laat vervangen door een gespeciali-
seerd bedrijf, dient u zich in ieder geval tot het Lancia Servicenet-
werk te wenden om de videosensor te laten kalibreren.WERKING
Het systeem is niet ingeschakeld bij het starten van de auto. U kunt
het systeem inschakelen door de knop A-fig. 68 op het dashboard
in te drukken. Als het systeem is ingeschakeld gaat het lampje op
de knop branden en verschijnt er een bijbehorende melding op het
display van het instrumentenpaneel. Na inschakeling start het sys-
teem de herkenning van de werkingsvoorwaarden. Dit wordt aan-
gegeven door het knipperende lampje op de knop en door het knip-
perende gele symbool
eop het display van het instrumentenpaneel.
Het systeem treedt in werking nadat de werkingsvoorwaarden zijn
herkend. Daarna: dooft het symbool
eop het display van het in-
strumentenpaneel en gaat het lampje op de knop continu branden.
BELANGRIJK Als niet meer aan de werkingsvoorwaarden wordt
voldaan, dan stopt het systeem de werking. De bestuurder wordt
hierop geattendeerd door: het knipperen van het lampje op de
knop en het knipperen van het gele symbool
eop het display
van het instrumentenpaneel.