Rijd nooit diagonaal een heuvel op en af,
maar altijd recht omhoog of omlaag.
Als de wielen beginnen te slippen wanneer u de
top van de heuvel nadert, laat dan het gaspe-
daal iets los en blijf vooruit rijden door de
voorwielen langzaam te laten draaien. Hierdoor
krijgt u mogelijk opnieuw grip op het wegdek en
voldoende tractie om de klim te voltooien.
Neerwaartse tractieSchakel de versnellingsbak naar een lage ver-
snelling en de tussenbak in de groep 4WD
LOW. Laat het voertuig langzaam van de helling
rollen zodat alle vier de wielen tegen de druk-
weerstand van de motor draaien. Hierdoor hebt
u controle over de rijsnelheid en -richting.
Herhaaldelijk remmen tijdens het afdalingen
veroorzaakt vermindering van de remwerking
en rembeheersing. Voorkom herhaaldelijk
zwaar remmen door terug te schakelen als dit
mogelijk is.
Na terreinrijdenTijdens terreinrijden wordt uw auto meer belast
dan tijdens het rijden op de weg. Het is raad-
zaam om uw auto na terreinrijden altijd even tecontroleren op schade. Zo kunt u eventuele
problemen meteen laten verhelpen en is uw
auto rijklaar als u hem nodig hebt.
•
Controleer de hele onderzijde van de auto.
Controleer de banden, de carrosseriestruc-
tuur, de stuurinrichting, de ophanging en de
uitlaat op beschadiging.
• Controleer de radiateur op modder en vuil en
maak hem indien nodig schoon.
• Controleer of alle schroefdraadbevestigingen
nog goed vastzitten, vooral op het chassis,
de onderdelen van de aandrijflijn, de stuurin-
richting en de ophanging. Draai ze indien
nodig opnieuw aan en zet ze vast met het
aanhaalmoment dat wordt vermeld in de
onderhoudshandleiding.
• Controleer op restanten van planten en bor-
stels. Deze restanten kunnen tot brandge-
vaar leiden. Ze kunnen beschadigingen van
de brandstofleidingen, remslangen, afdich-
tingen van tandwielen op assen en aandrijf-
assen verbergen. •
Na langdurig rijden in modder, zand, water of
andere vuile omstandigheden moet u de
radiateur, ventilator, remschijven, wielen,
remvoering en assen zo snel mogelijk laten
nakijken en laten reinigen.
WAARSCHUWING!
Schurend materiaal in enig onderdeel van de
remmen kan bovenmatige slijtage of onver-
wacht remmen tot gevolg hebben. U be-
schikt dan mogelijk niet over de volledige
remkracht als u deze nodig hebt om een
aanrijding te voorkomen. Als u in modderige
omstandigheden met de auto hebt gereden,
moet u uw remmen laten nakijken en zo
nodig laten schoonmaken.
• Bij abnormale trillingen na het rijden in mod-
der, gesmolten sneeuw of andere vuile om-
standigheden moet u de wielen controleren
op achtergebleven materiaal. Door achterge-
bleven materiaal kunnen de wielen uit balans
raken. Door het materiaal te verwijderen,
kunt u dit probleem verhelpen.
250
•Onderstuur: de auto draait minder dan cor-
rect is voor de stand van het stuur.
Het controle-/storingslampje ESP in de instru-
mentengroep begint te knipperen zodra de ban-
den grip verliezen en het ESP-systeem wordt
geactiveerd. Het controle-/storingslampje ESP
knippert ook wanneer het ASR-systeem actief
is. Als het controle-/storingslampje ESP gaat
knipperen tijdens het optrekken, neem dan gas
terug en rijd verder terwijl u zo min mogelijk gas
geeft. Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de
toestand van het wegdek aan.
WAARSCHUWING!
Met het ESP-systeem wordt niet voorkomen
dat de auto onderworpen blijft aan de wetten
van de natuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ESP kan
geen ongelukken voorkomen, zeker geen
ongelukken die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het rijden op
zeer glad wegdek, of aquaplaning. ESP kan
evenmin ongelukken voorkomen die het ge-
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
volg zijn van het verlies van de controle over
het voertuig doordat het rijgedrag niet is
aangepast aan de omstandigheden. Alleen
een oplettende en bekwame bestuurder met
een veilige rijstijl kan ongelukken voorko-
men! Gebruik de mogelijkheden van een
auto met ESP nooit op een roekeloze of
risicovolle wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt.
Het ESP-systeem kent twee bedrijfsmodi in de
groep 4WD HIGH en tweewielaangedreven
voertuigen, en één bedrijfsmodus in de groep
4WD LOW.
Groep High (modellen met vierwielaandrij-
ving) of modellen met tweewielaandrijving
On (Aan)
Dit is de normale bedrijfsmodus van ESP in de
groep 4WD HIGH en in voertuigen met twee-
wielaandrijving. Als de auto wordt gestart of als
de tussenbak (indien aanwezig) vanuit de groep
4WD LOW of vanuit NEUTRAL wordt terugge-
schakeld naar de groep 4WD HIGH dan is het ESP-systeem in deze
"On"-modus. Deze mo-
dus dient te worden gebruikt onder bijna alle
rijomstandigheden. Het ESP mag alleen om
specifieke redenen in de bedrijfsmodus "Partial
Off" (gedeeltelijk uit) worden geschakeld, zoals
hieronder beschreven.
Gedeeltelijk uitgeschakeld
Deze instelling bereikt u door kort op de scha-
kelaar "ESP uit" te drukken. Wanneer ESP in de
stand "Partial Off" (gedeeltelijk uit) staat, is de
ASR-functie van ESP uitgeschakeld (behalve
BLD, dat wordt beschreven in de paragraaf over
ASR) en brandt het controlelampje "ESP uit".
Alle overige stabiliteitsvoorzieningen van het
ESP-systeem functioneren normaal. Deze mo-
dus is bedoeld voor situaties waarin het voer-
tuig zich in diepe sneeuw, zand of gravel be-
vindt en waar de wielen sneller moeten draaien
dan het ESP normaal gesproken zou toestaan,
om weer grip te krijgen. Om ESP weer in te
schakelen, drukt u kort op de schakelaar "ESP
uit". Hierdoor wordt de normale bedrijfsmodus
"ESP aan" hersteld.
257
OPMERKING:Om de trekkracht tijdens het rijden met
sneeuwkettingen of bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind te verbeteren, is het
raadzaam de functiePartial Off(gedeeltelijk
uit) in te schakelen door kort op de schakelaar
ESP uit te drukken. Wanneer er geen reden
meer is om de functie Partial Off(gedeeltelijk
uit) te gebruiken, drukt u kort op de schake-
laar ESP Uit om ESP weer in te schakelen. Dit
is ook mogelijk tijdens het rijden.
WAARSCHUWING!
• Wanneer ESP in de stand "Gedeeltelijk uit"
staat, wordt de ASR-functie van ESP uit-
geschakeld (behalve de slipbeperking die
is beschreven de paragraaf over ASR) en
brandt het indicatielampje "ESP uit". Wan-
neer ESP in de stand "Gedeeltelijk uit"
staat, wordt de functie voor het verminde-
ren van het motorvermogen van ASR uit-
geschakeld en neemt de verbeterde voer-
tuigstabiliteit die het ESP-systeem biedt af.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Trailer Sway control (TSC) is uitgescha-
keld wanneer het ESP-systeem in de
stand "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) staat.
Groep 4WD LOW
Gedeeltelijk uitgeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus van ESP in de
groep 4WD LOW. Als de auto wordt gestart in
de groep 4WD LOW of als de tussenbak (indien
aanwezig) wordt geschakeld van de groep 4WD
HIGH of NEUTRAL naar groep 4WD LOW,
bevindt het ESP-systeem zich in de modus
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit).
Antislingerregeling (ASR)ASR maakt gebruik van sensoren in de auto die
het gevaarlijk slingeren van de aanhanger de-
tecteren. ASR neemt de nodige maatregelen
om het slingeren te stoppen. Het systeem kan
het motorvermogen verlagen en de betreffende
wielen afremmen om het slingeren tegen te
gaan. ASR wordt automatisch ingeschakeld
wanneer een gevaarlijk slingerende aanhanger
wordt gedetecteerd. De bestuurder hoeft niets te doen. ASR is niet in staat om het slingeren
van alle aanhangers te stoppen. Ga tijdens het
trekken van een aanhanger altijd voorzichtig te
werk en volg de aanbevelingen voor het dissel-
gewicht van de aanhanger. Raadpleeg “Trek-
ken van een aanhanger” bij “Starten en rijden”
voor meer informatie. Wanneer ASR is inge-
schakeld, knippert het controle-/storingslampje
ESP, wordt het motorvermogen verlaagd en
voelt u dat de wielen afzonderlijk worden afge-
remd om te proberen het slingeren van de
aanhanger te stoppen. Als het ESP-systeem in
de stand
"Partial Off" (gedeeltelijk uit) staat, is
ASR uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Als TSC tijdens het rijden wordt geactiveerd,
rem dan af, zet de auto zo snel mogelijk op
een veilige plaats aan de kant en verdeel de
lading van de aanhanger opnieuw om het
slingeren tegen te gaan.
Hill Start Assist (HSA)Het HSA-systeem is bedoeld om de bestuurder
te helpen bij het wegrijden vanuit stilstand op
258
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•HSA is geen handrem. Als u de auto
stopzet op een helling zonder de versnel-
lingsbak in de stand PARK te zetten of de
handrem aan te trekken, zal de auto van
de helling rollen en in botsing kunnen
komen met een andere auto of een object.
Gebruik altijd handrem wanneer u op een
helling parkeert en vergeet nooit dat de
bestuurder verantwoordelijk is voor het
remmen.
HSA uitschakelen
Als u het HSA-systeem wilt uitschakelen, kan
dit worden uitgevoerd met behulp van de instel-
lingen van Uconnect® Access. Raadpleeg
"Uconnect® Access instellingen" in het hoofd-
stuk "Het instrumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
Ready Alert Braking - Indien
aanwezig
Ready Alert Braking (anticiperend remsysteem)
kan de tijd verkorten die nodig is om bij een noodstop de volle remkracht te bereiken. Het
systeem anticipeert op mogelijke noodstopsitu-
aties door te registreren hoe snel de bestuurder
het gaspedaal loslaat. Wanneer het gaspedaal
zeer snel wordt losgelaten, oefent Ready Alert
Braking een geringe remkracht uit. Deze rem-
kracht is zo gering dat de bestuurder deze niet
zal opmerken. Het remsysteem gebruikt deze
remkracht om een snelle reactie van de rem-
men mogelijk te maken wanneer de bestuurder
het rempedaal intrapt.
Rain Brake Support - Indien
aanwezig
Rain Brake Support (remdroogfunctie bij nat
weer) kan de remprestaties bij nat weer verbe-
teren. Het systeem oefent met tussenpozen
een geringe remkracht uit om vocht op de
remschijven van de voorwielen te verwijderen.
Dit systeem werkt alleen wanneer de ruitenwis-
sers in de stand LO of HI staan. In de interval-
stand werkt het systeem niet. Rain Brake Sup-
port geeft geen melding aan de bestuurder
wanneer het systeem actief is en het systeem
vereist geen handelingen van de bestuurder.
Hill Descent Control (HDC) — Alleen
modellen met vierwielaandrijving
met MP3023 tussenbak met twee
versnellingen
HDC handhaaft de snelheid als u een heuvel
afrijdt tijdens terreinrijden en is alleen beschik-
baar in de groep 4WD LOW. Om HDC in te
schakelen drukt u op de HDC-schakelaar.
Als HDC is ingeschakeld, brandt het HDC-
pictogram op de instrumentengroep. HDC be-
dient automatisch de remmen om de heuvelaf-
waartse snelheid op het geselecteerde niveau
Schakelaar Hill Descent Control
260
te regelen als dit nodig is op hellingen die steiler
zijn dan ongeveer 8%. Op niet hellende opper-
vlakken wordt deze functie doorgaans niet in-
geschakeld.
De HDC-snelheid kan door de bestuurder wor-
den aangepast aan de rijomstandigheden. De
snelheid komt overeen met de geselecteerde
versnelling van de transmissie.
HDC kan worden uitgeschakeld door het rem-
pedaal in te trappen om de auto af te remmen
tot onder de snelheid die door HDC is geregeld.
Wanneer HDC is ingeschakeld en u daarente-
gen sneller wilt gaan rijden dan kunt u gewoon
het gaspedaal intrappen om de snelheid te
verhogen. Als u het rempedaal of het gaspedaal
loslaat dan regelt HDC de snelheid weer op de
oorspronkelijk ingestelde snelheid.
Gebruik van HDC in de groep 4WD-LOW
Om HDC in te schakelen drukt u op de HDC-
schakelaar. Het HDC-pictogram gaat branden
in de instrumentgroep en HDC wordt ingescha-
keld. Als de voertuigsnelheid de 32 km/u over-
schrijdt, gaat het HDC-pictogram knipperen enwerkt HDC niet meer. Om HDC uit te schakelen
drukt u op de HDC-schakelaar.
Snelheidsinstellingen groep 4WD Low
•
1e = 1 km/u (0,6 mph)
• 2e = 2 km/u (1,2 mph)
• 3e = 3 km/u (4,0 mph)
• 4e = 4 km/u (2,5 mph)
• 5e = 5 km/u (3,1 mph)
• 6e = 6 km/u (3,7 mph)
• 7e = 7 km/u (4,3 mph)
• 8e = 8 km/u (5,0 mph)
• ACHTERUIT = 1 km/u (0,6 mph)
• NEUTRAL = 2 km/u (1,2 mph)
• PARK = HDC blijft ingeschakeld, maar is niet
actief
HDC is uitsluitend bedoeld voor terreinrij-
den bij lage snelheid. Bij rijsnelheden boven
32 km/u (20 mph), blijft HDC ingeschakeld, maar werkt niet. HDC wordt uitgeschakeld als
gedurende langer dan 70 seconden de rijsnel-
heid boven 20 mph wordt gehouden. Zodra de
voertuigsnelheid onder de 32 km/u daalt, wordt
de HDC-functie automatisch hervat en keert de
voertuigsnelheid terug naar de ingestelde snel-
heid. Als de rijsnelheid hoger wordt dan 40 mph,
wordt HDC onmiddellijk uitgeschakeld.
Als het bestuurdersportier open staat, de hand-
rem geactiveerd is, of de auto niet in de groep
4WD LOW staat, wordt HDC uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
HDC is uitsluitend bedoeld om de bestuurder
tijdens het afdalen van een heuvel te helpen
de rijsnelheid onder controle te houden. De
bestuurder moet goed op de rijomstandighe-
den blijven letten en blijft verantwoordelijk
voor handhaving van een veilige rijsnelheid.
261
Select Speed Control (SSC) —
Alleen modellen met
vierwielaandrijving met MP3023
tussenbak met twee versnellingen
SSC handhaaft de snelheid tijdens terreinrijden
en is alleen beschikbaar in de groep 4WD LOW.
Om SSC in te schakelen drukt u op de SSC-
schakelaar. Als SSC is ingeschakeld, brandt het
SSC-pictogram in de instrumentengroep. SSC
activeert indien nodig automatisch de remmen
om de snelheid te regelen op het geselecteerde
niveau. De SSC-snelheid kan door de bestuur-der worden aangepast aan de rijomstandighe-
den. De snelheid komt overeen met de gese-
lecteerde versnelling van de transmissie. SSC
kan worden uitgeschakeld door het rempedaal
in te trappen om de auto af te remmen tot onder
de snelheid die door SSC is geregeld. Wanneer
SSC is ingeschakeld en u daarentegen sneller
wilt gaan rijden dan kunt u gewoon het gaspe-
daal intrappen om de snelheid te verhogen. Als
u het rempedaal of het gaspedaal loslaat dan
regelt SSC de snelheid weer op de oorspronke-
lijk ingestelde snelheid.
Gebruik van SSC in de groep 4WD-LOW
Om SSC in te schakelen drukt u op de SSC-
schakelaar. Het SSC-pictogram gaat branden in
de instrumentgroep en SSC wordt ingescha-
keld. Als de voertuigsnelheid de 32 km/u
(20 mph) overschrijdt, gaat het SSC-pictogram
knipperen en werkt SSC niet meer. Om SSC uit
te schakelen drukt u op de SSC-schakelaar.
Snelheidsinstellingen groep 4WD Low
•
1e = 1 km/u (0,6 mph)
• 2e = 2 km/u (1,2 mph)
• 3e = 3 km/u (4,0 mph) •
4e = 4 km/u (2,5 mph)
• 5e = 5 km/u (3,1 mph)
• 6e = 6 km/u (3,7 mph)
• 7e = 7 km/u (4,3 mph)
• 8e = 8 km/u (5,0 mph)
• ACHTERUIT = 1 km/u (0,6 mph)
• NEUTRAL = 2 km/u (1,2 mph)
• PARK = SSC blijft ingeschakeld, maar is niet
actief
OPMERKING:
Deze standaard ingestelde snelheden van
de SSC zijn afhankelijk van de hellings-
graad. Dat wil zeggen, hoe steiler de helling
waarop het voertuig rijdt, hoe lager de waar-
den van de ingestelde snelheid voor alle
vermelde versnellingen, met als minimum-
waarde 1 km/u (0,6 mph).
SSC is uitsluitend bedoeld voor terreinrijden
bij lage snelheid. Bij rijsnelheden boven
32 km/u (20 mph), blijft SSC ingeschakeld,
maar werkt niet. SSC wordt uitgeschakeld als
gedurende langer dan 70 seconden de rijsnel-
Schakelaar Select Speed Control
262
heid boven 20 mph wordt gehouden. Zodra de
voertuigsnelheid onder de 32 km/u daalt, wordt
de HDC-functie automatisch hervat en keert de
voertuigsnelheid terug naar de ingestelde snel-
heid. Als de rijsnelheid hoger wordt dan 40 mph,
wordt HDC onmiddellijk uitgeschakeld. Als het
bestuurdersportier open staat, de handrem ge-
activeerd is, of de auto niet in 4WD Low staat,
wordt SSC uitgeschakeld.
Controle-/storingslampje ESP en
indicatielampje ESP UIT
Het controle-/storingslampje van
het elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer de
contactschakelaar in de stand ON
wordt gezet. Als de motor draait,
behoort dit lampje uit te gaan. Wanneer
controle-/storingslampje ESP continu blijft bran-
den terwijl de motor draait, is een storing gede-
tecteerd in het ESP-systeem. Als het lampje
blijft branden nadat er verschillende keren is
gestart en u meerdere kilometers hebt gereden
met een snelheid hoger dan 48 km/u (30 mph), dient u zo snel mogelijk contact op te nemen
met uw erkende dealer om het probleem te
laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESP (in de instru-
mentengroep) begint te knipperen zodra de
banden grip verliezen en het ESP-systeem
wordt geactiveerd. Het controle-/storingslampje
ESP knippert ook wanneer het ASR-systeem
actief is. Als het controle-/storingslampje ESP
gaat knipperen tijdens het optrekken, neem dan
gas terug en rijd verder terwijl u zo min mogelijk
gas geeft. Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan
de toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
•
Telkens wanneer de contactschakelaar in
de stand ON wordt gezet, wordt het ESP-
systeem ingeschakeld, ook wanneer dit
eerder werd uitgeschakeld.
• Het ESP-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESP-
systeem heeft veroorzaakt. Het controlelampje
"ESP uit"geeft
aan dat het elektronische stabili-
teitsregelsysteem (ESP) gedeelte-
lijk is uitgeschakeld
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
BandenspanningVoor de veiligheid en goede rijeigenschappen is
een juiste bandenspanning absoluut noodzake-
lijk. Als de bandenspanning niet juist is, heeft dit
de onderstaande gevolgen:
Veiligheid
WAARSCHUWING!
• Een onjuiste bandenspanning is gevaarlijk
en kan leiden tot ongelukken.
• Bij een te lage bandenspanning veert de
band te veel in en kan de band te warm
worden en lek raken.
(Vervolgd)
263