Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.
ControlelampjebrandtOorzaakActies / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent. De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "OFF".
De frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. In dit geval kunt u een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen. Z
et de schakelaar in de stand "ON
" om de frontairbag
aan passa
gierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje
met de "rug in de rijrichting".
ESP/ASR
permanent. De toets links onder op het dashboard
wordt ingedrukt. Het bijbehorendecontrolelampje gaat branden.
De functie ESP/ASR wordt uitgeschakeld.
ESP: dynamische stabiliteitscontrole.
ASR: antislipegeling. Druk opnieuw op de toets om de functie ESP/ASR
weer te activeren. Het controlelamp
je dooft.
Het systeem wordt automatisch opnieuw geactiveerdbij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h, behalve bij uitvoeringen met een 1,6 l benzinemotor (THP 155, THP 150, THP 160) en de R ACING.
De functie ESP/ASR wordt automatisch geactiveerd als
de motor wordt gestart.
37
Controle tijdens het rijden
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van
de volgende waarschuwingslampjes gaat branden,
wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat brandende aanvullende informatie, die via een melding op het multifunctionele display wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
ControlelampjebrandtOorzaakActies / Opmerkingen
STOPpermanent, alleen of in combinatie met eenander controlelampje,
een geluidssignaal
en een bericht op het
display. Dit controlelamp
je brandt bij een ernstige storing aan het remsysteem of bij een te hogekoelvloeistoftemperatuur.Zet de auto zo snel mo
gelijk stil op een veilige plaats,
omdat de motor onder het rijden kan afslaan.
Zet het contact af en neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Servicetijdelijk. Er is een kleine storing opgetreden
waarbij geen specifiek controlelampje gaat branden. Identi
ficeer de storing met behulp van de melding ophet display zoals bijvoorbeeld:
- het motorolieniveau,
- het niveau van de ruitensproeier vloeistof,
- de batteri
j van de afstandsbediening,
- ver vuiling van het roetfilter, bij uitvoeringen
met dieselmotor (zie hoofdstuk "Controles - §Roetfilter").
Raadpleeg in andere gevallen het CITROËN-netwerk
o
f eengekwalificeerde werkplaats.
permanent. Er is een ernsti
ge storing opgetreden
waarbij geen specifiek controlelampje gaat branden. Identificeer de storin
g met behulp van de melding ophet display en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in:
- zone A
, is de temperatuur in orde,
- zone B, is de temperatuur te hoog. De
waarschuwingslampjes STOPen het koelvloeistoftemperatuurlampje 1gaan rood branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
De temperatuur en de druk in het koelcircuitbeginnen na enkele minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen: ) wacht tot de motor is afgekoeld, )
draai de dop twee omwentelingen los om
de druk te laten dalen, ) ver wijder vervolgens de dop, )
vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
43Controle tijdens het rijden
De onderhoudsintervalindicator geeft aanhoeveel kilometer u nog ver wijderd bent van deeerstvolgende onderhoudscontrole volgens hetschema van de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsintervalindicator
op basis van twee parameters:
- het aantal a
fgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laatsteonderhoudscontrole.
Onderhoudsintervalindicator
De afstand tot de eerstvolgendebeurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaatgedurende enkele seconden deonderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole aan.Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display een paar seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgendeonderhoudscontrole bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display een paar seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten vanhet contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel brandenom aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd
moeten worden.
Enk
ele seconden na het aanzetten van hetcontact verdwijnt de sleutel; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de
dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display.
Enkele seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in
werking en blijft de sleutel branden .
De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de
bestuurder.
De sleutel kan ook gaan branden als het inter val van twee jaar isoverschreden.
Op 0 zetten van deonderhoudsintervalindicator
De onderhoudsintervalindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Voer dit als volgt uit: )
zet het contact af, )
druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, )
zet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
) laat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Als u na deze handeling de accu wiltloskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsintervalindicator zal anders niet worden opgeslagen.
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven. )Druk op de knop voor nulstelling van dedagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkeleseconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de sleutel knipperen
om aante geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.Voorbeeld:u hebt de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeur t met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het displayeen paar seconden het volgende aan:
45
Controle tijdens het rijden
De motorolieniveaumeter geeft aan of het motoroliepeil in orde is.
Bij het aanzetten van het contact wordt eerst
de onderhoudsintervalindicator weergegeven en ver volgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.
Motorolieniveaumeter
Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op eenvlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten nietheeft gedraaid.
Olieniveau correct
Te w e i n i
g olie
Als de aanduiding "OIL"knippert incombinatie met het verklikkerlampje ser vice,
een geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, is het motorolieniveau
te laag. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olieworden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
m
otorschade ontstaat.
Storing motorolieniveaumeter
Als de aanduiding "OIL --"
knipper t, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
2 merktekens o
p de peilstok:
-
A
= maxi; het oliepeil mag
nooit boven het niveau A uitkomen (kans op schade
aan de motor),
-
B
= mini; als het oliepeil niet boven het niveau B uitkomt,moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven
type motorolie worden
bijgevuld via de vuldop.
Oliepeilstok
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles" voor
de plaats van de peilstok en het bijvullen van
motorolie voor het motortype van uw auto.
47Controle tijdens het rijden
Black-panelfunctie
Met dit systeem kan de verlichting van
bepaalde displays worden uitgeschakeld voor een rustiger beeld tijdens nachtelijke ritten.
Op het instrumentenpaneel blijft uitsluitend
de wagensnelheid en de informatie van
de snelheidsregelaar/-begrenzer (indien
ingeschakeld) verlicht.
De black-panelfunctie wordt uitgeschakeld
als er een waarschuwingsmelding wordt
doorgegeven en bij het wijzigen van functies of
instellingen.
Inschakelen
) Druk als de verlichting brandt meerdere keren op de linkerknop van het
instrumentenpaneel om de lichtsterkte
van de dashboardverlichtin
g geleidelijk te
verminderen. ) Druk nogmaals op de knop om delichtsterkte tot het minimumniveau tebeperken en de sfeer verlichting uit teschakelen.
)
Druk nogmaals op de knop om deblack-panelfunctie in te schakelen.