122
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
AUTO LANGERE TIJD
STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de au-
to enkele maanden niet wordt gebruikt:
❒zet de auto in een overdekte, droge en
zo mogelijk goed geventileerde ruimte;
❒schakel een versnelling in;
❒zorg ervoor dat de handrem is aange-
trokken;
❒maak de minklem los van de accu en
controleer de acculading. Gedurende
het stallen moet deze controle iedere
drie maanden worden herhaald. Laad
de accu op als de optische meter een
donkere kleur heeft zonder een groen
middenstuk;
❒maak de gespoten plaatdelen schoon en
behandel ze met een beschermende
was;
❒reinig en conserveer de glimmende me-
talen delen met daarvoor geschikte
middelen;
❒smeer de wisserrubbers van de ruiten-
wissers en achterruitwisser in met talk-
poeder en laat ze los van de ruit staan;
❒zet de ruiten een klein stukje open;
❒dek de auto af met een stoffen of een
ademende kunststof hoes. Gebruik
geen dichte plastic hoes, omdat het in
en op de auto aanwezige vocht dan niet
kan verdampen.
❒breng de bandenspanning + 0,5 bar bo-
ven de normaal voorgeschreven span-
ning en controleer deze regelmatig;
❒als u de accukabels niet loskoppelt,
moet de lading iedere maand gecon-
troleerd worden en laad de accu op als
de optische meter een donkere kleur
heeft zonder groen middenstuk;
❒tap het koelsysteem van de motor niet
af.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met
een diefstalalarm, schakel dan het alarm
uit met de afstandsbediening.
Beperk de snelheid als u
sneeuwkettingen gebruikt; rijd
niet harder dan 50 km/h. Ver-
mijd kuilen, stoepranden en
andere obstakels en rijd, om
de auto en het wegdek niet te
beschadigen, geen lange stukken op
sneeuwvrije wegen.
ATTENTIE!
123
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN............................................ 124
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU................................. 124
AANGETROKKEN HANDREM........................................ 124
STORING AIRBAG ............................................................... 125
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR.............. 125
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN . 126
TE LAGE MOTOROLIEDRUK/TE HOGE
MOTOROLIETEMPERATUUR .......................................... 126
STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING 127
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN............................ 127
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDELS............... 128
STORING EBD ...................................................................... 128
STORING IN INSPUITSYSTEEM ....................................... 128
UITGESCHAKELDE AIRBAG PASSAGIERSZIJDE ......... 129
STORING ABS ....................................................................... 129
STOP ........................................................................................ 129
BRANDSTOFRESERVE ........................................................ 130
MISTACHTERLICHTEN ...................................................... 130
ALGEMENE STORINGSMELDING................................... 130
STORING ESP ....................................................................... 130
VERSLETEN REMBLOKKEN.............................................. 131DIMLICHT.............................................................................. 131
MISTLAMPEN VOOR.......................................................... 131
ACHTERWIELOPHANGING MET LUCHTVERING ... 131
RICHTINGAANWIJZER LINKS........................................ 131
RICHTINGAANWIJZER RECHTS.................................... 131
GROOTLICHT....................................................................... 131
CRUISE-CONTROL ............................................................ 132
SNELHEIDSBEGRENZER.................................................... 132
VOORGLOEI-INSTALLATIE............................................... 132
WATER IN BRANDSTOFFILTER....................................... 132
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ........................... 132
L L
A A
M M
P P
J J
E E
S S
E E
N N
B B
E E
R R
I I
C C
H H
T T
E E
N N
130
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
K
BRANDSTOFRESERVE
(geel)
Als u de contactsleutel in stand
Mdraait, gaat het lampje branden. Na en-
kele seconden moet het lampje doven.
Als het lampje brandt, tank dan zo snel
mogelijk.
BELANGRIJK Als het lampje knippert, dan
is er een storing in het systeem. Wendt u
in dit geval tot het Fiat Servicenetwerk om
het systeem te laten controleren.
MISTACHTERLICHTEN
(geel)
Het lampje gaat branden als de
mistachterlichten worden ingeschakeld.
4
ALGEMENE
STORINGSMELDING
(geel)
Het lampje gaat knipperen als er een niet
ernstige storing wordt gevonden. Het gaat
constant branden bij een ernstige storing.
In alle gevallen verschijnt er een melding
op het display.
Afhankelijk van de ernst van de storing, ra-
den wij u contact op te nemen met het
Fiat Servicenetwerk.
Als het niveau van het brandstofadditief
voor het roetfilter (uitvoeringen met DPF
roetfilter) het minimum niveau bereikt: het
lampje gaat branden, er klinkt een akoe-
stisch signaal en er verschijnt een melding
op het display. Wendt u tot het Fiat Ser-
vicenetwerk.
è
STORING ESP
(geel)
Als u de contactsleutel in stand
Mdraait, gaat het lampje branden. Na en-
kele seconden moet het lampje doven.
Als het lampje knippert, dan slippen de
wielen door. In dit geval past het systeem
de aandrijving aan, waardoor de koerssta-
biliteit van de auto wordt verbeterd. Als
het lampje continu brandt (lampje op de
knopESP OFF gedoofd), dan is er een
storing in het systeem. In dit geval moet
de bandenspanning worden gecontroleerd
en/of contact worden opgenomen met het
Fiat Servicenetwerk. Als het lampje con-
tinu brandt (lampje op de knop ESP OFF
brandt), dan is het systeem uitgeschakeld.
OpmerkingAls het lampje knippert tij-
dens het rijden, dan geeft dit aan dat het
ESP in werking is getreden.
™
147
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
fig. 22F0P0299m
F1
F2
F4
F5
F6
F7
F8
F9
F10
F11
F12
F13
F14
F15
F16
F1715
–
10
30
30
5
20
10
30
15
15
5
15
30
–
40/10
Zekeringenkast op dashboard aan passagierszijde
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE
Achterruitwisser
Vrij
Koplampverstelling, diagnosestekker, ESP-regeleenheid,
ventilatie, additiefpomp roetfilter, stuurhoeksensor
Elektrische spiegel, ruitbediening passagierszijde
Voeding ruitbediening voor
Plafondverlichting, verlichting dashboardkastje
Multifunctioneel display, sirene diefstalalarm, autoradio,
CD-Changer, Autotelefoon, optionalregeleenheid aanhanger
beveiligingsregeleenheid carrosserie
Aansteker, stekkerdoos laadruimte
Elektronisch geregelde luchtvering achter, start-/contactslot,
instrumentenpaneel
Diagnosestekker, regeleenheid diefstalalarm
Handsfreeset, regeleenheid airbag
Regeleenheid motor, regeleenheid aanhanger
Regensensor, automatische klimaatregeling,
instrumentenpaneel, achterste aanjager in interieur
(combi-uitvoering)
Portierver-/ontgrendeling
Vrij
Verwarming achterruit en buitenspiegels
❒Kantel het opbergvak en trek het met
kracht los om de zekeringen te bereiken.
163
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
Voorkom, als u de dop los-
draait , contact tussen de zeer
corrosieve vloeistof en de lak.
Als remvloeistof wordt ge-
morst , moet de lak onmiddellijk met
water worden afgespoeld.
De remvloeistof is giftig en
zeer corrosief. Als per onge-
luk remvloeistof wordt gemorst , moe-
ten de betreffende delen onmiddellijk
worden gewassen met water en neu-
trale zeep en daarna met veel water
worden afgespoeld. Bij inslikken dient
onmiddellijk een arts te worden ge-
raadpleegd.
ATTENTIE!
Het symbool πop het reser-
voir geeft aan dat syntheti-
sche remvloeistof en geen minerale
vloeistof moet worden gebruikt . Het
gebruik van minerale vloeistoffen moet
absoluut worden vermeden, omdat de
rubbers in het remsysteem door deze
vloeistoffen worden beschadigd.
ATTENTIE!
OLIE VAN DE
STUURBEKRACHTIGING
Controleer de olie van de stuurbekrachti-
ging bij een koude motor en als de auto op
een vlakke ondergrond staat. De olie moet
tussen het MIN- en MAX-merkteken op
het reservoir staan fig 12 enfig. 13.
Bij zeer warme olie kan het olieniveau bo-
ven het MAX-merkteken staan.
Indien nodig kan het niveau worden bij-
gevuld met olie, die dezelfde specificaties
moet hebben als de reeds in het systeem
aanwezige olie.
fig. 12 - Uitvoering 90 MultijetF0P0150mfig. 13 - Uitvoeringen 120-130-140
en 165 MultijetF0P0151m
Het olieverbruik van de stuur-
bekrachtiging is zeer laag; als
na het bijvullen de olie binnen
korte tijd weer moet worden
bijgevuld, moet het systeem door het
Fiat Servicenetwerk op eventuele lek-
kage worden gecontroleerd.
Voorkom dat de olie voor de
stuurbekrachtiging in contact
komt met de warme delen van de mo-
tor: de olie is ontvlambaar.
ATTENTIE!
Voor de besteluitvoering
wordt aangeraden de rem-
vloeistof om de twee jaar te vervangen.
ATTENTIE!
170
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
❒het aanbrengen van een beschermende
kunststof laag op kwetsbare delen: on-
derzijde van de portieren, binnenzijde
van de spatborden, naden, randen enz.;
❒toepassing van “open” holle ruimtes om
condensvorming te voorkomen en bin-
nendringend water af te voeren, waar-
door roest van binnenuit wordt voor-
komen.
CARROSSERIEGARANTIE
Bij de auto is de carrosserie tegen door-
roesten van alle originele componenten
van de carrosserie en van alle dragende de-
len gegarandeerd.
Voor de specifieke voorwaarden van deze
garantie wordt verwezen naar de “Service-
en garantiehandleiding”.
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN
DE CARROSSERIE
Lak
De lak heeft behalve een esthetische func-
tie ook een beschermende functie.
Daarom moeten beschadigingen van de lak-
laag, zoals krassen, onmiddellijk worden bij-
gewerkt om roestvorming te voorkomen.
Het bijwerken dient met de originele lak te
worden uitgevoerd (zie “Plaatje met infor-
matie over de carrosserielak” in het hoofd-
stuk “Technische gegevens”).
CARROSSERIE
BESCHERMING TEGEN
ATMOSFERISCHE INVLOEDEN
De belangrijkste oorzaken van roest zijn:
❒luchtverontreiniging;
❒zoutgehalte in de lucht en luchtvoch-
tigheid (gebieden aan zee, warm en
vochtig klimaat);
❒omgevings-/seizoensinvloeden.
Ook de invloed van schurende elementen,
zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand,
modder en steenslag op de lak en de on-
derzijde moet niet worden onderschat.
Fiat heeft voor uw auto de beste techno-
logische oplossingen toegepast om de car-
rosserie efficiënt tegen roest te bescher-
men.
De belangrijkste zijn:
❒de toepassing van aangepaste spuit-
technieken en lakproducten die de au-
to de benodigde weerstand tegen roest
en schurende elementen verlenen.
❒het gebruik van verzinkte (of voorbe-
handelde) plaatdelen met een hoge cor-
rosiebestendigheid;
❒het aanbrengen van een gespoten be-
schermende waslaag op de onderzijde,
in de wielkuipen, in de motorruimte en
verschillende holle ruimtes, met een
hoog beschermend vermogen; RUITENSPROEIERS
Voorruit (ruitensproeiers) fig. 18
Als de ruitensproeiers niet werken, con-
troleer dan eerst het niveau in het rui-
tensproeiertankje (zie de paragraaf “Ni-
veaus controleren” in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de ruiten-
sproeiermonden niet verstopt zijn. Deze
kunnen zo nodig met een speld worden
doorgeprikt.
De stralen van de ruitensproeiers kunt u
richten door de sproeiermonden af te stel-
len.
De stralen moeten op ongeveer
1/3van de
bovenkant van de ruit worden gericht.
Achterruit (achterruitsproeier)
De sproeiermond van de achterruitwisser
is op de achterruitwisser zelf geplaatst.
fig. 18F0P0163m
171
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
Het normale onderhoud van de auto be-
perkt zich tot wassen, waarbij de frequen-
tie afhankelijk is van het gebruik van de au-
to en van de omgeving. Het is raadzaam de
auto vaker te wassen bij sterke luchtver-
ontreiniging of bij het rijden over wegen
met strooizout.
De juiste wasmethode:
❒verwijder de antenne van het dak als u
de auto in een wastunnel wast, om te
voorkomen dat deze beschadigt;
❒spoel de auto eerst met een waterstraal
onder lage druk af;
❒was de auto met een zachte spons met
een oplossing van neutrale zeep; spoel
daarbij de spons regelmatig uit;
❒spoel de auto af met schoon water en
droog de auto met warme lucht of een
schone, zachte zeem.
De minder zichtbare delen zoals de ran-
den van de portieren, achterklep, motor-
kap en de koplampranden moeten tijdens
het drogen niet vergeten worden, omdat
daar water kan blijven staan. Het verdient
aanbeveling de auto na het wassen niet on-
middellijk binnen te zetten, maar de auto
nog even buiten te laten staan, zodat wa-
terresten buiten kunnen verdampen.Was de auto nooit in de zon of als de mo-
torkap nog warm is: de glans van de lak
kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op
dezelfde wijze worden gewassen als de
gespoten carrosseriedelen.
Parkeer de auto niet onder bomen, aan-
gezien harsdruppels bij langere inwerking
de lak kunnen beschadigen, waardoor de
kans op roestvorming wordt vergroot.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen
zo snel en zo goed mogelijk van de lak ver-
wijderd te worden, omdat door de agres-
sieve bestanddelen de lak kan beschadigen.
Schoonmaakmiddelen veront-
reinigen het water. Daarom
moet de auto bij voorkeur wor-
den gewassen op een plaats
waar het afvalwater direct wordt opge-
vangen en gezuiverd.
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van de
ruiten een daarvoor geschikt schoon-
maakmiddel. Gebruik een schone, zachte
doek om krassen en beschadigingen te
voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken
van de binnenzijde van de achterruit op
dat de elektrische weerstandsdraden van
de achterruitverwarming niet worden be-
schadigd. Veeg voorzichtig in de richting
van de draden.
Motorruimte
Laat de motorruimte na het winterseizoen
zorgvuldig uitspuiten. Hierbij mag de wa-
terstraal niet direct op de elektronische
regeleenheden worden gericht en moeten
de bovenste ventilatie-openingen goed be-
schermd worden, om beschadiging van de
ruitenwissermotor te voorkomen. Laat
deze werkzaamheden verzorgen door een
gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de
motorruimte moet de contactsleutel in stand
Sstaan en de motor koud zijn. Controleer
na het reinigen of de verschillende bescher-
mingen (rubber kappen, deksels enz.) nog op
hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
Koplampen
BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen
van het kunststof lampenglas van de kop-
lampen geen aromatische producten (bijv.
benzine) of ketonen (bijv. aceton).
VERKLARING VAN DE
CODERING OP DE VELGEN
Bijvoorbeeld: 7J x 16 ET39
7 = breedte van de velg in inch 1.
J = velgbedprofiel (deel aan de zij-
kanten waarop de band steunt) 2.
16 = montagediameter in inches (deze
correspondeert met dat van de
te monteren band) 3= Ø.
ET39 = diepte van de velgbolling (afstand
tussen het montagevlak van de
velg op de naaf en het velghart). Beladingsindex (draagvermogen)
70= 335 kg 81= 462 kg
71= 345 kg 82= 475 kg
72= 355 kg 83= 487 kg
73= 365 kg 84= 500 kg
74= 375 kg 85= 515 kg
75= 387 kg 86= 530 kg
76= 400 kg 87= 545 kg
77= 412 kg 88= 560 kg
78= 425 kg 89= 580 kg
79= 437 kg 90= 600 kg
80= 450 kg 91= 615 kg Snelheidsindex
Q= max. 160 km/h.
R= max. 170 km/h.
S= max. 180 km/h.
T= max. 190 km/h.
U= max. 200 km/h.
H= max. 210 km/h.
V= max. 240 km/h.
Maximum snelheid bij
winterbanden
QM + S= max. 160 km/h.
TM + S= max. 190 km/h.
HM + S= max. 210 km/h.
TECHNISCHE
GEGEVENS
ONDERHOUD
EN ZORG
NOODGEVALLEN
STARTEN EN
RIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD EN
BEDIENINGSE-
LEMENTEN
ALFABETISCH
REGISTER
LAMPJES EN
BERICHTEN
184