43
II
124 35
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
NAVIDRIVE KLEURENDISPLAY
1Buitentemperatuur.2Register.3Datum.4Telefoon.5Tijd.
Als de buitentemperatuur tussen -3en +3 °C ligt en er kans op ijzel is,
knippert de aanduiding.Letop:als de auto in de volle zonstaat, zal de weergegeven tempe-ratuur hoger zijn dan de werkelijketemperatuur.
Voer de vol
gende instellingen alleenuit als de auto stilstaat.
BEDIENINGA Toegang tot het menu "Alge-
meen" van het display.BDoorlopen van de verschil-lende menu's.CKiezen van de gewenste func-
tie of de te wijzigen waarde.
In de beschikbare menu's
zoeken.
DHandeling afbreken of terug
naar het vorige scherm.
Airconditioning
Zie "AUTOMATISCHE AIR-CONDITIONING".
Verkeersinformatie
Zie hoofdstuk NaviDrive-
boekje.
Navigatie - Trafi c Info
Zie hoofdstuk NaviDrive-
boekje.
Audio
Zie hoofdstuk NaviDrive-
boekje.
Hoofdmenu
Druk op de knopAom het alge-
mene menu van het display te zien. Via dit menu kunt u uit de volgende
functies kiezen:
Telefoon en
datacomdiensten
Zie hoofdstuk NaviDrive-
boekje.
Confi guratie, hiermee kan
de automatische verlichting
en de "follow me home"-ver-
lichting worden in- en uitge-schakeld. Ook het instellen
van datum en tijd gebeurt via dit menu.
Zie hoofdstuk NaviDrive-boekje.
Kaart
Zie hoofdstuk NaviDrive-boekje.
Video
Zie hoofdstuk NaviDrive-boekje.
Diagnose wagen
Zie hoofdstuk NaviDrive-
boekje.
85
III
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
A.Zonnesensor
B.Air
co metzachte
luchtstroom
C.Gekoeld vakonder centralearmsteun
86
III
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
AIRCONDITIONING
Dit systeem regelt volledig automatisch de door u geko-
zen instellingen voor temperatuur, aanjagersnelheid en luchtverdeling.
Zolang de automatische stand (door het indrukken van de toets "AUTO") ingeschakeld is en alle ventilatieroos-
ters geopend zijn, kunt u, ongeacht de omstandigheden
buiten de auto,
genieten van een optimaal comfort. Tege-lijkertijd wordt overtollig vocht aan de lucht onttrokken.
Als de airconditioning niet is ingeschakeld, kan de tem-peratuur in de auto nooit lager worden dan de buiten-
temperatuur.
Het systeem kan alleen effi cient werken als de ruiten gesloten zijn. Als de auto lang in de zon heeft gestaan en het interieur erg warm is geworden, zet dan de ruiten gedurende een paar minuten open zodat de warmte
kan ontsnappen.
Om lekkages van de aircocompressor te voorkomen, is het noodzakelijk om minstens ÈÈn keer per maand de
airconditioning aan te zetten.
Wanneer de airconditioning in werking is, onttrekt deze energie aan de motor, hetgeen leidt tot een hoger brandstofverbruik.
Sensoren
De automatisch geregelde airconditioning bevat diverse sensoren voor de klimaatregeling in de auto. Hierdoor hoeft u de eenmaal door u gekozen instelling, afgezien
van de weergegeven temperatuur, niet meer te wijzigen.
Dek sensor A niet af.
Luchttoevoer
Let erop dat het luchtinlaatrooster onder de voorruit niet
verstopt raakt (dorre bladeren, sneeuw enz.).
Als u voor het wassen van uw auto gebruik maakt vaneen hogedrukspuit, richt dan de straal nooit op de lucht-inlaatroosters.
Luchtverdeling
Een aangename atmosfeer wordt in de eerste plaats
verkregen door een goede luchtverdeling in de auto,zowel vóór als achter.
De luchtroosters hebben een draaiknop om de lucht-hoeveelheid te regelen. Ook kan de richting van de
luchtstroom versteld worden.
De uitstroomopeningen onder de voorstoelen en bij het
bedieningspaneel achterin zorgen voor de verwarmingvan het achterste deel van het interieur.
Laat de ventilatieopenin
gen in de bagageruimte altijd
vrij.
Pollen-/stoffi lter
Het systeem is uitgerust met een fi lter dat pollen enstofdeeltjes tegenhoudt.
Laat het
fi lter vervangen volgens de onderhoudsvoor-schriften. Zie het onderhoudsboekje.
87
III
1
2a2b1
3a3b4
765
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
Het systeem heeft een aparte regeling voor de temperatuur en de luchtverdeling voor de bestuurder en de passagier.
De instelling van de luchthoeveelheid is voor beide zijden gelijk.
In
formatie over de bediening van het systeem wordt in de vorm van symbolen of berichten op het display weerge-geven.
2. TEMPERATUURREGELING
U kunt met de toets2ade temperatuur aan bestuur-derszijde instellen. Toets 2b is voor de instelling aanpassagierszijde.
Het instellen van de temperatuur op 21 graden levert
meestal het beste comfort op. Het is gebruikelijk de tem-peratuur tussen 18 en 24 graden in te stellen.
In de automatische stand "AUTO" zorgt het systeem
voor een goede ventilatie van het interieur.
Let op:er kan een verschil zijn tussen de interieurtem-peratuur en de weergegeven temperatuur.
Dit is de normale stand voor het gebruik van het systeem. Druk op deze schakelaar (het lampje AUTO gaat branden) om het systeem, afhankelijk van de inge-stelde temperatuur, de volgende functies automatisch
te laten regelen:Luchthoeveelheid.
Luchttemperatuur.
Luchtverdeling.
Toevoer buitenlucht / Luchtrecirculatie.
Aangeraden wordt om alle ventilatieroosters open te houden. Als u op een van de toetsen drukt, behalve die
voor de temperatuurregeling 2a en 2b, gaat het systeem
over op handmatige bediening. Het lampje gaat uit en de
functie voor automatische luchttoevoer is uitgeschakeld.
•
•
••
1. AUTOMATISCHE WERKING
88
III
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
Opmerkingen:Na een koude start wordt de aanjagersnelheidgeleidelijk verhoogd om te voorkomen dat een
onaangename hoeveelheid koude lucht wordt aan-gevoerd.
Het heeft geen zin om de ingestelde temperatuur
te veranderen als de auto langere tijd stil heeft gestaan en de temperatuur in het interieur sterk
afwijkt (kouder of warmer) van wat als comfortabel
wordt ervaren. Het systeem werkt automatisch met de maximale capaciteit om het temperatuurverschil zo snel mogelijk op te heffen.
Opmerkingen:Condenswater van de airconditioning wordt langs
de onderzijde van de auto afgevoerd. Daardoor kan er een waterplasje onder de auto ontstaan.
Ook in koude seizoenen is het gebruik van de
airconditioning nuttig. Het systeem haalt vocht uit de lucht en voorkomt daarmee het beslaan van deruiten.
Laat de werking van het systeem regelmatig con-
troleren. Zie het onderhoudsboekje.
Bi
j het trekken van een zware aanhanger of bij erg
warm weer kan de airconditioning door het koelsy-steem van de motor uitgeschakeld worden.
•
•
•
•
•
•
Handmatige werking
Het is mogelijk om een of meer functies handmatig tebedienen, terwijl de automatische werking van de ove-
rige functies gehandhaafd blijft.
Druk op toets1om terug te gaan naar de stand"AUTO".
Airconditioning uitschakelen
Draai het knopje 4 linksom totdat de luchttoevoer stopt.De aanduiding "OFF" verschijnt op het display.
Alle informatie, behalve het symbool van de achterruit-
verwarming, verdwijnt van het display.
De automatische regeling van temperatuur, ventilatieen luchtvochtigheid in het interieur is nu uitgeschakeld.
Druk op knop1 om de airconditioning weer in te scha-kelen.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde airconditioning.
89
III
3a3b
4
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
3. LUCHTVERDELING
Door verschillende keren achter elkaar op de toets 3a of 3b te drukken kunt u de richting van de lucht-stroom aan bestuurderszijde respectievelijk passa-
gierszijde instellen.
De pijltjes op het display geven de ingestelde richting aan:Voorruit en portierruiten.
Centrale luchtroosters, zijventilatieroosters en uit-stroomopeningen van zachte luchtverdeler (indien
open).
Uitstroomopeningen naar de voetenruimte."AUTO" = automatische verdeling.
•
•
••
Draai aan het knopje om de aanjagersnelheid te rege-len.
Op het display kunt u aan de hand van het aantal venti-latorbladen zien hoe hoog de aanjagersnelheid is.
Zorg altijd voor voldoende ventilatie om het beslaan
van de ruiten te voorkomen.
4. AANJAGERSNELHEID
Airco met zachte luchtstroom
De zachte luchtverdeler bovenop het dashboard zorgt
voor eenoptimale luchtverdeling voorin de auto.
Het voorkomt tocht en zorgt voor een optimale tempe-
ratuur in het interieur.
Zachte luchtstroom regelen
De hoeveelheid lucht die wordt uitgeblazen is voor de
bestuurders- en de passagierszijde afzonderlijk in testellen.
Stel de gewenste luchthoeveelheid in door het wieltje
te verdraaien.
Draai het wieltje helemaal naar beneden om de zachte
luchtstroom te stoppen.
Als het erg warm weer is, kan de zachte luchtverdeler
beter gesloten worden. Hierdoor is de uitstroom via de
roosters midden op het dashboard groter.
90
III
5
6
7
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
5. VOORRUITONTWASEMING
Druk op de toets 5om de ruitensnel te ontwassemen. Het controlelampje gaat branden. Het systeem regelt
volledig automatisch de airconditioning, de aanjagers-nelheid en de luchttoevoer en stuurt de lucht naar de
voorruit en de portierruiten.
Druk nogmaals op de toets 1 om het systeem weer op "AUTO" te zetten.
6. ACHTERRUITVERWARMING
Druk als de motor draait op toets6 om de achterruit- en spiegelverwarming in te schakelen. Het controlelampje gaat branden.
Afhankelijk van de buitentemperatuur stopt deze functie na verloop van tijd automatisch. Dat gebeurt ook als u de
toets 6 opnieuw indrukt en als u de motor afzet.
In het laatste geval wordt de achterruitverwarming ook
weer ingeschakeld als u de motor weer start.Let op:de achterruit- en spiegelverwarming werkt onaf-hankelijk van de automatische airconditioning.
7. LUCHTRECIRCULATIE - AANVOER VAN
BUITENLUCHT
Druk herhaalde malen op toets7om de gewenste lucht-
inlaatmodus te kiezen. Het lampje dat bij de modus
hoort, gaat branden:Luchtinlaat in de automatische stand metluchtkwaliteitsdetectie(standaard ingesteld, in de
automatische comfortstand).
De automatische modus bevat een luchtkwaliteitssen-sor. De sensor analyseert de lucht en sluit het interieur
af van de buitenlucht, zodra daarin vervuilende stoffen
worden gedetecteerd. In dat geval wordt automatischde stand voor het recirculeren van de interieurlucht
ingeschakeld.
Opmerking:deze functie kan geen stank detecterenen uit het interieur weren. De functie werkt niet bij tem-peraturen onder de +5°C, om het beslaan van de ruiten
te voorkomen.
Afsluiten van de luchtinlaa
t
Druk op toets 7om het interieur af te sluiten van debuitenlucht.
Te r w i
jl de overige instellingen behouden blijven, kan de
bestuurder hiermee op elk moment het interieur afslui-
ten van stank of rook.
Zet de ventilatie weer aan zodra de omstandighedendit toelaten, om het interieur te voorzien van verselucht en om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
Aanvoer van buitenlucht
Druk één keer op toets 7 voor de aanvoer van buiten-
lucht.
•
•
•
91
III
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
Airconditioning in-/uitschakelen
Druk op de toets "CLIM" om toegang te krijgen tot de instellingen van de airconditioning. Druk dan op "OK"of draai het knopje totdat het menu "Airconditioning" op het display verschijnt.
Dit menu biedt de volgende mogelijkheden:Airconditioning uitschakelen: "Airco uitzetten(A/C OFF").
Druk op "OK" of het draaiknopje ter bevestigingvan het in- of uitschakelen van de airconditioning.Op het display verschijnt de aanduiding "A/C OFF"
als de airconditioning uitgeschakeld is.
Let op
:Als de airconditioning uitgeschakeld is, bestaat demogelijkheid dat de ingestelde temperatuur niet bereikt kan worden of dat de ruiten beslaan.U kunt de airconditioning weer inschakelen door op toets 1"AUTO"" te drukken.
•
-
-
In- en uitschakelen van de gescheiden regeling
voor bestuurders- en passasgierszijde.
Na het selecteren met behulp van de pijltjes drukt
u op "OK" of het draaiknopje om de gescheiden
regeling voor links en rechts in- of uit te schakelen.
Deze functie maakt het mogelijk om de geschei-den regeling voor bestuurder en passagier opte heffen.Let op:druk op de toets 2b of 3bom de geschei-den regeling weer te hervatten.
•
Als u op de toets "Menu" drukt, verschijnt het hoofdmenu op het display. Dit menu biedt toe-gang tot vergelijkbare keuzemogelijkheden
als bij het indrukken van de toets "CLIM". Zie
"Multifunctioneel display".