
45
22
Starten en stoppen
VOORDAT u GAAT RIJDE
N
HILL HOLDER
Werking
Als u het rempedaal en het
koppelingspedaal hebt ingetrapt,
hebt u zodra u het rempedaal loslaat
ongeveer 2 seconden de tijd om,
zonder dat de auto de helling af begint
te rollen, gas te geven en weg te rijden.
Bij het wegrijden wordt de functie
automatisch gedeactiveerd door de
remdruk geleidelijk te laten afnemen.
Gedurende deze fase is het mogelijk
dat de remmen hoorbaar zijn, het
teken dat de auto in beweging komt.
Storing
De Hill Holder wordt gedeactiveerd
onder de volgende omstandigheden:
- als u het koppelingspedaal laat
opkomen,
- als de handrem wordt
aangetrokken,
- als de motor wordt afgezet,
- als de motor afslaat.
In het geval van een storing
in het systeem gaat dit
verklikkerlampje branden
in combinatie met een
geluidssignaal en een
melding ter bevestiging op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten nakijken. Deze aan het ESP gekoppelde functie
vereenvoudigt het wegrijden op een
helling en wordt geactiveerd onder de
volgende omstandigheden:
- de auto moet stilstaan met draaiende
motor en het rempedaal ingetrapt,
- de helling moet steiler zijn dan 5%,
- bij het omhoog rijden op een helling
moet de versnellingsbak in de
neutraalstand staan of moet een
versnelling zijn ingeschakeld, maar
niet de achteruitversnelling,
- bij het afdalen van een helling
moet de achteruitversnelling zijn
ingeschakeld.
De Hill Holder of hulp bij het wegrijden
op een helling is een voorziening om
het rijcomfort te vergroten en kan
niet gebruikt worden als elektrisch
bediende handrem.

47
ERGONOMIE en COMFOR
T
3
Verlichting overdag
Afhankelijk van het land van
bestemming, kan de auto zijn uitgerust
met verlichting overdag. Als de auto
wordt gestart, wordt het dimlicht
ingeschakeld.
Mistachterlichten
(amberkleurig, draai de ring
2 standen naar voren). Mistlampen vóór (groen, draai
de ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door
de ring B
naar voren te draaien en
uitgeschakeld door de ring naar
achteren te draaien. Het branden van
de mistlampen wordt aangegeven
door een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met
parkeer- en dimlicht. Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra het niet meer nodig is.
De automatische verlichting schakelt
het mistachterlicht uit, maar de
mistlampen vóór blijven branden.
Dit verklikkerlampje
gaat branden op het
instrumentenpaneel.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting
wordt ingeschakeld of wanneer
de verlichting handmatig wordt
ingeschakeld.
Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór
te doven.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, is het
mistachterlicht verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Automatisch inschakelen van de verlichting
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht
waarnemen, waardoor de lichten
niet automatisch zullen worden
ingeschakeld. Schakel indien nodig het
dimlicht handmatig in.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische
verlichting en ruitenwissers.
Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO
. Bij het
inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar
achteren. Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt een melding op het
display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld
als de verlichting met de
lichtschakelaar wordt bediend.
Het parkeerlicht en
het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld
als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende
is en als de ruitenwissers wissen. De
verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in
combinatie met verlichting overdag. Als in de daarop volgende 30 minuten
niet wordt ingegrepen, treedt de
eco-modus in werking (zie rubriek 7,
"accu"). om te voorkomen dat de accu
leeg raakt. De functies komen dan in
een standby-stand en het acculampje
knippert.
De eco-modus wordt niet ingeschakeld
voor de parkeerlichten.
Stuurkolomschakelaars

88
Veiligheidsgordels
VEILIGHEIDSGORDELS
Hoogteverstelling
Knijp de knop van de geleider in
en schuif deze omhoog of omlaag(veiligheidsgordel bestuurdersstoel en
enkele passagiersstoel).
De veili
gheidsgordel van de middelstezitplaats van de voorbank is niet in hoogte verstelbaar.
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp inde gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de
vergrendeling van de gesp te controleren.
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel bestuurder
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dragen,
ook al betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van
een oprolautomaat die ervoor zorgt dat
de lengte van de gordel automatisch
wordt aangepast aan uw lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te laten
aansluiten (zoals wasknijpers, klemmen,
veiligheidsspelden, ...).
Controleer zowel voor als na het gebruik
van de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of
verplaatsen van een stoel of de
achterbank of de gordel goed is opgerold
en de gordelsluiting zich op de juiste
plaats bevindt.
De gordelspanners van de
veiligheidsgordels vóór kunnen,
afhankelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding, onafhankelijk van
de airbags afgaan. De gordelspanners
trekken de veiligheidsgordels direct
stevig tegen het lichaam van de
inzittenden.
Het afgaan van de gordels gaat
gepaard met een lichte onschadelijke
rookvorming en een geluid als gevolg
van de pyrotechnische lading in het
systeem.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittenden getrokken
wordt.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto.
Druk op de rode knop.
Als de bestuurder zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt, gaat bij hetstarten van de motor het
verklikkerlampje branden.
Gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het
wegrijden zeker van te zijn dat alle
inzittenden hun veili
gheidsgordels op
de juiste manier hebben vastgemaakt.

DIESEL
11 0
Brandstof
BRANDSTOFTOEVOER
UITGESCHAKELD
Bij een zware aanrijding wordt de
brandstoftoevoer automatisch door de
brandstofafsluiter onderbroken.
Als dit verklikkerlampje gaat
knipperen, verschijnt een
melding op het display.
Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
brandstofl ekkage is en herstel de
brandstoftoevoer als volgt:
- zet het contact af (stand STOP),
- neem de sleutel uit het contactslot,
- plaats de sleutel in het contactslot,
- zet het contact aan en start de
motor.
HANDOPVOERPOMP DIESEL
In het geval van een lege
brandstoftank is het noodzakelijk het
brandstofsysteem te ontluchten:
- vul de brandstoftank met minimaal
vijf liter diesel,
- bedien de handopvoerpomp van de
ontluchting (onder de beschermkap
in de motorruimte),
- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
Raadpleeg in rubriek 6 het
gedeelte "Onder de motorkap".
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
die aan de huidige en toekomstige
Europese richtlijnen voldoen (diesel
die voldoet aan de richtlijn EN 590
gemengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN 14214) en die aan
de pomp getankt kunnen worden (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere
onderhoudsvoorschriften strikt
worden nageleefd. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...)
is nadrukkelijk verboden (kans op schade
aan de motor en het brandstofcircuit).

9.28
Navigatie hervatten/Navigatie afbreken
Bestemming invoeren
GPS-coördinaten
Invoer o
p kaart
Etappes
Tussenstop toevoegen
Navi
gatie naar "mijn huis"
Uit adresboek kiezenRoute optimaliseren
Uit laatste bestemmin
gen kiezen
Tussenstop vervangen
Tussenstop wissen
Route herberekenen
Snelste route
K
ortste route
Compromis ti
jd / afstand
POI zoeken
POI dichtbij
Navigatieopties
Navi
gatiecriteria
Kortste route
Snelste route
Menu "Navigatie"
Plaats
Straat Adres invoeren
L
and
Navigatie naar "mijn huis"
Stadscentrum
H
uisnummer Navi
gatie starten
P
ostcode
Opslaan in adresboek
Kruisin
g
A
dres invoeren
Dichtbij bestemming
In een plaats
In een land
Langs de route
Vanuit adresboek
3
3
Uit laatste bestemmingen kiezen
Informatie TMC-zender Lou
dness
Snelheidsafhankeli
jk volume
Geluidsinstellingen terugzetten
3
3
3
1
2
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
3
2
3
3
2
3
4
4
4
4
3
3
3
3
4
4
4
2
4
2
3
3
3
3
3
3
4
Klassiek
Jazz
Rock/pop
Techno
Vocaal
4
4
4
4
4

135
Exterieur
WEGWIJZER
10
EXTERIEUR
Afstandsbediening 15-16
Batterij vervangen,
synchroniseren 16
Sleutel 15
Starten 44
Hill Start Assist 45
Centrale vergrendeling 15, 24
Laadruimte vergrendelen/
ontgrendelen 15, 24
Brandstofvuldop 109
Onderbreking brandstoftoevoer,
handopvoerpomp diesel 110
Ruitenwisserbladen 126
Spiegels 77
Zijknipperlicht 119
Koplampen, mistlampen,
richtingaanwijzers 46-47, 118
Koplampverstelling 48
Gloeilampen vóór
vervangen 117-119
Koplampsproeiers 50, 106
Sneeuwscherm 116
Voorportieren 18
Schuifdeur 19
Sleutel 15
Motorkapontgrendeling 102
Bandenspanning 134
Slepen, takelen 98-99, 127
Trekhaak 98-99
Parkeerhulp achter 81-82
Kentekenplaatverlichting 121
Reservewiel, krik, wiel
verwisselen,
gereedschap 112-116
Achterlichten,
richtingaanwijzers 46-47, 120
Derde remlicht 121
Gloeilampen achter
vervangen 120-121
Laadruimte, openen 15, 24
Achterdeuren, achterklep 20-23
Accessoires 100
Dakdragers 76
Dakklep 22
Noodbediening 23
Afmetingen 128-132
Afmetingen plancher cabine 132
Remblokken 80, 107
Noodstop 83
ABS, EBD 83
ASR, ESP 84
"Grip control" 85
Bandenspanning 134
Bandenspanningsdetectie 34

136
Cockpit
ESP 84
Parkeerhulp 81-82
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels 77
Koplampverstelling 48
Stop & Start 41
Contactslot 44
Schakelaar ruitenwissers 49-50
Automatische ruitenwissers 49
Ruitensproeier/
koplampsproeiers 50, 106
Boordcomputer Rubriek 9
Snelheidsregelaar 51-53
Snelheidsbegrenzer 54-56
Lichtschakelaars 46-47
Automatische verlichting 47
Mistlampen 47
Dagrijverlchting 47
COCKPIT
Zekeringen dashboard,
interieur 123, 124
Motorkapontgrendeling 102
Handrem 80
Instrumentenpanelen,
klokken, tellers 25-26
Verklikkerlampjes 27-32
Meters, display 33
Klok instellen via
instrumentenpaneel 26
Dimmer dashboardverlichting 36
Schakelindicator 37
Bediening op stuurwiel van de
autoradio Rubriek 9
Stuurwiel verstellen 40
Claxon 80
Versnellingsbak 37