•Units (eenheden)
In dit scherm kunt u de maateenheden van het
EVIC, kilometerteller en het navigatiesysteem
(indien aanwezig) van Amerikaanse in metri-
sche eenheden veranderen en omgekeerd.
Kies US of Metric (metrisch) tot een vinkje naast
de instelling verschijnt, wat aangeeft dat de
instelling is geselecteerd. Kies de schermtoets
met de pijl naar links om naar het vorige menu
terug te keren.
• Voice Response Length (Lengte voor
reactie op spraakbediening)
In dit scherm kunt u de instelling van de Voice
Response Length (lengte gesproken berichten)
wijzigen. Om de lengte van gesproken berich-
ten te wijzigen, kiest u de schermtoets Brief
(kort) of Detailed (uitgebreid) tot het vinkje
naast de instelling verschijnt, dat aangeeft dat
de instelling is gekozen. Kies de schermtoets
met de pijl naar links om naar het vorige menu
terug te keren. •
Touch Screen Beep (pieptonen aanraak-
scherm)
In dit scherm kunt u schermtoetstonen in- of
uitschakelen. Kies de schermtoets "Touchs-
creen Beep" (toetstonen) tot een vinkje naast
de instelling verschijnt, wat aangeeft dat de
instelling is gekozen. Kies de schermtoets met
de pijl naar links om naar het vorige menu terug
te keren.
• Navigation Turn-By-Turn In Cluster (Na-
vigatie van afslag naar afslag in instrumen-
tengroep) — Indien aanwezig
Als deze functie is geselecteerd, worden exacte
aanwijzingen op het scherm weergegeven wan-
neer de auto een afslag in een geprogram-
meerde route nadert. Kies de schermtoets Na-
vigation Turn-By-Turn in Cluster (navigatie van
afslag naar afslag in instrumentengroep) tot een
vinkje naast de instelling verschijnt, dat aan-
geeft dat de instelling is gekozen. Kies de
schermtoets met de pijl naar links om naar het
vorige menu terug te keren. Clock (klok)
Nadat u de schermtoets Clock (klok) hebt ge-
kozen, zijn de volgende instellingen mogelijk.
•
Sync Time With GPS (Tijdsaanduiding
synchroniseren met GPS)
In dit scherm kunt u de tijd automatisch door de
radio laten instellen. Kies, om de gesynchroni-
seerde tijdsinstelling te wijzigen de schermtoets
"Sync Time with GPS" (tijd synchroniseren met
GPS) tot een vinkje naast de instelling ver-
schijnt, wat aangeeft dat de instelling is geko-
zen. Kies de schermtoets met de pijl naar links
om naar het vorige menu terug te keren.
• Uren instellen
In dit scherm kunt u de uren instellen. De
schermtoets "Sync Time with GPS" (tijd syn-
chroniseren met GPS) mag niet zijn geselec-
teerd. Kies de schermtoetsen + of - om het getal
van de uren te verhogen of te verlagen. Nadat
de instelling is voltooid, kiest u de schermtoets
met de pijl naar links om naar het vorige menu
terug te keren of kiest u de schermtoets X om
het instellingenscherm te sluiten.
200
•Headlight Illumination on Approach
(Koplampen inschakelen bij nadering)
Als deze functie is geselecteerd, zullen de
koplampen worden ingeschakeld en gedurende
0, 30, 60, of 90 seconden blijven branden
wanneer de portieren worden ontgrendeld met
de afstandsbediening. Kies de schermtoets + of
- om de status van de verlichting bij nadering te
wijzigen en de gewenste tijd te selecteren. Kies
de schermtoets met de pijl naar links om naar
het vorige menu terug te keren.
• Headlights With Wipers (Koplampen in-
schakelen met ruitenwissers) — Indien
aanwezig
Als deze functie is ingeschakeld en de kop-
lampschakelaar in de stand AUTO is gezet,
gaan de koplampen na ongeveer 10 seconden
branden nadat de ruitenwissers zijn ingescha-
keld. Wanneer de koplampen via deze functie
zijn ingeschakeld, gaan ze uit wanneer u de
ruitenwissers uitschakelt. Kies de schermtoets
Headlights With Wipers (koplampen inschake-
len met ruitenwissers) tot een vinkje naast de
instelling verschijnt, dat aangeeft dat de instel- ling is gekozen. Kies de schermtoets met de pijl
naar links om naar het vorige menu terug te
keren.
•
Auto Dim High Beams (grootlicht auto-
matisch dimmen) SmartBeam™— Indien
aanwezig
Wanneer u deze functie selecteert, zal het
grootlicht onder bepaalde omstandigheden au-
tomatisch uitgeschakeld worden. Kies de
schermtoets Auto High Beams (automatisch
grootlicht) tot een vinkje naast de instelling
verschijnt, dat aangeeft dat de instelling is ge-
kozen. Kies de schermtoets met de pijl naar
links om naar het vorige menu terug te keren.
Raadpleeg "Verlichting/SmartBeam™ — Indien
aanwezig" onder"De functies van uw auto" voor
meer informatie.
• Daytime Running Lights (Daglichtlam-
pen) – indien aanwezig
Wanneer deze functie is geselecteerd, worden
bij draaiende motor de daglichtlampen inge-
schakeld. Kies de schermtoets Daytime Run-
ning Lights (daglichtlampen) tot een vinkje
naast de instelling verschijnt, dat aangeeft dat de instelling is gekozen. Kies de schermtoets
met de pijl naar links om naar het vorige menu
terug te keren.
•
Flash Headlights With Lock (Knipperen
bij vergrendelen)
Wanneer deze functie is geselecteerd, zullen de
koplampen knipperen wanneer u de portieren
vergrendelt of ontgrendelt met de afstandsbe-
diening. Deze functie kan worden geselecteerd
met of zonder claxonsignaal bij vergrendelen.
Kies de schermtoets Flash Headlights with Lock
(Knipperen bij vergrendelen) tot een vinkje
naast de instelling verschijnt, dat aangeeft dat
de instelling is gekozen. Kies de schermtoets
met de pijl naar links om naar het vorige menu
terug te keren.
Doors & Locks (portieren en sloten)
Nadat u de schermtoets Doors & Locks (portie-
ren en sloten) hebt gekozen, zijn de volgende
instellingen mogelijk.
• Automatisch portieren ontgrendelen bij
uitstappen
Wanneer u deze functie selecteert, worden alle
portieren ontgrendeld wanneer de auto stilstaat,
204
de schakelhendel in de stand PARK of NEU-
TRAL staat en het bestuurdersportier wordt
geopend. Kies de schermtoets Auto Unlock On
Exit (portieren ontgrendelen bij uitstappen) tot
een vinkje naast de instelling verschijnt, dat
aangeeft dat de instelling is gekozen. Kies de
schermtoets met de pijl naar links om naar het
vorige menu terug te keren.
•Claxonsignaal bij vergrendelen
Wanneer deze functie is geselecteerd, klinkt
een claxonsignaal wanneer de portiersloten
worden geactiveerd. Kies de schermtoets
Sound Horn With Lock (Claxonsignaal bij ver-
grendelen) tot een vinkje naast de instelling
verschijnt, dat aangeeft dat de instelling is ge-
kozen. Kies de schermtoets met de pijl naar
links om naar het vorige menu terug te keren.
• Sound Horn With Remote Start (Claxon-
signaal bij starten met afstandsbediening)
Wanneer deze functie is geselecteerd, klinkt de
claxon wanneer de motor met de afstandsbe-
diening wordt gestart. Kies de schermtoets
Sound Horn With Remote Start (Claxonsignaal
bij starten met afstandsbediening) tot een vinkje naast de instelling verschijnt, dat aangeeft dat
de instelling is gekozen. Kies de schermtoets
met de pijl naar links om naar het vorige menu
terug te keren.
•
1st Press of Key Fob Unlocks (Ontgren-
delen door eenmaal te drukken op de sleu-
telhouder)
Wanneer de optie 1st Press Of Key Fob Un-
locks (ontgrendelen met één druk op de ont-
grendelknop) is geselecteerd, wordt alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld bij de eerste
druk op de ontgrendelknop van de afstandsbe-
diening. Wanneer de optie 1st Press Of Key
Fob Unlocks (ontgrendelen met één druk op de
ontgrendelknop) is geselecteerd, moet u twee
keer op ontgrendelknop van de afstandsbedie-
ning drukken om de andere portieren te ont-
grendelen. Wanneer u All Doors 1st Press se-
lecteert, ontgrendelen alle portieren bij de
eerste keer indrukken op de UNLOCK-toets op
de afstandsbediening.
OPMERKING:
Als de instelling 1st Press Of Key Fob Un-
locks (ontgrendelen met één druk op de ontgrendelknop) is geprogrammeerd, wor-
den alle portieren ontgrendeld, ongeacht
welke portiergreep met Passive Entry wordt
vastgepakt. Als de instelling 1st Press Of
Key Fob Unlocks (ontgrendelen met één
druk op de ontgrendelknop) is geprogram-
meerd, wordt alleen het bestuurdersportier
ontgrendeld wanneer de greep van deze
portier wordt vastgepakt. Wanneer de instel-
ling 1st Press Of Key Fob Unlocks (ontgren-
delen met één druk op de ontgrendelknop)
met Passive Entry is geprogrammeerd en de
portiergreep meer dan één keer wordt aan-
geraakt, wordt alleen het bestuurdersportier
geopend. Als eerst de bestuurdersportier is
geopend, dan kunnen de overige portieren
ontgrendeld worden met behulp van de
ontgrendel-/vergrendelschakelaar in de auto
(of met de afstandsbediening).
•
Passive Entry
Met deze functie kunt u portieren van uw auto
vergrendelen en ontgrendelen zonder dat u op
de vergrendel- en ontgrendelknoppen van de
205
nen 10 seconden af. Als dit gebeurt, draai dan
de contactschakelaar in de vergrendelstand
(LOCK), wacht 10 tot 15 seconden en herhaal
dan de procedure"Normaal starten".
Keyless Enter-N-Go™
Met deze functie kan de
bestuurder de contact-
schakelaar met een druk
op de knop bedienen,
mits de knop ENGINE
START/STOP aanwezig
is en de Remote Start/
Keyless Enter-N-Go™
FOBIK zich in het passa-
gierscompartiment
bevindt.
Normaal starten
Gebruik van de knop ENGINE START/STOP
(motor aan/uit)
1. De schakelhendel moet in de stand PARK of
NEUTRAL staan. 2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u één
keer op de knop ENGINE START/STOP drukt.
3. Het systeem neemt het dan over en probeert
de auto te starten. Als de auto niet start, wordt
de startmotor automatisch na 10 seconden uit-
geschakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, druk dan nogmaals
op de knop.
OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te bedie-
nen.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE
START/STOP (motor aan/uit)
1. Zet de schakelhendel in de stand PARK en
druk vervolgens kort op de knop ENGINE
START/STOP.
2. De contactschakelaar keert terug naar de
stand OFF.
3. Als de keuzehendel niet in de stand PARK
staat, moet de knop ENGINE START/STOP
twee seconden lang worden ingedrukt en moet
de rijsnelheid meer dan 8 km/u (5 mph) bedra-
gen, voordat de motor afslaat. De contactscha-
kelaar blijft in de stand ACC, totdat de schakel-
hendel in de stand PARK staat en de knop twee
keer wordt ingedrukt naar de stand OFF (uit).
Als de keuzehendel niet in de stand PARK staat
en de ENGINE START/STOP-knop één keer
wordt ingedrukt, verschijnt op het EVIC (indien
aanwezig) de melding
"Vehicle Not In Park"
(auto staat niet in de stand PARK) en blijft de
motor draaien. Verlaat een auto nooit als deze
niet in de stand PARK staat, omdat de auto dan
kan wegrollen.
OPMERKING:
Wanneer de contactschakelaar in de stand
ACC of RUN (motor draait niet) blijft staan
terwijl de schakelhendel in de stand PARK
staat, wordt het systeem, nadat het 30 minu-
ten niet actief is geweest, automatisch uit-
geschakeld en wordt de contactschakelaar
in de stand OFF gezet.
224
raturen"hebt gevolgd, is het mogelijk dat de
motor is ’verzopen’. Afvoeren van overtollige
brandstof:
1. Houd het rempedaal ingetrapt.
2. Houd het gaspedaal helemaal tot aan de
vloer ingetrapt.
3. Druk kort op de knop ENGINE START/
STOP.
De startmotor wordt automatisch ingeschakeld,
draait gedurende 10 seconden, en wordt dan
uitgeschakeld. Als dit gebeurt, laat dan het gas-
en rempedaal los, wacht 10 tot 15 seconden, en
herhaal dan de procedure voor "Normaal star-
ten".
’Verzopen’ motor starten (met houder met
ingebouwde sleutel)
Als de motor niet start nadat u de procedures
voor "Normaal starten" of"Extreme koude" hebt
gevolgd, kan het zijn dat de motor ’verzopen’ is.
Afvoeren van overtollige brandstof:
1. Houd het gaspedaal helemaal tot aan de
vloer ingetrapt. 2. Draai de contactschakelaar in de stand
"START"
en laat deze los zodra de startmotor
inschakelt.
De startmotor slaat automatisch binnen 10 secon-
den af. Als dit gebeurt, laat dan het gaspedaal los,
draai de contactschakelaar in de vergrendelstand
(LOCK), wacht 10 tot 15 seconden en herhaal
dan de procedure "Normaal starten".
LET OP!
Om schade aan de startmotor te voorkomen,
wacht u 10 tot 15 seconden voordat u het
nogmaals probeert.
Na het startenHet stationaire toerental wordt automatisch gere-
geld en neemt af naarmate de motor warmer wordt.
Normaal starten — dieselmotorLet op de volgende zaken als de motor draait.
•Alle lampjes in de instrumentgroep zijn uit.
• Het storingslampje is uit.
• Het oliedruklampje is uit. Voorzorgsmaatregelen bij koud weer
Bij gebruik in omgevingstemperaturen lager
dan 0°C kunnen speciale voorzorgsmaatrege-
len noodzakelijk zijn. De volgende tabel bevat
enkele aanbevelingen.
*Dieselbrandstof nr. 1 met ultralaag zwavelge-
halte (ULSD) mag uitsluitend worden gebruikt in
gebieden waar langdurig extreem koude weers-
omstandigheden (-23 °C) heersen.
OPMERKING:
•
Bij gebruik van op het klimaat afgestemde
dieselbrandstof met ultralaag zwavelge-
halte of dieselbrandstof nr. 1 met ultra-
laag zwavelgehalte neemt het brandstof-
verbruik aanzienlijk toe.
• Op het klimaat afgestemde dieselbrand-
stof met ultralaag zwavelgehalte is een
226
WAARSCHUWING!
•Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de handrem. Trek de handrem
altijd volledig aan als u de auto parkeert,
om te voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
• Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het
uitstappen en sluit de auto af. Laat nooit
kinderen alleen in een auto achter of in de
buurt van een auto die niet is afgesloten.
Het achterlaten van kinderen zonder toe-
zicht in een auto is om verschillende rede-
nen gevaarlijk. Kinderen of derden lopen
dan het risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel. Waarschuw kinderen dat ze niet aan
de handrem, het rempedaal of de schakel-
hendel mogen komen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van de auto (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go™ niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de knoppen
van de elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedienen of de
auto in beweging kunnen zetten.
• Controleer of de handrem volledig is vrij-
gezet voordat u gaat rijden. Als u dit niet
doet, kan dit leiden tot een defect van de
remmen, en daardoor tot een aanrijding.
• Trek de handrem altijd volledig aan als u
de auto parkeert, om te voorkomen dat de
auto gaat rollen en mogelijk letsel of
schade veroorzaakt. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK staat. Als
dit wordt nagelaten kan de auto gaan
rollen en schade of letsel veroorzaken.
LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor het rem-
systeem blijft branden nadat de handrem is
vrijgezet, duidt dit op een storing in het
remsysteem. Laat het remsysteem onmid-
dellijk controleren door een erkende dealer.
ELEKTRONISCHE
REMREGELING
Uw auto is uitgerust met geavanceerde elektro-
nische remregeling, die bestaat uit: ABS-
systeem, tractieregelsysteem (ASR), remassis-
tent (BAS), Electronic Roll Mitigation (ERM) en
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP).
Deze vijf systemen werken samen om onder
verschillende rijomstandigheden de stabiliteit
en de controle over de auto te verbeteren.
Uw voertuig is mogelijk uitgerust met Trailer
Sway Control (TSC) (antislingerregeling), Hill
Start Assist (HSA), Brake Lock Differential
(BLD), Ready Alert Braking (anticiperend rem-
systeem), Rain Brake Support (remdroogfunc-
tie bij nat weer) en, als het voertuig voorzien is
254
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Verwijder alle metalen sieraden zoals rin-
gen, horloges en armbanden die onbe-
doeld elektrisch contact kunnen maken.
Dit kan ernstig letsel veroorzaken.
• Accu’s bevatten zwavelzuur dat in uw huid
en ogen kan branden en ze produceren
waterstofgas dat ontvlambaar en explosief
is. Houd open vuur of vonken daarom altijd
uit de buurt van de accu.
OPMERKING:
Zorg ervoor dat de niet aangesloten uitein-
den van de kabels elkaar niet raken wanneer
ze nog zijn aangesloten op de andere auto.
1. Trek de handrem aan, zet de automatische
versnellingsbak in de stand PARK en zet de
contactschakelaar in de stand LOCK.
2. Schakel de verwarming, de radio en alle
overbodige stroomverbruikers uit.
3. Verwijder de beschermkap van de positieve
(+) accupool. Trek de afdekking omhoog om
deze te verwijderen. 4. Wanneer u de accu van een ander voertuig
gebruikt voor het starten met startkabels, par-
keer de auto dan zo, dat accu met de startka-
bels bereikbaar is, trek de handrem aan en zorg
ervoor dat de contactschakelaar in de stand
OFF staat.
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat beide voertuigen geen con-
tact kunnen maken. Hierdoor kan een mas-
saverbinding ontstaan met mogelijk per-
soonlijk letsel als gevolg.
Starten met startkabels
WAARSCHUWING!
Als u deze procedure niet volgt, kan dit
persoonlijk letsel en schade aan eigendom-
men tot gevolg hebben door het exploderen
van de accu.
LET OP!
Het niet opvolgen van deze procedure kan
leiden tot schade aan het laadsysteem van
het voertuig dat de starthulp biedt, of van de
auto met de lege accu.
OPMERKING:
Zorg er altijd voor dat ongebruikte uiteinden
van startkabels tijdens het aansluiten elkaar
of een van de voertuigen niet raken.
1. Sluit het einde van de pluskabel (+)van de
startkabel aan op de externe pluspool (+)van
auto met de lege accu.
2. Sluit het andere einde van de pluskabel (+)
aan op de pluspool (+)van de hulpaccu.
3. Sluit het einde van de minkabel (-)van de
startkabel aan op de minpool (-)van de hulp-
accu.
4. Sluit het andere einde van de minkabel (-)
aan op de externe minpool (-)van de auto met
de lege accu.
306
verkeersvoorschriften met betrekking tot het
slepen van voertuigen moeten worden opge-
volgd.
Wanneer u tijdens het slepen accessoires
wenst te gebruiken (ruitenwissers, ruitont-
dooier, enz.), dient de contactschakelaar in
stand ON/RUN te staan en niet in stand ACC.
Wanneer de accu van de auto leeg is, raad-
pleeg dan de paragraaf"Handmatige parkeer-
ontgrendeling" in dit hoofdstuk voor instructies
over hoe u de automatische versnellingsbak uit
de stand PARK haalt om het voertuig te kunnen
slepen.
LET OP!
Gebruik geen takelsysteem met sleeplus om
de auto te slepen. Bij het vastmaken van de
auto op een sleepwagen mogen de
suspensie-onderdelen vóór of achter niet
worden vastgemaakt. Door een foutieve
sleepwijze kan uw auto worden beschadigd.
Zonder sleutelhouderEr moeten speciale voorzorgsmaatregelen wor-
den genomen wanneer de auto wordt gesleept
met het contact in de stand LOCK/OFF. Zonder
sleutelhouder mag de auto alleen worden ge-
sleept op een autoambulance. Om schade aan
uw auto te voorkomen is de juiste sleepuitrus-
ting vereist.
Uitvoeringen met
tweewielaandrijving
De fabrikant raadt aan de auto op een autoam-
bulance te vervoeren (alle wielen VA Nde grond).
Als geen autoambulance beschikbaar is en de
versnellingsbak nog werkt, kan de auto onder
de volgende voorwaarden met de achterwielen
op de grond worden gesleept:
•
Raadpleeg "Handmatige parkeerontgrendeling "
in dit hoofdstuk om uit de stand NEUTRAL te
schakelen wanneer de motor is uitgeschakeld.
• De sleepsnelheid mag niet meer dan 48 km/u
(30 mph). Zie "Handmatige parkeerontgren-
deling" in dit hoofdstuk voor informatie over
het schakelen van de transmissie naar de
stand NEUTRAL. •
De sleepafstand mag niet groter zijn dan
48 km (30 mijl).
Als de transmissie niet werkt of de auto sneller
moet worden gesleept dan 48 km/u (30 mph) of
verder moet worden gesleept dan 48 km
(30 mijl), moet u het voertuig trekken met de
achterwielen vande grond. Acceptabele me-
thoden zijn het vervoeren van de auto op een
autoambulance, of met de voorwielen van de
grond en de achterwielen op een dolly, of (bij
gebruik van een voor dit doeleinde geschikte
stuurwielstabilisator om de voorwielen in de
stand recht vooruit te houden) met de achter-
wielen omhoog en de voorwielen op de grond.
LET OP!
Als de auto in strijd met de bovengenoemde
voorschriften wordt gesleept, kan versnel-
lingsbak ernstig beschadigd raken. Bescha-
digingen, veroorzaakt door onjuist slepen,
vallen niet onder de garantie van de auto.
312