36
Cockpit
Pictogram op het
display
status
signaleert
Oplossing - actie
Snelheidsregelaar
brandt. dat de snelheidsregelaar is
geselecteerd Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het
gedeelte "Stuurkolomschakelaars".
Snelheidsbegrenzer
brandt. dat de snelheidsbegrenzer
is geselecteerd. Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het
gedeelte "Stuurkolomschakelaars" .
Opschakelindicator
brandt. een advies waarbij geen
rekening wordt gehouden
met de omstandigheden
van de weg of de
verkeersdrukte.
Om het brandstofverbruik te verlagen, schakelt u bij een
handgeschakelde versnellingsbak op naar een hogere
versnelling. De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor
het wel of niet opvolgen van deze aanwijzing.
Voorgloeien
dieselmotor
brandt. dat voorgloeien van de
dieselmotor noodzakelijk is
(koude omstandigheden). Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te
starten.
Water in het
brandstoffi lter
brandt in
combinatie
met melding
op het display. de aanwezigheid van water
in het brandstoffi lter. Laat het fi lter onmiddellijk aftappen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats. Zie in de rubriek 6 het gedeelte
"Controles".
Volgens land van bestemming.
Onderhoudssleutel
brandt. een bijna verstreken
onderhoudsinterval. Zie het overzicht met controlepunten in het
onderhoudsboekje. Maak een afspraak voor een
onderhoudscontrole bij het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Klok
knippert. het instellen van de tijd. Gebruik de linkerknop van het
instrumentenpaneel. Raadpleeg in de rubriek
2 het gedeelte "Cockpit".
38
Cockpit
Lekke band
Het controlelampje STOP gaat
branden.
Stop onmiddellijk, maar vermijd
abrupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.
Repareer de beschadigde band tijdelijk
met behulp van de noodreparatieset of
monteer het reservewiel.
Vervang de beschadigde band en laat
de bandenspanning zo snel mogelijk
controleren.
Storing of sensor(en) niet
gedetecteerd
Het controlelampje Service gaat branden.
Bij het vervangen van een wiel of bij een
storing van een sensor wordt de spanning
van de band niet meer gecontroleerd.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats om de defecte
sensor(en) te vervangen.
Het vervangen van een band op een
wiel dat met dit systeem is uitgerust moet
worden uitgevoerd door het CITROËN-
netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Als u bij het vervangen van een band
een wiel plaatst dat niet door uw auto
gedetecteerd wordt (bijvoorbeeld:
montage van winterbanden), moet u
het systeem opnieuw laten initialiseren
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Het detectiesysteem voor te lage
bandenspanning is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
DETECTIESYSTEEM TE LAGE
BANDENSPANNING EMISSIEREGELING
Te lage bandenspanning
Het controlelampje Service gaat
branden.
Bij een waarschuwing voor een te lage
bandenspanning is de vervorming van
een band niet altijd zichtbaar.
Controleer zo snel mogelijk de
bandenspanning van alle banden.
Zie in rubriek 7 het gedeelte "Wiel
verwisselen".
Als de beschadigde band vervangen
wordt door een band zonder sensor
(bijvoorbeeld het reservewiel), zal een
melding worden uitgezonden, om aan
te geven dat de spanning van deze
band niet gecontroleerd kan worden
en ook om u eraan te herinneren de
beschadigde band met de sensor te
laten repareren. Sensoren controleren continu de
bandenspanning en zenden een
waarschuwingssignaal uit als de
bandenspanning te laag is, een band
lek is of bij een storing
van een sensor.
Als er een probleem
wordt gesignaleerd,
wordt dit aangegeven
door een afbeelding,
een geluidssignaal en
een melding op het
display. EOBD (European On Board
Diagnosis) is een Europees
diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt
en ervoor zorgt dat de auto
voldoet aan de normen voor de
uitstoot van:
- CO (koolmonoxide),
- HC (koolwaterstoffen),
- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes;
de samenstelling van de uitstoot
wordt gecontroleerd door de
lambdasondes voor en achter de
katalysator.
In het geval van een storing in de
emissieregeling wordt de bestuurder
gewaarschuwd door het branden van
dit specifi eke verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
De katalysator kan beschadigd
raken. Laat het systeem controleren
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Gebruiksvoorschriften
Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning nog regelmatig
worden gecontroleerd (ook van
het reservewiel) voor een optimale
wegligging en een langere levensduur
van de banden, zeker wanneer er
vaak met zware belading en hoge
snelheden wordt gereden.
Neem de aanbevolen bandenspanning
in acht om het brandstofverbruik van
de auto te verlagen.
Het systeem kan tijdelijk worden
verstoord door radiogolven in hetzelfde
frequentiegebied.
39
VOORDAT u GAAT RIJDE
N
22
Cockpit
ONDERHOUDSINDICATOR
De onderhoudsindicator informeert
de bestuurder over de afstand tot
de volgende onderhoudscontrole,
afhankelijk van het gebruik van de auto.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is meer dan
1000 km
Voorbeeld:
de afstand tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole
bedraagt 4800 km. Als het contact wordt
aangezet geeft het display gedurende
enkele seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten
van het contact geeft de teller eerst het
oliepeil en vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de
dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is minder dan
1000 km
Elke keer dat het contact wordt aangezet
knippert de sleutel en de resterende
kilometers worden aangegeven:
Enkele seconden na het aanzetten van
het contact, wordt het oliepeil aangegeven,
geeft de teller vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de dagteller aan
en blijft de sleutel branden. Dit om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is overschreden
Wat het eerst bereikt is: de sleutel gaat
ook branden als de maximale interval
van 2 jaar is verstreken.
Werking
Als het contact wordt aangezet,
gaat gedurende enkele seconden
het sleutelsymbool branden. De
kilometerteller geeft de resterende
kilometers (afgerond) tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole
aan.
Het onderhoudsinterval wordt
berekend vanaf de laatste nulstelling
van de onderhoudsindicator op basis
van twee parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole.
Afhankelijk van de
gebruiksgewoonten van de
bestuurder kan de factor tijd
worden meegewogen bij de nog af
te leggen kilometers. Bij draaiende motor blijft de
sleutel branden totdat de
onderhoudscontrole is uitgevoerd.
Elke keer als het contact
wordt aangezet, gaat de
sleutel gedurende enkele
seconden knipperen en
geeft de teller het aantal
kilometers aan dat er te
veel gereden is.
40
Cockpit
Nulstelling dagteller
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel
dan de auto en wacht minimaal
vijf minuten. Het resetten van de
onderhoudsindicator zal anders niet
worden opgeslagen.
Op 0 zetten
Het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats zet
de onderhoudsindicator na elke
onderhoudscontrole weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole
van uw auto hebt uitgevoerd, kan de
onderhoudsindicator op de volgende
wijze op 0 gezet worden:
- zet het contact af,
- druk op de resetknop van de
dagteller en houd deze ingedrukt,
- zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de
onderhoudsindicator "=0"
aangeeft; de
sleutel verdwijnt.
Motorolieniveaumeter
Bij het aanzetten van het contact
wordt eerst de onderhoudsindicator
weergegeven en vervolgens
gedurende enkele seconden het
motorolieniveau.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de aanduiding
"OIL"
knippert in
combinatie met het
verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en
een melding op het display, is het
motorolieniveau te laag, waardoor
ernstige motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te
laag is, moet olie worden bijgevuld.
Storing
motorolieniveaumeter
Als de aanduiding
"OIL--"
knippert,
duidt dit op een
storing in de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats
Een controle van het olieniveau
is alleen betrouwbaar als de
auto op een vlakke, horizontale
ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft
gedraaid.
Oliepeilstok
A
= maxi, het oliepeil mag nooit
boven dit niveau uitkomen. Een
te hoog oliepeil kan schade aan
de motor veroorzaken.
Raadpleeg in dat geval zo
snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
B
= mini, als het oliepeil niet
boven dit niveau uitkomt, moet
het voor de motor van uw auto
voorgeschreven type motorolie
worden bijgevuld via de vuldop.
Dimmer dashboardverlichting
Druk, terwijl het contact
aan is, de knop in tot de
nullen verschijnen.
Druk, tijdens het branden
van de verlichting, op de
knop om de sterkte van
de dashboardverlichting
te veranderen. Als de
verlichting de zwakste (of
felste) stand heeft bereikt,
laat dan de knop los en druk deze
vervolgens opnieuw in om de verlichting
weer feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
46
Stop & Start
Motor in START-stand zetten
Het controlelampje "ECO"
gaat uit en de motor wordt
gestart:
- bij een handgeschakelde
versnellingsbak,
trapt u het
koppelingspedaal helemaal in,
- bij een
EGS
6-versnellingsbak
:
●
met de selectiehendel in stand A
of M
, wanneer u het rempedaal
loslaat.
●
of met de selectiehendel in stand
N
en het rempedaal los, wanneer
u de selectiehendel in stand A
of
M
zet,
●
of wanneer u de
achteruitversnelling inschakelt.
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
De START-functie wordt automatisch
geactiveerd als:
- u het bestuurderportier opent,
- de veiligheidsgordel van de
bestuurder los wordt gemaakt,
- de snelheid van de auto
hoger is dan 25 km/h bij een
handgeschakelde versnellingsbak
en hoger dan 11 km/h bij een
elektronisch bediende
6-versnellingsbak,
- de parkeerrem wordt aangetrokken,
- bepaalde bijzondere
omstandigheden (laadtoestand accu,
motortemperatuur, rembekrachtiging,
buitentemperatuur enz.) dit niet
toelaten.
In dat geval knippert het lampje
"ECO"
enkele seconden en
gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Als u bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak in de
STOP-stand een versnelling inschakelt
maar daarbij het koppelingspedaal niet
helemaal intrapt, lgaat er een lampje
branden of verschijnt er een bericht
met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders
de motor niet gestart kan worden.
Uitschakelen
U kunt deze functie op elk
willekeurig moment uitschakelen
door de schakelaar "ECO OFF"
in te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar
gaat branden en er verschijnt een
bericht op het display.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct weer gestart.
49
VOORDAT u GAAT RIJDE
N
22
Starten en stoppen
HILL HOLDER
Deze aan het ESP gekoppelde functie
vereenvoudigt het wegrijden op een
helling en wordt geactiveerd onder de
volgende omstandigheden:
- de auto moet stilstaan met
draaiende motor en het rempedaal
ingetrapt,
- de helling moet steiler zijn dan 5%,
- bij het omhoog rijden op een helling
moet de versnellingsbak in de
neutraalstand staan of moet een
versnelling zijn ingeschakeld, maar
niet de achteruitversnelling,
- bij het afdalen van een helling
moet de achteruitversnelling zijn
ingeschakeld.
De Hill Holder of hulp bij het wegrijden
op een helling is een voorziening om
het rijcomfort te vergroten en kan
niet gebruikt worden als elektrisch
bediende handrem.
Werking
Als u het rempedaal en het
koppelingspedaal hebt ingetrapt,
hebt u zodra u het rempedaal loslaat
ongeveer 2 seconden de tijd om,
zonder dat de auto de helling af begint
te rollen, gas te geven en weg te rijden.
Bij het wegrijden wordt de functie
automatisch gedeactiveerd door de
remdruk geleidelijk te laten afnemen.
Gedurende deze fase is het mogelijk
dat de remmen hoorbaar zijn, het
teken dat de auto in beweging komt.
Storing
De Hill Holder wordt gedeactiveerd
onder de volgende omstandigheden:
- als u het koppelingspedaal laat
opkomen,
- als de handrem wordt
aangetrokken,
- als de motor wordt afgezet,
- als de motor afslaat.
In het geval van een storing in het
systeem gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
ter bevestiging op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats om het systeem
te laten nakijken.
51
ERGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
LED-DAGRIJVERLICHTING
Mistachterlichten
(amberkleurig, draai de ring
2 standen naar voren). Mistlampen vóór (groen, draai
de ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door de ring B
naar voren te draaien en uitgeschakeld
door de ring naar achteren te draaien.
Het branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met
parkeer- en dimlicht. Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
De automatische verlichting schakelt
het mistachterlicht uit, maar de
mistlampen vóór blijven branden.
Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór
te doven.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers en
daarom niet toegestaan.
Automatisch inschakelen van de verlichting
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch
zullen worden ingeschakeld. Schakel indien
nodig het dimlicht handmatig in.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af.
Deze sensor dient voor de regeling
van de automatische verlichting en
ruitenwissers.
Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO
. Bij het
inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar
achteren. Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt een melding op het
display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld
als de verlichting met de
lichtschakelaar wordt bediend. Het parkeerlicht
en het dimlicht
worden automatisch
ingeschakeld als de
lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende is en als de
ruitenwissers wissen. De verlichting
wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving weer voldoende is of
het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in
combinatie met verlichting overdag.
Als de motor wordt gestart, wordt
de dagrijverlichting automatisch
ingeschakeld.
Zodra de parkeerlichten of het dim- of
grootlicht handmatig of automatisch wordt
ingeschakeld, gaat de dagrijverlichting uit.
Programmeren
Voor landen waar het voeren van
verlichting overdag niet wettelijk
verplicht is, kunt u de functie in- of
uitschakelen via het confi guratiemenu. Als in de daarop volgende 30 minuten
niet wordt ingegrepen, treedt de eco-
modus in werking (zie rubriek 7, "accu").
om te voorkomen dat de accu leeg raakt.
De functies komen dan in een standby-
stand en het acculampje knippert.
De eco-modus wordt niet ingeschakeld
voor de parkeerlichten.
Stuurkolomschakelaars
52
Bij een storing in de
lichtsensor
gaat de
verlichting branden en
wordt het pictogram service
weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Follow me home
Deze functie zorgt ervoor dat bij
afgezet contact de dimlichten even
blijven branden om het uitstappen in
het donker te vergemakkelijken.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de
auto kan het noodzakelijk zijn om de
koplampen in hoogte te verstellen.
0 - Geen belading.
1 - Gedeeltelijke belading.
2 - Gemiddelde belading.
3 - Maximaal toegestane belading.
Handmatige bediening
- Geef binnen 1 minuut na het
afzetten van het contact een
"lichtsignaal".
De follow me home-verlichting wordt
na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatische werking
Raadpleeg in rubriek 9 het
gedeelte "Menustructuur display".
Stand 0: basisinstelling. Activeer de functie via het
menu "Confi g auto".
Programmeren
U kunt de statische bochtverlichting desgewenst
uitschakelen via het confi guratiemenu van de auto.
Standaard is de statische bochtverlichting
ingeschakeld.
Statische bochtverlichting werkt niet
De verlichting werkt in de volgende
gevallen niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- bij snelheden boven 40 km/h,
- als de achteruit is ingeschakeld.
Statische bochtverlichting
ingeschakeld
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
- als het stuurwiel ver genoeg wordt
verdraaid.
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
wordt de mistlamp vóór ingeschakeld
om de binnenkant van de bocht extra
te verlichten bij snelheden tot 40 km/h
(handig in de stad, op bochtige wegen,
kruispunten, parkeergarages enz.).
STATISCHE
BOCHTVERLICHTING
Stuurkolomschakelaars