
81
Parkeerhulp
VEILIGHEI
D
4
  De parkeerhulp achter met 
geluidssignalen en/of een 
grafi sche weergave bestaat uit vier 
parkeersensoren die zijn aangebracht 
in de achterbumper. Het systeem 
waarschuwt de bestuurder voor elk 
obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) 
dat zich binnen het bereik van het 
systeem achter de auto bevindt. 
  Het waarschuwt u niet voor objecten 
die zich direct onder de bumper 
bevinden. Paaltjes, pionnen bij 
wegwerkzaamheden of gelijksoortige 
voorwerpen worden waargenomen 
bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, 
maar niet meer wanneer de auto te 
dicht genaderd is. 
   
Inschakelen van de achteruitversnelling ACHTER 
 
 
Weergave op het display  
 
 
 
Uitschakelen van de 
parkeerhulp 
  Zet de versnellingsbak in de 
neutraalstand.     Een geluiddsignaal bevestigt dat 
het systeem wordt ingeschakeld 
zodra de achteruitversnelling wordt 
ingeschakeld. 
  Een geluidssignaal geeft de afstand 
tot het obstakel aan. Hoe dichter de 
auto bij het obstakel komt, hoe korter 
de tijd tussen de geluidssignalen is. 
Als de auto minder dan ongeveer 
30 centimeter van het obstakel 
verwijderd is, is het geluidssignaal 
continu hoorbaar.  

82
Parkeerhulp
   
Activeren/Deactiveren    
Storing 
 
Als het systeem bij het inschakelen van 
de achteruitversnelling niet werkt, gaat 
het lampje van de schakelaar branden 
in combinatie met een geluidssignaal 
en een melding op het display. 
  Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.  
 
 
 
Gebruiksvoorschrift 
 
Zorg ervoor dat de sensoren in de 
winter of bij slecht weer niet bedekt zijn 
met modder, ijs of sneeuw. 
  Het systeem zal automatisch worden 
uitgeschakeld bij het trekken van 
een aanhanger of de montage van 
een fi etsdrager (auto met een door 
  PEUGEOT  aanbevolen trekhaak of 
fi etsdrager). 
  De parkeerhulp is een hulpmiddel 
voor de bestuurder die desondanks 
waakzaam moet blijven en 
verantwoordelijk is.     Druk op deze schakelaar om 
het systeem te activeren of te 
deactiveren. 
   
De geactiveerde of 
gedeactiveerde toestand 
van het systeem wordt 
opgeslagen bij het afzetten 
van het contact.  
   
Geadviseerd wordt het systeem 
uit te schakelen als de auto is 
voorzien van een ladder achterop 
of als lading wordt vervoerd die langer 
is dan de auto.   

ABS
ABS
83
VEILIGHEI
D
4
  ANTIBLOKKEERSYSTEEM 
(ABS - REF)
 
Het ABS zorgt samen met de 
elektronische remdrukregelaar (REF) 
tijdens het remmen voor een beterestabiliteit en bestuurbaarheid van uw 
auto, vooral op een slecht of glad 
wegdek. 
  Het AB
S voorkomt het blokkeren vande wielen, terwijl de remdrukregelaar de remdruk over de vier wielen
verdeelt. 
Als dit verklikkerlampje gaatbranden in combinatie met
een geluidssignaal en een
meldin
g op het display, duidt 
dit op een storing in het 
antiblokkeersysteem. Door deze storing 
zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. 
  Als dit verklikkerlamp
jegaat branden in combinatie
met de verklikkerlampjes
remsysteem en STOP,
een geluidssignaal en een
melding op het display, duidt ditop een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storingzou u tijdens het remmen de controleover uw auto kunnen verliezen.
  NOODREMASSISTENTIE (AFU)
 
Dit systeem zorgt ervoor dat in 
noodgevallen de optimale remdruk 
sneller wordt bereikt: trap het 
rempedaal volledig in zonder het los te 
laten. 
  Het systeem wordt ingeschakeld als 
de snelheid waarmee het rempedaal 
wordt ingetrapt groot is en zorgt ervoor 
dat de benodigde bedieningskracht 
verandert. 
  Houd het rempedaal ingetrapt om de 
werking van de noodremassistentie 
voort te zetten. 
   
Gebruiksvoorschrift 
 
Het ABS treedt automatisch in werking 
als één van de wielen dreigt te
blokkeren. Het systeem zorgt niet voor 
een kortere remweg.
 
Op een erg glad wegdek (sneeuw, olie, 
enz.) kan de remweg door de werkingvan het ABS langer zijn. Trap het
rempedaal bij een noodstop krachtigen volledig in en laat het niet los, ookniet op een glad wegdek. Het ABSzorgt er dan voor dat u om het obstakel 
heen kunt sturen. 
  De normale werkin
g van het 
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn 
door het trillen van het rempedaal.
  Zorg er bij vervanging van de wielen 
(banden en velgen) voor dat er wielen 
worden gemonteerd die zijn voorzien 
van een artikelnummer van PEUGEOT. Stop onmiddelli
jk op een veiligeplaats.
Raadpleeg in beide gevallen hetPEUGEOT- netwerk.     
 
Veiligheid tijdens het rijden  
  

ESP OFF
84
  ANTISPINREGELING 
(ASR) EN ELEKTRONISCH 
STABILITEITSPROGRAMM
A 
(ESP)
  Deze systemen staan in verbinding met 
het ABS en zijn hier een aanvulling op. 
  De ASR zorgt voor een optimale 
overbrenging van de aandrijfkracht op 
de weg, zodat wordt voorkomen dat 
u tijdens het accelereren de controle 
over de auto verliest. 
  Het systeem past de aandrijfkracht 
aan om het doorspinnen van de wielen 
te voorkomen via de remmen van 
de aangedreven wielen en de motor. 
Het systeem zorgt ook voor meer 
koersstabiliteit bij het accelereren. 
  Houd als het ESP is ingeschakeld in 
een bocht het stuurwiel altijd in de 
gewenste richting en stuur niet tegen. 
  Het ESP-systeem grijpt automatisch in 
via het remsysteem en de motor als de 
koers van de auto afwijkt van de door 
de bestuurder gewenste richting. 
   
Uitschakelen ASR/ESP 
 
In bijzondere omstandigheden (als de 
auto vastzit in de modder, sneeuw, in 
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn het 
ASR/ESP uit te schakelen, zodat de 
wielen kunnen slippen en weer grip 
kunnen krijgen.    
Controle van werking 
 
 
Gebruiksvoorschriften 
 
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor 
meer veiligheid tijdens het rijden. De 
bestuurder mag zich echter nooit laten 
verleiden tot het nemen van meer 
risico's en het te hard rijden. 
  De goede werking van het systeem 
wordt verzekerd onder voorwaarde dat 
de voorschriften van de constructeur 
op het gebied van wielen (banden 
en velgen), onderdelen van het 
remsysteem en elektronische 
onderdelen worden nageleefd en 
dat de procedures voor montage en 
het uitvoeren van werkzaamheden 
door het PEUGEOT-netwerk worden 
opgevolgd. 
  Laat deze systemen na een 
aanrijding controleren door het 
PEUGEOT-netwerk.  
Werking van het ASR- enESP-systeem 
 Het lampje knippert tijdens een ingreep van de ASR of het ESP.   
   
De systemen worden opnieuw: 
   
 
-   automatisch ingeschakeld als de 
snelheid hoger wordt dan 50 km/h,   Bij een storing in de systemen 
zal het verklikkerlampje gaan 
branden in combinatie met 
een geluidssignaal en een 
melding op het display. 
  Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om 
het systeem na te laten kijken. 
  Het verklikkerlampje kan ook gaan 
branden in het geval van een te lage 
bandenspanning. Controleer van alle 
banden de bandenspanning.  
 
   
 
-   Druk op de knop of draai 
het knopje in de stand ESP 
OFF (afhankelijk van de 
uitvoering). 
   
-   Het verklikkerlampje gaat branden: 
de systemen ASR en ESP zijn 
uitgeschakeld.  
   
-   ingeschakeld als u de knop 
indrukt of het draaiknopje 
weer terugdraait (afhankelijk 
van de uitvoering).  
     
 
Veiligheid tijdens het rijden  
  

92
Airbags
   Zij-airbags 
 De zij-airbags beschermen de 
bestuurder en voorpassagier bij een
ernsti
ge zijdelingse aanrijding, om dekans op borstletsel te verkleinen.
  De zi
j-airbags zijn aan de zijde van de 
portieren in de rugleuningen van de 
voorstoelen aangebracht.
   
Activering
 
De zij-airbags worden aan de
   
desbetreffende zijde opgeblazen bij 
een ernstige zijdelingse aanrijding 
binnen (een gedeelte van) de 
impactzone opzij (B), loodrecht op
de lengteas van de auto en vanaf debuitenzijde richting de binnenzijde vande auto, die zich op een horizontale 
ondergrond moet bevinden.
  De zi
j-airbag wordt opgeblazen 
tussen de inzittende vóór en het
desbetreffende portierpaneel.  Re
gistratiezones voor een aanrijding 
A.   Impactzone vóór 
B. 
 Impactzone opzij
 
 
 Bij een lichte zijdelingse aanrijding 
of bij over de kop slaan, kanhet zijn dat de airbag niet wordt
geactiveerd.   
Storin
g 
 
Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal eneen melding op het display, 
raadpleeg dan het  PEUGEOT -netwerk
om het systeem te laten controleren.
   
De kans bestaat dat de airba
gs bij 
een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.  
 
 
 Window-airbags
 De window-airbags beschermen de bestuurder en passagiers bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om dekans op hoofdletsel te verkleinen.
  De window-airba
gs zijn aangebracht in
de stijlen en het bovenste gedeelte van 
het interieur.
   
Activerin
g
 
De window-airbag wordt gelijktijdig met 
de zij-airbag aan de desbetreffende zijde 
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van)de impactzone opzij (B ), loodrecht op
de lengteas van de auto en vanaf de 
buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto, die zich op een horizontale 
ondergrond moet bevinden.
  De window-airba
g wordt opgeblazen 
tussen de inzittende in de auto en deruiten.  
  

93
VEILIGHEID
4
   
 
Airbags  
 
 
 
Airbags vóór 
 
Deze zijn voor de bestuurder in het 
midden van het stuurwiel en voor 
de passagier(s) in het dashboard 
aangebracht. 
   
Activering 
  Ze worden tegelijkertijd geactiveerd, 
behalve als de airbag aan 
passagierszijde is uitgeschakeld, bij 
een ernstige frontale aanrijding binnen 
de impactzone  A 
, in de lengterichting 
van de auto en vanaf de voorzijde 
richting de achterzijde van de auto, die 
zich op een horizontale ondergrond 
moet bevinden. 
  De airbag vóór wordt opgeblazen 
tussen de inzittende vóór en het 
dashboard om te voorkomen dat de 
inzittende naar voren wordt geworpen.     
Uitschakelen 
  Alleen de airbag aan passagierszijde 
kan worden uitgeschakeld: 
   
 
-   Zet het contact af 
, steek de sleutel 
in de schakelaar voor uitschakelen 
van de airbag aan passagierszijde, 
   
-   draai deze in de stand  "OFF" 
, 
   
-   verwijder vervolgens de sleutel 
zonder de stand van de sleutel te 
veranderen.  
  Het verklikkerlampje op 
het instrumentenpaneel 
brandt zolang de airbag is 
uitgeschakeld.   Als de twee verklikkerlampjes 
airbag permanent branden, plaats 
dan geen kinderzitje met de rug 
in de rijrichting. Raadpleeg het 
PEUGEOT-netwerk.  
     
Storing airbag vóór 
  Schakel voor de veiligheid van uw 
kind de airbag aan passagierszijde 
altijd uit als u een kinderzitje met 
de rug in de rijrichting op de voorstoel 
plaatst. Anders kan een kind bij het 
afgaan van de airbag levensgevaarlijk 
gewond raken.     
Inschakelen 
  In de stand  "OFF" 
 werkt de airbag 
aan passagierszijde bij een eventuele 
aanrijding niet. 
  Als u het kinderzitje hebt verwijderd, 
zet dan de schakelaar weer op  "ON" 
 
om de airbag opnieuw in te schakelen 
en zo de veiligheid van uw passagier 
te garanderen.  
   
Als dit verklikkerlampje op 
het instrumentenpaneel gaat 
branden in combinatie met 
een geluidssignaal en een 
melding op het display, laat 
het systeem dan controleren 
door het PEUGEOT-netwerk.  

106
   
 
Niveaus  
 
 
 
Koelvloeistofniveau 
 
Gebruik om ernstige motorschade 
te voorkomen uitsluitend door de 
constructeur aanbevolen koelvloeistof. 
  Als de motor warm is, wordt de 
temperatuur van de koelvloeistof 
geregeld door de koelventilator. 
  Wacht voor werkzaamheden aan het 
koelsysteem ten minste 1 uur nadat 
de motor gedraaid heeft, omdat de 
koelventilator nog kan (gaan) werken 
als de sleutel uit het contactslot is 
verwijderd en het koelsysteem onder 
druk staat. 
  Draai de dop eerst een kwart 
omwenteling los om de druk te laten 
dalen en te voorkomen dat de hete 
koelvloeistof uit het koelsysteem spuit. 
Trek, als de druk eenmaal gedaald is, 
de dop los en vul koelvloeistof bij. 
  Laat het koelsysteem, als vaak 
koelvloeistof moet worden bijgevuld, 
zo snel mogelijk controleren door het 
PEUGEOT-netwerk. 
   
Vloeistofniveau stuurbekrachtiging 
 
Controleer het niveau van de 
stuurbekrachtigingsvloeistof als de auto op 
een vlakke ondergrond staat en de motor 
koud is. Draai de dop met geïntegreerde 
peilstok los en controleer of het niveau 
tussen de merktekens MINI en MAXI staat.  
 
Om het fi lter te regenereren, wordt 
geadviseerd zo snel mogelijk, indien 
de omstandigheden dit toelaten, 
gedurende minstens 5 minuten met 
een snelheid van 60 km/uur of hoger te 
rijden (totdat de melding op het display 
verdwijnt en het verklikkerlampje 
service uit gaat). 
  Tijdens het regenereren van het 
roetfi lter, kunnen enkele geluiden 
van het relais hoorbaar zijn onder het 
dashboard. 
  Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als 
de melding niet verdwijnt en het lampje 
service blijft branden. 
   
Bijvullen 
  Het niveau dient steeds tussen 
de merktekens MINI en MAXI van 
het expansievat te staan. Laat het 
koelsysteem, als meer dan 1 liter moet 
worden bijgevuld, controleren door het 
PEUGEOT netwerk.  
 
 
 
Vloeistofniveau ruiten- en 
koplampsproeiers 
  Wij adviseren u voor een optimale 
reiniging en voor uw eigen veiligheid de 
producten van PEUGEOT te gebruiken. 
  Bovendien mag het vloeistofniveau 
niet worden bijgevuld met of worden 
vervangen door water om bevriezing te 
voorkomen en een goede reiniging te 
garanderen. 
  Inhoud reservoir ruitensproeiers: 
ongeveer 3 liter. 
  Als uw auto is voorzien van 
koplampsproeiers, bedraagt de inhoud 
van het reservoir 6 liter.  
 
 
Niveau brandstofadditief 
(diesel met roetfilter) 
  Een te laag additiefniveau 
wordt aangegeven door het 
verklikkerlampje service in combinatie 
met een geluidssignaal en een melding 
op het multifunctionele display. 
  Als dit bij draaiende motor gebeurt, 
komt dit doordat het roetfi lter verstopt 
dreigt te raken (uitzonderlijke 
rij-omstandigheden: veelvuldig 
stadsverkeer, lage snelheid, lange 
fi les, ...).    
Bijvullen 
  Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk 
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk.  
 
 
 
Afgewerkte producten 
 
Vermijd langdurig huidcontact met 
afgewerkte olie. 
  Remvloeistof is schadelijk voor de 
gezondheid en is een erg bijtend 
middel. 
  Gooi afgewerkte olie, remvloeistof en 
koelvloeistof niet in het riool, in het 
water of op de grond, maar deponeer 
deze in de daarvoor bestemde 
containers bij het PEUGEOT-netwerk.   

DIESEL
11 0
   
Brandstof  
BRANDSTOFTOEVOER 
UITGESCHAKELD
 
Bij een zware aanrijding wordt de 
brandstoftoevoer automatisch door de 
brandstofafsluiter onderbroken. 
  Als dit verklikkerlampje gaat 
knipperen, verschijnt een 
melding op het display. 
  Controleer buiten de auto of u 
geen brandstof ruikt en of er geen 
brandstofl ekkage is en herstel de 
brandstoftoevoer als volgt: 
   
 
-   zet het contact af (stand STOP), 
   
-   neem de sleutel uit het contactslot, 
   
-   plaats de sleutel in het contactslot, 
   
-   zet het contact aan en start de 
motor.  
 
HANDOPVOERPOMP DIESEL
 
 
 
In het geval van een lege 
brandstoftank is het noodzakelijk het 
brandstofsysteem te ontluchten: 
   
 
-   vul de brandstoftank met minimaal 
vijf liter diesel, 
   
-   bedien de handopvoerpomp van de 
ontluchting (onder de beschermkap 
in de motorruimte), 
   
-   houd de sleutel in de stand "D" 
(starten) tot de motor aanslaat.  
  Raadpleeg in rubriek 6 het 
gedeelte "Onder de motorkap". 
   
 
 
 
 
 
 
 
 
Brandstofkwaliteit voor 
dieselmotoren 
   
Auto's met dieselmotoren kunnen 
probleemloos rijden op biobrandstoffen 
die aan de huidige en toekomstige 
Europese richtlijnen voldoen (diesel 
die voldoet aan de richtlijn EN 590 
gemengd met biobrandstof die voldoet 
aan de richtlijn EN 14214) en die aan 
de pomp getankt kunnen worden (met 
een gehalte aan methyl-estervetzuren 
van 0 tot 7%). 
  Het gebruik van biobrandstof B30 is 
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren 
op voorwaarde dat de bijzondere 
onderhoudsvoorschriften strikt 
worden nageleefd. Raadpleeg het 
PEUGEOT-netwerk. 
  Het gebruik van elk ander type 
(bio)brandstof (zuivere of verdunde 
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) 
is nadrukkelijk verboden (kans op schade 
aan de motor en het brandstofcircuit).