5
!
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de voorschriften op de
sticker die zich aan beide zijden van
de zonneklep aan passagierszijde be-
vindt:
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel
plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
5
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDELBEVESTIGING KINDERZITJES ME
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft de onderstaande tabel de mogelijkheden met betrekking tot het plaatsen van een uni-
verseel gehomologeerd kinderzitje(a) met de veiligheidsgordel, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
(a) Universeel kinderzitje, kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en bedjes voor in de auto mogen niet op de passagiersstoel vóór worden geplaatst.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U
: plaats geschikt voor de bevestiging van een goedgekeurd, universeel kinderzitje met de veiligheidsgordel. Kinderzitje
geplaatst met "de rug in de rijrichting" of "het gezicht in de rijrichting".
X
: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje voor deze groep.
L-
: op deze zitplaats mogen alleen kinderzitjes bestemd voor deze groep geplaatst worden (volgens land van bestemming).
Plaats
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
t ot 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot ± 1 jaar
van 9 tot 18 kg
(groep 1) van ± 1 tot
± 3 jaar
van 15 tot 25 kg
(groep 2) van ± 3 tot
± 6 jaar
van 22 tot 36 kilo
(groep 3) van ± 6 tot
± 10 jaar
Passagiersstoel vóór
(c) met ingeschakelde
airbag
X
X
L3, L4
** , L5
***
L3, L4
** , L5
***
Passagiersstoel
vóór (c) met
uitgeschakelde airbag
L1
X
L3, L4
** , L5
***
L3, L4
**
, L5
***
Buitenste zitplaatsen
achter (2e zitrij)
L1
X
U
*
U
*
Middelste zitplaats
achter (2e zitrij)
L1
X
L
4 * , L5
*
L4
* , L5
*
*
Verwijder de hoofdsteun achter voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
**
Zet de hoofdsteun vóór in de hoogste stand voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
***
Verwijder de hoofdsteun voor voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
5
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
De onjuiste bevestiging van een
kinderzitje brengt de veiligheid van
het kind in gevaar bij een aanrij-
ding.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgor-
dels of het tuigje van het kinder-
zitje, zelfs bij korte ritten, worden
vastgemaakt waarbij de speling
ten opzichte van het lichaam van
het kind zoveel mogelijk moet
worden beperkt
.
Zorg er voor een optimale beves-
tiging van het kinderzitje met "het
gezicht in de rijrichting" voor dat de
rugleuning van het kinderzitje te-
gen de rugleuning van de stoel van
de auto rust en dat de hoofdsteun
geen belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig
op om te voorkomen dat de hoofd-
steun door de auto vliegt bij krach-
tig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen
niet met "het gezicht in de rijrich-
ting" op de passagiersstoel voor
worden vervoerd, behalve als de
achterzitplaatsen al bezet zijn door
andere kinderen of als de achter-
bank niet bruikbaar, neergeklapt of
verwijderd is.
Schakel de airbag aan passagiers-
zijde uit zodra een kinderzitje "met
de rug in de rijrichting" op de voor-
stoel wordt geplaatst. Het kind kan
anders bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de veilig-
heidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te
raken.
Controleer of de heupgordel goed over
de bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelver-
hoger met rugleuning te gebruiken
voorzien van een gordelgeleider ter
hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht
achter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een
auto achter wanneer alle ruiten
gesloten zijn en de auto in de zon
staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van
de kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorko-
men dat de portieren achter per onge-
luk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter
niet verder dan voor 1/3 deel geopend
worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te bescher-
men.
KINDERSLOT
)
Beweeg de knop A
omlaag in stand 1
.
Vergrendelen
Ontgrendelen
)
Beweeg de knop A
omhoog in stand 2
.
Elk achterportier is voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit
te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren.
6
VEILIGHEID
Alvorens te gaan rijden dient de be-
stuurder te controleren of alle pas-
sagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tij-
dens het rijden hun veiligheidsgor-
del dragen, ook al betreft het een
korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan
de lichaamsbouw van de gebruiker.
De gordel wordt automatisch opge-
rold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag moge-
lijk op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien
van een automatische blokkeerin-
richting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over
de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door
stevig aan de riem te trekken en
deze weer los te laten, zodat de riem
weer een stukje wordt opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden. Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam
te worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende be-
weging naar voren worden ge-
trokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen
of rafels vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de
gordel niet goed werkt, niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veilig-
heidsvoorschriften moeten werk-
zaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitge-
voerd door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats,
die tevens voor de garantie zorgt en
de werkzaamheden volgens de voor-
schriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats, vooral als de gor-
dels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmid-
del voor textiel, verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achter-
bank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhan-
kelijk van de aard en de kracht van
de aanrijding
, vóór en onafhankelijk
van de airbags afgaan. Het activeren
van de gordelspanners gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in
het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikker-
lampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
6
VEILIGHEID
AIRBAGS
De airbags werken alleen als
het contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrij-
ding plaatsvindt (tijdens hetzelfde
of een volgend ongeval), werken
de airbags niet meer.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen het hoofd
en de borst van de bestuurder en de
passagier bij een frontale aanrijding.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersair-
bag in het dashboard, boven het dash-
boardkastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgebla-
zen, behalve als de airbag aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór ( A
),
in de lengterichting van de auto en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen het dashboard en de inzittende
om te verhinderen dat deze naar voren
klapt.
Registratiezones voor een aanrijding
A.
Impactzone vóór
B.
Impactzone opzij
Het activeren van de airbags
gaat gepaard met onschadelijke
rookvorming en een knal, als
gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die hier ge-
voelig voor zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de veiligheid van de inzittenden (uitge-
zonderd de middelste passagier achter)
te verhogen bij ernstige aanrijdingen.
Ze vormen een aanvulling op de wer-
king van de veiligheidsgordels met gor-
delkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren re-
gistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de re-
gistratiezones voor een aanrijding wor-
den blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen de inzittenden van
de auto (uitgezonderd de middelste
passagier achter). Direct na de aan-
rijding ontsnapt het gas snel uit de
airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de
auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming
.
6
VEILIGHEID
Plaats geen kinderzitje met de
rug in de rijrichting op de voor-
stoel als het verklikkerlampje
van de airbags blijft branden en
de melding op het display blijft
staan.
Raadpleeg het PEUGEOT-net-
werk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.
Storing
Als op het instrumentenpaneel dit ver-
klikkerlampje gaat branden en deze
melding op het display verschijnt, raad-
pleeg dan het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De airbags
zouden niet meer geactiveerd kunnen
worden bij een ernstige aanrijding. Schakel voor de veiligheid van
uw kind de airbag aan pas-
sagierszijde altijd uit als u een
kinderzitje met de rug in de rij-
richting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het af-
gaan van de airbag levensge-
vaarlijk gewond raken.
Het verklikkerlampje op het paneel van
de middenconsole brandt zolang de air-
bag is uitgeschakeld, bij ingeschakeld
contact.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar A
weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen.
Het verklikkerlampje gaat uit.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:
)
zet het contact af
, steek de sleutel in
de schakelaar voor uitschakelen van
de airbag aan passagierszijde A
,
)
draai deze in de stand "OFF"
,
)
verwijder de sleutel.
6
VEILIGHEID
Zij-airbags
De zij-airbags beschermen de bestuur-
der en de voorpassagier bij een ern-
stige zijdelingse aanrijding, om de kans
op borstletsel te verkleinen.
Elke zij-airbag is in het frame van de
rugleuning van de voorstoel geïnte-
greerd, aan de zijde van het portier.
Activering
De zij-airbag wordt aan de desbetref-
fende zijde opgeblazen bij een ernstige
zijdelingse aanrijding binnen (een ge-
deelte van) de impactzone opzij ( B
),
loodrecht op de lengteas van de auto
en vanaf de buitenzijde richting de bin-
nenzijde van de auto, op een horizon-
tale ondergrond.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffen-
de portierpaneel.
Window-airbags
De window-airbags beschermen de be-
stuurder en passagiers (uitgezonderd
de middelste passagier achter en de
passagiers op de 3e zitrij) bij een ern-
stige zijdelingse aanrijding, om de kans
op hoofdletsel te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in
de stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zij-airbag aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijde-
lingse aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone opzij ( B
), loodrecht
op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnen-
zijde van de auto, op een horizontale
ondergrond.
De window-airbags worden opgeblazen
tussen de ruiten en de inzittenden vóór
en achter.
Bij een lichte zijdelingse aan-
rijding of bij over de kop slaan,
kan het zijn dat de airbag niet
wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren
of een frontale aanrijding wordt
de airbag niet geactiveerd.
Registratiezones voor een aanrijding
A.
Impactzone vóór.
B.
Impactzone opzij.
In het geval van een storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
en een melding verschijnt op het dis-
play van het instrumentenpaneel, raad-
pleeg dan het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
6
VEILIGHEID
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van
de airbags:
Maak er een gewoonte van om
normaal rechtop in de voorstoe-
len te zitten.
Draag altijd een correct afgestel-
de autogordel.
Zorg dat er zich niets bevindt
tussen de airbag en de inzitten-
den (kinderen, huisdieren, objec-
ten...). Dit kan de goede werking
van de airbag belemmeren en/of
de inzittende bij het opblazen van
de airbag verwonden.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in
combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie
over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het
PEUGEOT-netwerk (zie hoofdstuk "Praktische informatie - § Accessoires").
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het
afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borst-
kas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten. Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Werkzaamheden aan airbagsy-
stemen mogen uitsluitend door
het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalifi ceerde werkplaats
worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag
wordt namelijk zeer snel opge-
blazen (binnen enkele millisecon-
den) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gas-
sen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroor-
zaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla
er niet op.
Windowairbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de windo-
wairbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken
deel uit van de bevestiging van de windowairbags.