
16
In één oogopslag
Controle tijdens het rijden
Wanneer u het contact aanzet, slaan alle meters uit en keren ver volgens terug naar de '0"-stand.A.
Als het contact wordt aangezet, moet de meter het resterende brandstofniveau
weergeven.B.Bij draaiende motor moet het
verklikkerlampje laag brandstofniveau uitgaan.
Instrumentenpaneel
1. Als het contact wordt aangezet, gaan de
oranje en rode waarschuwingslampjes branden. 2.Bij draaiende motor moeten deze lampjes
weer uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er lampjes blijven branden.
Verklikkerlampjes
23
C.
Als het contact wordt aangezet, wordt op
het display van het instrumentenpaneel het
motorolieniveau weergegeven.
Ga indien nodig tanken of vul olie bij.
3
7

.
21
Beperk de oorzaken van een
hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voor werpen inde bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.Beperk de belading en de luchtweerstand(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer.Ver wijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk dewinterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan debandenspanning die staat vermeld op de sticker op de por tiersponning aan bestuurderszijde.Controleer de bandenspanning met name: - voor een lange rit, - bij de wisseling van de seizoenen, - als de auto gedurende langere tijd niet isgebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van hetreser vewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en luchtfilter ver vangen, enz.) en houd u daarbij aan het
door de fabrikant voorgeschreven inter val.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u datbrandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruikzich stabiliseert.

22
Controle tijdens het rijden
Instrumentenpaneel benzine - diesel
Toerenteller (x 1000 t/min of rpm),
schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). 2. Motorolietemperatuurmeter. 3.Brandstofniveaumeter.4.
Koelvloeistoftemperatuurmeter. 5.
Snelheidsmeter (km/h of mph).
6.Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer.
7
. Opschakelindicator (handgeschakelde
versnellingsbak) of weergave positie selectiehendel (gestuurdeA
.Dimmer verlichting.
B.Weergave logboek
waarschuwingsmeldingen.
Informatie over het onderhoud.C.Resetten van de dagteller. hand
geschakelde versnellingsbak of
automatische transmissie).8. Display: waarschuwingsmeldingen,
meldingen over de status van functies,
boordcomputer.
9.Dagteller (km of miles).
10. Automatische ruitenwissers Onderhoudsindicator
(km of miles) ver volgens,
kilometerteller. Beide functies worden achtereenvolgend
weergegeven na het aanzetten van het contact.
Meters en displays Bedieningstoetsen

28
Controle tijdens het rijden
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeemen moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display van het
instrumentenpaneel wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
STOPpermanent, in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje,een geluidssignaal en een
melding op het display. Dit waarschuwingslampje brandt bij een
lekke band, een storing met betrekking tot
het remsysteem of de stuurbekrachtiging, een te lage motoroliedruk, een te hoge koelvloeistoftemperatuur of een ernstigeelektrische storing.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veiligeplaats, omdat u anders het risico loopt op ernstigemotorschade.
Zet het contact af en raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Servicetijdelijk.Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden. Identificeer de storing met behulp van de melding op het display zoals bijvoorbeeld:
- het motorolieniveau,
- de mate van ver vuilin
g van het roetfilter (diesel),
- de stuurbekrachtiging,
- een kleine elektrische storing,
-
...
Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
permanen
t. Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden. Identificeer de storin
g met behulp van de melding op het display en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

1
31
Controle tijdens het rijden
Pictogram in het displayvan het instrumentenpaneelStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Motoroliedruk
permanent.Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laadstroomaccu per manent. Er is een storing in het laadstroomcircuit
van de accu (ver vuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...). Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.
Parkeer de auto op een veili
ge plek.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Een of meer portierengeopend
permanent, in combinatie
met een melding die het
desbetreffende portier
aan
geeft, bij een snelheid lager dan 10 km/h.
Een portier of de achterklep is niet goed gesloten. Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
permanent, in combinatie
met een melding die
het desbetreffendeportier aangeeft en eengeluidssignaal, bij een
snelheid hoger dan
10 km/h.

1
33
!
Controle tijdens het rijden
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in:
- zone A
, is de temperatuur in orde,
- zone B, is de temperatuur te hoog. Het
waarschuwingslampje STOPgaat branden,in combinatie met een geluidssignaalen een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De temperatuur en de druk in het koelcircuit
be
ginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: ) wacht tot de motor is afgekoeld, )
draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen,
)
ver wijder vervolgens de dop, )
vul bij tot aan het merkteken "MA XI".
Deze
geeft bij aangezet contact en tijdens het
rijden de temperatuur van de motorolie aan.
Als de wijzer in gebied Cstaat, is de
temperatuur in orde.
Als de wijzer in gebied Dstaat, is de
temperatuur te hoog.
Ver laag de rijsnelheid om de temperatuur
te verlagen.
Motorolietemperatuurmeter
Wees voorzichtig bij het bijvullenvan de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven hetmaximumniveau (aangegeven op het reservoir).

1
37
i
Controle tijdens het rijden
Motorolieniveaumeter
Te w e i n ig olie
Als het motorolieniveau te laag is, wordteen melding op het display van hetinstrumentenpaneel weergegeven.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.
Storing motorolieniveaumeter
Als de motorolieniveaumeter defect is, wordt een
melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. Raadpleeg het PEUGEOT- net wer k
of een gekwalificeerde werkplaats.
Oliepeilstok
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles" voor
de plaats van de peilstok en het bijvullen van
motorolie voor het motortype van uw auto.
2 merktekens op de peilstok:
Op het display wordt in het gedeelte A
detotale kilometerstand en in het gedeelte Bdedagteller weergegeven.
Druk, als de da
gteller wordt weergegeven,enkele seconden op de knop.
Kilometerteller
Nulstellin
g dagteller
De motorolieniveaumeter geeft aan of het motorolieniveau in orde is.
Bij het aanzetten van het contact wordt eerst
de onderhoudsindicator weer
gegeven en
ver volgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
- A
= maxi
; het olieniveau
mag nooit boven dit niveauuitkomen,-B = mini; als het olieniveau
niet boven het niveau Buitkomt, moet het voor de motor van uw autovoorgeschreven type
motorolie worden bijgevuld
via de vuldop.
Olieniveau correct
Als het motorolieniveau in orde is, wordt een melding ophet display van het instrumentenpaneel weergegeven.

2
63
DIESEL
Toegang tot de auto
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen vanhet type E10 en E24 (deze bevatten resp. 10% en 24% ethanol) die voldoen aan de Europese
richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn
EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstoffen meteen ethanolgehalte tot 100% (type E100),
worden alleen verkocht in Brazilië.
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloosrijden op biobrandstoffen die aan de huidige
en toekomstige Europese richtlijnen voldoen
(diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat
de bi
jzondere onderhoudsvoorschriften striktworden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT- net wer k of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).