52
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
Als de ruitensproeiers worden bediend bij
ingeschakelde regensensor, werkt het nor-
male reinigingsprogramma. Daarna hervat
de regensensor zijn normale automatische
werking.
Zet voor het uitschakelen van de regen-
sensor de hendel van de ruitenwissers in
standI,1of2. Bij uitschakeling van de
functie verschijnt er een melding op het
display.
Voor het inschakelen van de regensensor
moet de hendel in een andere stand wor-
den gezet en daarna in stand AUTO.De regensensor kan de volgende specia-
le omstandigheden die van invloed zijn op
de gevoeligheid van de sensor signaleren
en zichzelf aanpassen:
❒vuil op het controle-oppervlak (zou-
taanslag, vuil enz.);
❒waterstrepen veroorzaakt door ver-
sleten wisserrubbers;
❒verschil tussen dag en nacht (het zicht
wordt ‘s nachts sterker gehinderd door
vocht op de ruit).Als u de hendel iets naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de rui-
tensproeiers in, ongeacht de stand van de
draaiknop. Als het dimlicht of grootlicht
brandt, gaan gelijktijdig ook de koplamp-
sproeiers (indien aanwezig) werken. Ver-
volgens voeren de ruitenwissers een cy-
clus van drie slagen uit.Schakel de regensensor niet
in als de auto in een wastun-
nel wordt gereinigd.
ATTENTIE!
Voor het reinigen van de
voorruit moet altijd worden
gecontroleerd of het systeem is uitge-
schakeld.
ATTENTIE!
Schakel het systeem niet in
als er ijs op de voorruit zit.
ATTENTIE!
53
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
Achterruitwisser
(indien aanwezig) fig. 61
De werking kan alleen plaatsvinden als het
contactslot in stand Mstaat.
❒Draai de knop Avan stand 0in stand
'.
Als de ruitenwissers zijn ingeschakeld en
u de achteruit inschakelt, schakelt de ach-
terruitwisser automatisch in voor maxi-
maal zicht achter.KOPLAMPSPROEIERS
(indien aanwezig) fig. 62
De “verzonken” koplampsproeiers zijn in
de voorbumper van de auto gemonteerd
en treden in werking als u, bij ingeschakeld
dimlicht, de ruitensproeiers inschakelt.
BELANGRIJK Controleer regelmatig of de
koplampsproeiers schoon en in goede
staat zijn.
fig. 62F0P0054m
Gebruik de achterruitwisser
niet om opgehoopte sneeuw of
ijs van de achterruit te verwij-
deren. In die omstandigheden
grijpt, als de achterruitwisser te zwaar
wordt belast, de beveiliging in, die ervoor
zorgt dat de wisser enkele seconden
wordt uitgeschakeld. Als hierna de wer-
king niet wordt hervat (ook na een her-
start van de auto met de contactsleutel),
wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
Achterruitsproeier
(indien aanwezig) fig. 61
De werking kan alleen plaatsvinden als het
contactslot in stand Mstaat.
❒Draai de draaiknop Avan stand
'in
stand
&(onvergrendelde stand) om de
achterruitsproeier in te schakelen.
Gelijktijdig voert de ruitenwisser een cy-
clus van drie slagen uit.
fig. 61F0P0053m
54
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
fig. 63/aF0P0055m
Gekozen functie,
aanduiding voor
“Cruise-Control”.
Functie uitgescha-
keld,OFF(bijvoor-
beeld bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld
(bijvoorbeeld bij 107
km/h).
Snelheid van de auto
hoger(bijvoorbeeld
118 km/h),
de ingestelde
snelheid knippert.
Melding van een
storing in
de werking,
OFF- de streepjes
knipperen.
De cruise-control toont op het instrumen-
tenpaneel informatie over de werking en de
geprogrammeerde snelheid:
F0P0324m
F0P0325m
F0P0326m
F0P0327m
F0P0328m
CRUISE-CONTROL
(SNELHEIDSREGELAAR)
(indien aanwezig)
“Deze houdt de door de bestuurder ge-
wenste snelheid aan. Dit is een hulpmid-
del tijdens het rijden dat de door de be-
stuurder ingestelde snelheid constant aan-
houdt, mits het verkeer vlot doorstroomt,
maar niet op steile hellingen.
Het systeem kan ingesteld en ingeschakeld
worden als de auto sneller rijdt dan 40
km/h en de vierde versnelling of hoger in-
geschakeld is.Als de auto is uitgerust zowel met een
snelheidsbegrenzer als met cruise-control
(afhankelijk van het land van kentekenre-
gistratie en de motoruitvoering), dan kun-
nen beide functies niet gelijktijdig inge-
schakeld worden.
55
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
Functie selecteren
Zet de knop in de stand CRUISE. De
cruise-control is gekozen, maar nog niet
ingeschakeld en er is nog geen snelheid ge-
programmeerd.
F0P0329m F0P0324m
Snelheid voor het
eerst
programmeren
en inschakelen
❒Bedien het gaspe-
daal om de gewens-
te snelheid te berei-
ken.
❒Druk op de knop SET - ofSET +.
De snelheid is geprogrammeerd en inge-
schakeld, waarna de auto deze snelheid
aanhoudt.
F0P0330m
F0P0332mF0P0331m
Tijdelijke overschrijding van de
snelheid
Dit is mogelijk door gas te geven, waar-
door tijdelijk met een hogere dan de in-
gestelde snelheid kan worden gereden De
geprogrammeerde waarde knippert.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, dan
gaat de auto weer met de geprogram-
meerde snelheid rijden.
F0P0333m F0P0327m
Opnieuw inschakelen
Druk op de knop als de cruise-control was
uitgeschakeld terwijl er een snelheid is ge-
programmeerd.
De auto gaat met de laatst geprogram-
meerde snelheid rijden.
Ook kan de procedure “Snelheid voor het
eerst programmeren” opnieuw worden
uitgevoerd.
F0P0334m F0P0331m
Uitschakelen
(OFF)
❒Druk de knop in of
trap het rem- of
koppelingspedaal in.
F0P0334m
F0P0335mF0P0325m
56
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
Geprogrammeerde
snelheid wijzigen
Er zijn twee mogelijk-
heden om de gepro-
grammeerde snelheid
te verhogen:
Zonder gebruik van het gaspedaal:
❒druk op de knop Set +.
Kort indrukken verhoogt de snelheid
met 1 km/h.
Ingedrukt houden verhoogt de snelheid
in stappen van 5 km/h.
M.b.v. het gaspedaal:
❒verhoog de snelheid tot de gewenste
snelheid
❒druk op de knop Set + ofSet -.
Geprogrammeerde snelheid verlagen:
❒druk op de knop Set -.
Kort indrukken verlaagt de snelheid
met 1 km/h.
Ingedrukt houden verlaagt de snelheid
in stappen van 5 km/h.
F0P0330m F0P0336m
F0P0332m
F0P0337m F0P0325m
Functie uitschakelen
Zet de draaiknop in stand 0of verwijder
de contactsleutel uit het contactslot.
Geprogrammeerde snelheid
wissen
Als de auto stilstaat en de contactsleutel
uitgenomen is, dan wordt de snelheid uit
het geheugen van het systeem gewist.
F0P0328m
Storingen in de werking
De geprogrammeerde snelheid wordt ge-
wist en vervangen door drie streepjes.
Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk om
het systeem te laten controleren.Correct gebruik
Let op als de geprogrammeerde snelheid
wordt gewijzigd door de knop ingedrukt
te houden, omdat de snelheid snel ver-
hoogd of verlaagd kan worden.
Gebruik de cruise-control niet tijdens het
rijden op gladde wegen of in druk verkeer.
Op steile afdalingen kan de cruise-control
niet verhinderen dat de auto sneller dan
de geprogrammeerde snelheid gaat rijden.
De cruise-control vormt in geen enkele si-
tuatie een ontheffing voor het negeren van
de wettelijke snelheidslimieten of een ver-
vanging voor de waakzaamheid en ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder.
Voorkom dat de werking van de pedalen
wordt gehinderd:
– controleer of de vloermat correct ge-
plaatst is
– plaats niet meerdere vloermatten op el-
kaar.
57
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
fig. 63/bF0P0055m
F0P0338m
F0P0339m
F0P0340m
F0P0341m
F0P0342m
Gekozen functie,
weergave van het
symbool “Snelheids-
begrenzer”.
Functie uitgescha-
keld, laatst gepro-
grammeerde snelheid
-OFF(bijvoorbeeld
107 km/h).
Functie ingeschakeld
(bijvoorbeeld bij 107
km/h).
Snelheid van de auto
hoger(bijvoorbeeld
118 km/h),
de ingestelde
snelheid knippert.
Melding van een
storing in
de werking,
OFF- de streepjes
knipperen.
“LIMIT”
SNELHEIDSBEGRENZER
(indien aanwezig)
“Deze bestaat uit een instelmogelijkheid voor
de snelheid die de bestuurder niet wil over-
schrijden”. De instelling is mogelijk bij draai-
ende motor en stilstaande of rijdende auto.
De programmeerbare minimum snelheid is
30 km/h.
De bestuurder kan de snelheid van de auto
met de voet op het gaspedaal regelen. Ech-
ter een weerstandspunt in de gaspedaalslag
geeft aan dat de geprogrammeerde snelheid
is bereikt. Door het gaspedaal voorbij dit
weerstandspunt in te trappen kan de gepro-
grammeerde snelheid worden overschreden.Om de begrenzer weer te kunnen ge-
bruiken, moet u het gaspedaal geleidelijk
loslaten en langzamer dan de geprogram-
meerde snelheid gaan rijden.
Als de auto is uitgerust zowel met een
snelheidsbegrenzer als met cruise-control
(afhankelijk van het land van kentekenre-
gistratie en de motoruitvoering), dan kun-
nen beide functies niet gelijktijdig inge-
schakeld worden.
De instelling is mogelijk bij draaiende mo-
tor zowel bij een stilstaande als een rij-
dende auto.De begrenzer toont op het instrumen-
tenpaneel informatie over de werking en
de geprogrammeerde snelheid:
58
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
F0P0343m F0P0338m
Functie selecteren
Zet de knop in de stand LIMIT. De be-
grenzer is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld. Het display toont de laatst ge-
programmeerde snelheid.
F0P0330m
F0P0332mF0P0344m F0P0351m
Snelheid programmeren
De instelling is mogelijk bij draaiende mo-
tor zonder de begrenzer in te schakelen.
Geprogrammeerde snelheid verhogen:
❒druk op de knop Set +.
Kort indrukken verhoogt de snelheid
met 1 km/h.
Ingedrukt houden verhoogt de snelheid
in stappen van 5 km/h.
Geprogrammeerde snelheid verlagen:
❒druk op de knop Set -.
Kort indrukken verlaagt de snelheid
met 1 km/h.
Ingedrukt houden verlaagt de snelheid
in stappen van 5 km/h.In-/uitschakelen (OFF)
De begrenzer schakelt in bij de eerste
keer indrukken van de knop, nogmaals in-
drukken schakelt de begrenzer uit (OFF).
F0P0334m
F0P0334mF0P0339m F0P0340m
59
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
F0P0333m F0P0341m
Geprogrammeerde snelheid
overschrijden
Een lichte druk op het gaspedaal heeft
geen effect om de geprogrammeerde snel-
heid te overschrijden; het gaspedaal moet
hiervoor krachtig tot voorbij het weer-
standspunt worden ingetrapt. De begren-
zer schakelt tijdelijk uit en de geprogram-
meerde snelheid gaat knipperen.
Om de begrenzer weer te kunnen ge-
bruiken moet de snelheid van de auto
worden verlaagd tot onder de gepro-
grammeerde snelheid.
Knipperende snelheidsinstelling
De weergegeven snelheid knippert:
❒bij overschrijding van het weerstands-
punt in de gaspedaalslag
❒als de begrenzer een snelheidsverho-
ging niet kan verhinderen door de vorm
van het wegdek of als de auto op een
steile helling rijdt
❒bij snel accelereren.Functie uitschakelen
Zet de draaiknop in stand 0of verwijder
de contactsleutel uit het contactslot om
het systeem uit te schakelen. De laatst ge-
programmeerde snelheid blijft opgeslagen.Storingen in de werking
De geprogrammeerde snelheid wordt ge-
wist en vervangen door drie streepjes.
Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk om
het systeem te laten controleren.
Correct gebruik
De begrenzer vormt in geen enkele situ-
atie een ontheffing voor het negeren van
de wettelijke snelheidslimieten of een ver-
vanging voor de waakzaamheid en ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder. Blijf
alert op de vorm van het wegdek en bij
snelle acceleratie.
Voorkom dat de werking van de pedalen
wordt gehinderd:
– controleer of de vloermat correct ge-
plaatst is,
– plaats niet meerdere vloermatten op elkaar.
F0P0345m F0P0339mF0P0342m