155
F0V0147mfig. 128
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
MOTOR STARTEN
NOODSTART
Als het lampje
Yop het instrumentenpaneel constant
blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot het Fiat Ser-
vicenetwerk.
STARTEN MET EEN HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een
hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben
als de lege accu.
NOODGEVALLEN
In geval van nood raden wij u aan het gratis nummer te bellen dat in de Service- en garantiehandleiding vermeld
staat. U kunt ook de site www.fiat.com raadplegen voor de dichtstbijzijnde vestiging van het Fiat Servicenetwerk.
Ga voor het starten als volgt te werk fig. 128:
❒verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de
beide accu’s met een startkabel;
❒sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van
de hulpaccu en op de massa-aansluiting Eop de mo-
tor of de versnellingsbak van de auto die gestart moet
worden;
❒start de motor;
❒neem als de motor draait, de kabels in de omgekeer-
de volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet
proberen maar wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s
niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het ex-
plosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als
de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere au-
to, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu
niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding
staan.
166
F0V0096mfig. 144F0V0097mfig. 145
❒als het dan nog niet lukt om binnen 5 minuten na in-
schakeling van de compressor de bandenspanning op
ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder wor-
den gereden, omdat de band te erg beschadigd is en
Fix & Go de vereiste wegligging niet kan garanderen;
wendt u tot het Fiat Servicenetwerk;
❒als de band op de juiste spanning is gebracht (zie de pa-
ragraaf „Bandenspanning” in het hoofdstuk „Techni-
sche gegevens”), vertrek dan onmiddellijk; ❒controleer of de schakelaar E-fig. 145 van de com-
pressor in stand 0 (uitgeschakeld) staat, start de mo-
tor, steek de stekker D-fig. 144 in de stekkerdoos en
schakel de compressor in door de schakelaar E-fig. 145
in stand I (ingeschakeld) te zetten. Pomp de band op
tot de juiste bandenspanning is bereikt (zie de paragraaf
„Bandenspanning” in het hoofdstuk „Technische ge-
gevens”). Controleer de bandenspanning op de mano-
meter F-fig. 145. Voor een nauwkeurige aflezing moet
de compressor worden uitgeschakeld;
❒als u er niet in slaagt binnen 5 minuten de banden-
spanning op ten minste 1,5 bar te krijgen, koppel dan
de compressor los van het ventiel en de stekkerdoos
en verplaats vervolgens de auto ongeveer 10 meter
naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof
in de band verdeeld wordt; pomp de band vervolgens
weer op;
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
167
F0V0098mfig. 146
❒als een spanning van ten minste 1,8 bar wordt geme-
ten, herstel dan de correcte bandenspanning (met
draaiende motor en aangetrokken handrem) en rijdt
verder;
❒rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats
van het Fiat Servicenetwerk. ❒stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw
de bandenspanning; vergeet niet de handrem aan te
trekken;
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Plaats de sticker op een voor de bestuur-
der goed zichtbare plaats om aan te ge-
ven dat de band behandeld is met de snelle ban-
denreparatieset. Rijd voorzichtig vooral in boch-
ten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd bruusk
accelereren en remmen.
ATTENTIE!
Als de bandenspanning onder 1,8 bar is ge-
daald, mag niet verder worden gereden:
de snelle bandenreparatieset Fix&Go automatic
kan de vereiste wegligging niet garanderen omdat
de band te erg beschadigd is. Wendt u tot het Fiat
Servicenetwerk.
ATTENTIE!
U moet absoluut aangeven dat de band
is gerepareerd met de snelle bandenrepa-
ratieset. Overhandig de informatiefolder aan het
personeel dat de band moet repareren die be-
handeld is met de snelle bandenreparatieset.
ATTENTIE!
169
GLOEILAMP VERVANGEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
❒Controleer voordat u een lamp vervangt of de con-
tacten niet zijn geoxideerd;
❒vervang een defecte lamp door een exemplaar van het-
zelfde type en vermogen;
❒als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, con-
troleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling
nog goed is;
❒als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de ze-
kering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt:
zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf „Ze-
keringen vervangen” in dit hoofdstuk.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Modificaties of reparaties aan de elektri-
sche installatie die niet correct worden uit-
gevoerd en waarbij geen rekening wordt gehou-
den met de technische specificaties van het sys-
teem, kunnen storingen in de werking en zelfs
brand veroorzaken.
ATTENTIE!
Halogeenlampen bevatten gas onder druk.
Bij breuk kunnen er glassplinters weg-
schieten.
ATTENTIE!
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanra-
ken op het metalen gedeelte. Als u de bol
met uw vingers aanraakt, zal de lichtop-
brengst van de lamp teruglopen en kan ook de le-
vensduur beperkt worden. Als u de bol per onge-
luk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoon-
wrijven met een doekje met alcohol en daarna
laten drogen.
Wij raden u aan defecte gloeilampen, in-
dien mogelijk, door het Fiat Servicenetwerk
te laten vervangen. De juiste werking en af-
stelling van de buitenverlichting zijn van essentieel
belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk
verplicht.
BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een
beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect, maar is
een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door een
lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad, en ver-
dwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De aan-
wezigheid van druppels aan de binnenzijde van de koplamp
duidt daarentegen op het binnendringen van water: wendt
u tot het Fiat Servicenetwerk.
173
F0V0030mfig. 152F0V0031mfig. 153
RICHTINGAANWIJZERS
Voor
Gloeilamp vervangen:
❒verwijder het beschermdeksel A-fig. 150;
❒draai de lamphouder C-fig. 153 linksom en verwijder hem;
❒verwijder de lamp B-fig. 153 door hem iets in te druk-
ken en linksom te draaien;
❒vervang de lamp; monteer de lamphouder C, draai de
lamphouder rechtsom en controleer of de houder goed
vastzit;
❒monteer het beschermdeksel A-fig. 150 op de juiste
wijze.
Flankrichtingaanwijzers
BELANGRIJK Wendt u tot het Fiat Servicenetwerk voor
de vervanging van de lamp van de flankrichtingaanwijzers
die zich in de buitenspiegels bevinden. DIMLICHT
Gloeilamp vervangen:
❒verwijder het beschermdeksel B-fig. 150;
❒maak de stekker los;
❒haak de borgveren van de lamp A-fig. 152 los;
❒verwijder en vervang de lamp B-fig. 152;
❒monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het
metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluit
vervolgens de stekker weer aan en haak de borgve-
ren A vast;
❒monteer het beschermdeksel B-fig. 150 op de juiste
wijze.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
174
F0V0032mfig. 154F0V0033mfig. 155
DAGVERLICHTING
Gloeilamp vervangen:
❒verwijder het beschermdeksel C-fig. 150;
❒draai de lamphouder E-fig. 155 linksom en verwijder
hem;
❒trek de geklemde lamp los;
❒vervang de lamp; monteer de lamphouder E, draai de
lamphouder rechtsom en controleer of de houder goed
vastzit;
❒monteer het beschermdeksel C-fig. 150 op de juiste
wijze.
MISTLAMPEN VOOR
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
BELANGRIJK Wendt u voor het vervangen van een de-
fecte mistlamp voor tot het Fiat Servicenetwerk. GROOTLICHT
Gloeilamp vervangen:
❒verwijder het beschermdeksel C-fig. 150;
❒maak de stekker los;
❒haak de borgveren van de lamp D-fig. 154 los;
❒verwijder en vervang de lamp;
❒monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het
metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluit
vervolgens de stekker weer aan en haak de borgve-
ren D vast;
❒monteer het beschermdeksel C-fig. 150 op de juiste
wijze.
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
181
F0V0088mfig. 173
ZEKERINGEN VERVANGEN
ALGEMENE INFORMATIE
Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd:
de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk ge-
bruik van het systeem.
Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst
of de zekering niet is doorgebrand: de verbindingsstrip A-
fig. 173 mag niet onderbroken zijn.
Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door
een exemplaar met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur).
B zekering in goede staat.
C zekering met doorgebrande strip.
Gebruik het tangetje D voor het vervangen van de zeke-
ringen. Dit tangetje bevindt zich in de gereedschaptas of
in de Fix & Go houder (voor bepaalde uitvoeringen/
markten).
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als de zekering opnieuw doorbrandt,
wendt u dan tot het Fiat Servicenetwerk.
ATTENTIE!
Vervang een defecte zekering nooit door
ander materiaal.
Vervang een zekering nooit door een ze-
kering met een hogere stroomsterkte
(ampère); BRANDGEVAAR.
Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDI-FUSE)
doorbrandt, wendt u dan tot het Fiat Servicenet-
werk.
Controleer, voordat u een zekering vervangt, of
de contactsleutel uit het contactslot is genomen
en alle stroomgebruikers uit staan en/of zijn uit-
geschakeld.
ATTENTIE!
De componenten die door de zekeringen worden be-
veiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s aan-
gegeven.
Als een zekering van de veiligheidssyste-
men (airbagsysteem, remsysteem), de aan-
drijving van de auto (motormanagementsysteem,
regelsysteem van de versnellingsbak) of de stuur-
inrichting doorbrandt, wendt u dan tot het Fiat
Servicenetwerk.
ATTENTIE!
187
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de ac-
cu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot
het Fiat Servicenetwerk om deze werkzaamheden uit te
laten voeren.
We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroom-
sterkte (ampèrage) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als
u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
Ga voor het opladen als volgt te werk:
F0V0381mfig. 177b
ZONDER START&STOP-SYSTEEM
❒maak de klem los van de minpool op de accu;
❒sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupo-
len; let hierbij op de polariteit;
❒schakel de acculader in;
❒schakel aan het einde van het opladen eerst de accu-
lader uit en koppel dan de accu los;
❒sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.
BIJ AANWEZIGHEID VAN HET
START&STOP-SYSTEEM
Uitvoeringen met secundaire pool (fig. 177b)
❒koppel de minklem met de snelspanner A los van de
secundaire minpool B, omdat minpool C van de accu is
voorzien van een sensor D voor de controle van de ac-
cuconditie, die nooit mag worden losgekoppeld (behal-
ve als de accu wordt vervangen);
❒verbind de kabel van de pluspool van de acculader met
de pluspool van de accu en de minkabel met de se-
cundaire minpool B;
❒schakel de acculader in;
❒schakel aan het einde van het opladen eerst de accu-
lader uit en koppel dan de accu los;
❒sluit, na het loskoppelen van het laadapparaat, de min-
klem met de snelspanner A weer aan op de secundai-
re minpool B.