SPRAAKHERKENNING
WERKING VAN HET
SPRAAKBEDIENINGS-
SYSTEEMMet dit spraakbedienings-
systeem kunt u de AM- en
FM-radio, cd/dvd-speler en
een memorecorder bedie-
nen.
OPMERKING:
Spreek zo rustig en normaal moge-
lijk tegen het Voice Interface sys-
teem. De mogelijkheid voor het
Voice Interface systeem om op-
drachten met de stem van de ge-
bruiker te herkennen kan negatief
beïnvloed worden als u snel
spreekt of luider dan normaal.
WAARSCHUWING!
Elk spraakgestuurd systeem mag al-
leen worden gebruikt als de rijom-
standigheden dit toelaten en het ge-
bruik in overeenstemming is met de
verkeersregels. Blijf altijd op de weg
letten. Anders bestaat er een risico
op een ongeluk en ernstig of zelfs
dodelijk letsel.
Wanneer u op de Voice Command-
toets
drukt, hoort u een piep-
toon. De pieptoon is het teken dat u
een opdracht kunt geven.
OPMERKING:
Indien u niet binnen enkele secon-
den een opdracht uitspreekt, geeft
het systeem u een lijst met moge-
lijkheden.
Als u het systeem wilt onderbreken
terwijl de lijst met mogelijkheden
wordt weergegeven, drukt u op de
Voice Command-toets
, wacht u
tot de pieptoon heeft geklonken en
spreekt u uw opdracht in. Het drukken op de Voice Command-
toets
terwijl het systeem
spreekt, wordt "inbreken" genoemd.
Het systeem wordt in dat geval onder-
broken en na de pieptoon kunt u op-
drachten toevoegen of wijzigen. Dit is
handig naarmate u de opties kent.
OPMERKING:
U kunt op elk ogenblik de woorden
"Annuleren", "Help", of "Hoofd-
menu" inspreken.
Deze opdrachten zijn universeel en
kunnen vanuit elk menu gebruikt
worden. Alle andere opdrachten kun-
nen gebruikt worden afhankelijk van
de actieve toepassing.
Bij het gebruiken van dit systeem
moet u duidelijk en met een normaal
volume spreken.
Het systeem zal uw opdrachten het
best begrijpen als de ramen gesloten
zijn en de ventilator van de
verwarming/airconditioning in een
lage stand staat.
Als het systeem een van uw opdrach-
ten niet begrijpt, wordt u gevraagd de
opdracht te herhalen.
91
BESCHRIJVINGEN
INSTRUMENTENGROEP
1. Temperatuurmeter
De temperatuurmeter geeft de tempe-
ratuur van de koelvloeistof aan. Alle
aanduidingen onder het rode gebied
(H ) van de temperatuurmeter geven
aan dat het koelsysteem van de motor
correct werkt. Tijdens rijden bij hoge
buitentemperaturen, in de bergen, in
druk stadsverkeer of tijdens het rijden
met een aanhanger kan de meter-
naald een hogere temperatuur dan
normaal aanwijzen.
Als de meternaald in het rode gebied
H komt, klinkt een geluidssignaal.
Zet de auto dan veilig stil aan de kant
van de weg. Laat de auto met uitge-
schakelde airco stationair draaien tot
de meternaald weer in het normale
bereik staat. Als de meternaald in de
H -zone (rood) blijft staan, zet dan de
motor direct af en neem contact op
voor onderhoud.
Er zijn verschillende manieren om
dreigende oververhitting van de mo-
tor te voorkomen. Schakel de aircon-
ditioning uit. De airconditioning voert warmte af naar het koelsysteem van
de motor. Door de airconditioning uit
te schakelen wordt deze warmtetoe-
voer voorkomen. U kunt ook de tem-
peratuurregelknop in de hoogste
stand zetten, de ventilatie in de vloer-
stand zetten en de aanjagerschakelaar
in een hoge stand zetten. Zo onder-
steunt het verwarmingssysteem de
werking van de radiateur bij het af-
voeren van warmte uit het koelsys-
teem.
2. Vulklepindicatie
Dit is een geheugensteun
die aangeeft dat de brand-
stofvulklep zich aan de lin-
kerzijde van de auto be-
vindt.
3. Brandstofmeter
Wanneer de contactschakelaar in de
stand ON/RUN staat, geeft de meter-
naald de resterende hoeveelheid
brandstof in de tank aan. 4. Snelheidsmeter
Geeft de rijsnelheid aan in kilometer
per uur (km/u).
5. Controlelampje brandstofpeil
Het brandstoflampje gaat bran-
den en het geluidssignaal klinkt
eenmaal wanneer er nog onge-
veer 7,6 liter brandstof in de tank zit.
OPMERKING:
Dit lampje blijft branden totdat
ongeveer 11 liter brandstof is bij-
gevuld.
6. Lampje laadsysteem Dit lampje geeft informatie
over het functioneren van het
elektrische laadsysteem. Het lampje
moet kort branden wanneer het con-
tact de eerste keer wordt ingeschakeld
en kort blijven branden tijdens de
gloeilamptest. Als het lampje blijft
branden of tijdens het rijden gaat
branden, schakel dan enkele elektri-
sche accessoires, zoals de mistlampen
vóór of de achterruitverwarming, uit.
Als het lampje van voor het laadsys-
teem blijft branden, is er een pro-
bleem met het laadsysteem. Laat de
auto dan ONMIDDELLIJK CON-
119
CD-SPELER
Als u één keer drukt op de bovenzijde
van de schakelaar, wordt het volgende
nummer op de cd gekozen. Als u één
keer op de onderkant van de schake-
laar drukt, wordt het begin van het
huidige nummer of het begin van het
vorige nummer gekozen wanneer het
nieuwe nummer korter dan één se-
conde is gespeeld.
Wanneer u de schakelaar tweemaal
naar boven of naar beneden drukt,
wordt het tweede nummer afgespeeld;
bij driemaal het derde, enz.
De knop midden op de linkerschake-
laar heeft bij deze stand geen functie.
WERKING VAN DE
RADIO EN MOBIELE
TELEFOONS
Onder bepaalde omstandigheden kan
een ingeschakelde mobiele telefoon in
uw auto de radio storen. Deze situatie
kunt u verhelpen door de antenne van
de mobiele telefoon te verplaatsen.
Dit probleem is niet schadelijk voor de
radio. Wanneer de radio nog steeds
niet naar tevredenheid werkt nadat deantenne is verplaatst, is het raadzaam
de radio zachter of uit te zetten wan-
neer de mobiele telefoon in gebruik is.
KLIMAATREGELING
Het systeem voor airconditioning en
verwarming is ontworpen voor een
optimaal interieurcomfort onder alle
weersomstandigheden.
AUTOMATISCHE
TEMPERATUURREGELING
Automatische werking
De automatische temperatuurrege-
ling handhaaft automatisch het kli-
maat in de cabine op de niveaus zoals
die door de bestuurder en passagier
zijn gewenst.
De bediening van het systeem is vrij
eenvoudig.
1. Draai de modusregelknop (rechts)
en de aanjagerschakelaar (links) in de
stand AUTO.
OPMERKING:
De stand AUTO levert alleen voor
de inzittenden voorin de beste re-
sultaten.
2. Stel de ge-
wenste tempera-
tuur met de tempe-
ratuurregelknop
in. Wanneer het
comfortniveau is
ingesteld, hand-
haaft het systeem dat niveau automa-
tisch met behulp van het verwar-
mingssysteem. Mocht het gewenste
comfortniveau de inschakeling van de
airconditioning vereisen, dan past het
systeem zich automatisch aan.
U ervaart het meeste gebruiksgemak
wanneer u het systeem automatisch
laat werken. Door de aanjagerschake-
laar in de stand “O” (uit) te zetten,
wordt het systeem geheel uitgescha-
keld en de luchtinlaat voor buiten-
lucht gesloten.
Automatische temperatuurregeling
138
De aanbevolen instelling voor maxi-
maal comfort voor de meeste mensen
is 22 °C; dit kan echter variëren.
OPMERKING:
De temperatuurinstelling kan teallen tijde worden veranderd
zonder de automatische werking
te beïnvloeden.
Wanneer de regelknop aircondi- tioning wordt ingedrukt terwijl
de AUTO modus is ingeschakeld,
knippert de LED in de regel-
knop driemaal waarna deze
dooft. Dit geeft aan dat het sys-
teem zich in de AUTO modus be-
vindt en het verzoek om de air-
conditioning in te schakelen niet
nodig is. Als het lijkt of de airco minder
goed werkt dan verwacht, con-
troleer dan of de voorzijde van
de condensor vóór in de radi-
ateur is verstopt door vuil of in-
secten. Maak schoon door voor-
zichtig water te spuiten vanaf de
achterzijde van de radiator en
door de condensor heen.
Aanjagerschakelaar
Draai voor volledig
automatische wer-
king of voor auto-
matische werking
van de aanjager de
knop in de stand
AUTO. In de hand-
matige modus zijn er zeven aanjager-
standen die afzonderlijk kunnen wor-
den geselecteerd. In de stand OFF
(uit) schakelt de aanjager uit. Handmatige bediening
Dit systeem is een complete aanvul-
ling van handmatig bediende func-
ties, die bestaat uit Aanjager voorkeur
automatisch, Modus voorkeur auto-
matisch of Aanjager en modus voor-
keur automatisch. Dit houdt in dat de
bediener de instelling van de aanjager,
de modus of beide kan onderdrukken.
Er is een aantal handmatige aanjager-
snelheden beschikbaar voor wanneer
de modus AUTO niet gewenst is. Door
aan de aanjagerschakelaar (aan de
linkerzijde) te draaien, kan een vast
aanjagertoerental worden ingesteld.
OPMERKING:
Raadpleeg voor meer informatie
de tabel Bediening van de automa-
tische temperatuurregeling op de
volgende pagina.
139
De gebruiker kan de modus AUTO
onderdrukken door de luchtverdeling
te wijzigen door de modusregelknop
(rechts) in een van de volgende stan-
den te draaien.
PaneelDe luchtstroom stroomt via de
roosters in het instrumentenpa-
neel de auto binnen. U kunt deze
roosters verstellen om de richting van
de luchtstroming te regelen.
OPMERKING:
De luchtroosters in het midden
van het instrumentenpaneel kun-
nen zo worden gericht, dat de lucht
maximaal naar de passagiers ach-
terin wordt geleid.
Twee niveaus De lucht stroomt door de roos-
ters in het instrumentenpaneel
en de vloerroosters naar binnen.
OPMERKING:
Voor alle instellingen, behalve
maximaal koud of warm, is er een
verschil in temperatuur tussen de
bovenste en onderste luchtroos-
ters. De warmere lucht gaat naar de vloerroosters. Deze stand is
vooral aangenaam bij zonnig,
maar koud weer.
Vloer
Lucht stroomt binnen via de
vloerroosters; een geringe hoe-
veelheid stroomt via de roosters
voor de voorruit- en zijruitontwase-
ming.
Gemengd De lucht stroomt via de vloer-
openingen en de roosters voor
de voorruit- en zijruitontwase-
ming. Deze instelling is ideaal voor
koud weer en sneeuw, wanneer de
voorruit extra verwarming nodig
heeft. Deze instelling is goed voor ex-
tra comfort en om condensvorming op
de voorruit te verminderen.
Ontdooien Lucht stroomt via de roosters
voor de voorruit- en zijruitont-
waseming. Kies deze stand met
het hoogste aanjagertoerental en de
maximumtemperatuur om zo snel
mogelijk de voorruit en zijruiten te
ontdooien. Regelknop airconditioning
Druk deze knop al-
leen in om tijdens
handmatige bedie-
ning de airconditi-
oning in te schake-
len. Wanneer de
airconditioning is
ingeschakeld, stroomt koele, ge-
droogde lucht uit de met de modusre-
gelknop geselecteerde luchtroosters.
Druk deze knop nogmaals in om de
airconditioning uit te schakelen.
Wanneer handmatige bediening van
de airconditioning is geselecteerd,
brandt een LED in de knop.
Recirculatietoets Het systeem regelt automa-
tisch de recirculatie. Door
op de recirculatieknop te
drukken, wordt echter de
recirculatiestand ingeschakeld. Deze
stand kan worden gebruikt om te
voorkomen dat rook, vieze luchtjes,
stof of vocht van buitenaf binnendrin-
gen. Wanneer de recirculatiestand
wordt ingeschakeld, gaat de LED in
de knop branden.
141
OPMERKING:
Als de contactschakelaar in destand LOCK wordt gezet, wordt
de recirculatiestand uitgescha-
keld.
Bij koud weer kunnen de ruiten, bij gebruik van de recirculatie-
stand, sneller beslaan. De recir-
culatiestand is niet mogelijk in
de vloer-, ontdooi- of ontdooi/
vloermodus om het vrijmaken
van de ruiten te verbeteren. De
recirculatiestand wordt auto-
matisch geannuleerd zodra u
deze ventilatiestanden selec-
teert.
Langdurig gebruik van de recir- culatiestand kan tot gevolg heb-
ben dat de ruiten beslaan. Als de
ruiten aan de binnenzijde be-
ginnen te beslaan, druk dan de
recirculatieknop in om buiten-
lucht te laten binnenstromen.
Sommige combinaties van tem-
peratuur en vocht hebben tot ge-
volg dat de lucht in de auto de
ruiten laat beslaan waardoor
het zicht belemmerd wordt.
Daarom kan in de ontdooistand de recirculatiestand niet worden
ingeschakeld. Als u de recircu-
latiestand probeert in te schake-
len terwijl deze modus actief is,
gaat de LED in de bedienings-
knop knipperen en vervolgens
uit.
Meestal kunt u door de recircu- latieknop in de automatische
modus in te drukken tijdelijk de
recirculatiestand inschakelen.
Maar onder bepaalde omstan-
digheden blaast het systeem in
de automatische modus lucht uit
de ontdooiroosters. Wanneer
onder deze omstandigheden de
recirculatieknop wordt inge-
drukt, knippert het controle-
lampje en gaat dit vervolgens
uit. Dit duidt erop dat u op dit
moment niet de recirculatie-
stand kunt kiezen. Als u wilt dat
het systeem de recirculatiestand
kiest, dient u eerst de modus-
knop op Paneel, Twee niveaus of
Gemengd te zetten en vervolgens
op de recirculatieknop te druk-
ken. Deze functie verkleint de
kans dat de ruiten beslaan. AANWIJZINGEN VOOR
BEDIENING
OPMERKING:
Zie de tabel aan het eind van dit
hoofdstuk voor de juiste instellin-
gen voor de verschillende weers-
omstandigheden.
Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem in auto's met
airconditioning moet worden be-
schermd met een koelvloeistof met
antivries van uitstekende kwaliteit om
een goede bescherming te bieden te-
gen roestvorming en oververhitting
van de motor. Een oplossing van 50%
ethyleenlycol (antivries) en 50% wa-
ter wordt aanbevolen. Raadpleeg de
paragraaf "Onderhoudsprocedures"
in het hoofdstuk "Onderhoud van uw
auto" voor de aanbevolen koelvloei-
stof.
Rijden in de winter
Het gebruik van de recirculatiestand
in de wintermaanden wordt afgera-
den, omdat daardoor de ruiten kun-
nen beslaan.
142
Bedrijfsmodi van ESP
Bij alle auto's met ESP kan uit de
volgende ESP-bedrijfsmodi worden
gekozen:
ESP ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus van
de ESP. Als de auto wordt gestart,
bevindt het ESP-systeem zich in deze
modus. Deze modus dient te worden
gebruikt onder vrijwel alle rijomstan-
digheden. Het ESP mag alleen om
specifieke redenen in de bedrijfsmo-
dus "Partial Off" (gedeeltelijk uit)
worden geschakeld, zoals hieronder
wordt beschreven.
Gedeeltelijke ESP-modus
Deze modus wordt ingeschakeld door
kort op de schakelaar “ESP uit” te
drukken (in de onderste rij schake-
laars onder de bedieningselementen
van de verwarming/airconditioning).
In de modus "gedeeltelijk uit" is het
ASR-gedeelte van het ESP uitgescha-
keld, behalve de functie "beperkte
slip", zoals beschreven in het hoofd-
stuk over ASR. Het controle-/
storingslampje ESP brandt. Alle ove-
rige stabiliteitsfuncties van het ESP
werken normaal, met uitzonderingvan de reductie van het motorvermo-
gen. Deze modus is bedoeld voor situ-
aties waarin het voertuig zich in diepe
sneeuw, zand of gravel bevindt en
waar de wielen sneller moeten draaien
dan het ESP normaal gesproken zou
toestaan, om weer grip te krijgen.
Om het ESP weer in te schakelen,
drukt u kort op de toets "ESP uit.
Hierdoor wordt de normale bedrijfs-
modus "ESP aan" hersteld.
WAARSCHUWING!
In de gedeeltelijke ESP-modus is de
ESP-functie voor reductie van het
motorvermogen uitgeschakeld. De
verbeterde voertuigstabiliteit die het
ESP-systeem biedt, neemt hierdoor
af.
OPMERKING:
Om de trekkracht tijdens het rij-
den met sneeuwkettingen, bij het
wegrijden in diepe sneeuw, zand of
grind te verbeteren, is het raad-
zaam de functie "Gedeeltelijk uit"
in te schakelen door kort op de
toets "ESP uit" te drukken. Wan-
neer er geen reden meer is om de
modus "Gedeeltelijk uit" te ge-
bruiken, drukt u kort op de scha-
kelaar "ESP uit" om het ESP weer
in te schakelen. Dit is ook mogelijk
tijdens het rijden.
CONTROLE-/
STORINGSLAMPJE ESP EN
CONTROLELAMPJE ESP
UIT
Het controle-/
storingslampje van het
elektronisch stabiliteitsre-
gelsysteem (ESP) in de in-
strumentengroep gaat branden wan-
neer de contactschakelaar in de stand
ON wordt gezet. Als de motor draait,
behoort dit lampje uit te gaan. Wan-
neer controle-/storingslampje ESP
continu blijft branden terwijl de mo-
Schakelaar ESP Uit
165
WAARSCHUWINGS-
KNIPPERLICHTEN
De schakelaar van de waarschuwings-
knipperlichten bevindt zich onder de
radio op het instrumentenpaneel.Druk op de schakelaar om de
alarmknipperlichten in te scha-
kelen. Zodra u de schakelaar
indrukt, gaan alle richtingaanwijzers
knipperen om het verkeer achter u te
waarschuwen voor een noodsituatie.
Druk nogmaals op de schakelaar om
de waarschuwingsknipperlichten uit
te zetten.
Dit is een waarschuwingssysteem voor
noodsituaties. Gebruik het systeem
niet tijdens het rijden. Gebruik het
alleen bij autopech en uw auto een
gevaar vormt voor andere weggebrui-
kers.
Als u de auto moet verlaten om hulp
op te roepen, blijven de waarschu-
wingsknipperlichten ook werken
wanneer de contactschakelaar in de
stand OFF is gezet. OPMERKING:
Bij langdurig gebruik van de waar-
schuwingsknipperlichten kan uw
accu leeg raken.
OVERVERHITTING VAN
DE MOTOR
In elk van de hierna volgende gevallen
kunt u met de passende maatregelen
de kans op oververhitting verminde-
ren.
Op de grote weg — minder snel-
heid.
In stadsverkeer — zet de keuzehen- del in NEUTRAL wanneer u stil-
staat, maar verhoog het stationair
toerental niet.
LET OP!
Als u blijft rijden met een oververhit
koelsysteem, kan dit leiden tot
schade aan de auto. Als de naald van
de temperatuurmeter in het gebied
"H" komt, breng dan de auto tot
stilstand zodra dit veilig kan en laat
de motor stationair draaien. Schakel
de airconditioning uit en wacht tot
de meternaald weer in het normale
bereik staat. Als de correcte actie is
ondernomen, maar de meternaald
blijft in het bereik "H" blijft staan,
zet dan de motor onmiddellijk af en
neem contact op voor service.
OPMERKING:
Er zijn verschillende manieren om
dreigende oververhitting van de
motor te voorkomen:
Als de airco is ingeschakeld, schakel deze dan uit. Het airco-
systeem voert warmte af naar het
koelsysteem en dat gebeurt niet
als u de airco uitzet.
182