
69
ERGONOMIE en COMFOR
T
33
Praktische voorzieningen
Dakconsole
De dakconsole bevindt zich boven de
zonnekleppen, hierin kan bijvoorbeeld
een trui, een map of handschoenen
worden opgeborgen.
Door de openingen in de dakconsole
achter de zonnekleppen zijn de
voorwerpen zichtbaar waardoor ze
gemakkelijk bereikbaar zijn.
In totaal mag niet meer dan 5 kg in de
dakconsole worden opgeborgen.
Berg er geen voorwerpen in op die gevaar
voor de inzittenden kunnen opleveren.
Middenconsole met
opbergruimte
Dankzij deze console is er
aanmerkelijk meer opbergruimte: de
console is uitneembaar en wordt op
een steun vastgezet waarin in het
achterste gedeelte twee bekerhouders
aanwezig zijn.
Controleer of het fl esje of blikje stevig
in de bekerhouder op zijn plaats wordt
gehouden en tijdens het rijden niet kan
omvallen.
Gemorste vloeistof kan bij contact met
schakelaars op het dashboard en de
middenconsole storingen veroorzaken.
Wees daarom voorzichtig met het
gebruik van de bekerhouder.
Zonneklep
Klap om verblinding te voorkomen bij
laagstaande zon de zonneklep omlaag.
In de zonneklep aan bestuurderszijde
is een vakje aanwezig waarin
bijvoorbeeld tol- of parkeerkaarten
opgeborgen kunnen worden.
Opbergvakken onder stoelen
In de vloer onder de voorstoelen kunt u
beschikken over opbergruimtes.
Het boordgereedschap is onder
de rechter voorstoel opgeborgen.
Schuif de stoel naar voren om de
opbergruimte makkelijk te bereiken.

91
VEILIGHEI
D
4
Airbags
Gebruiksvoorschrift
Maak er een gewoonte van omnormaal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Draa
g altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zor
g dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanri
jding of diefstal
van uw auto de airbagsystemencontroleren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan
airbagsystemen, raadpleeg hiervoor het PEUGEOT -netwerk.
Z
elfs als alle bovenstaandevoorschriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airba
g wordtgeactiveerd. De airbag wordt namelijkzeer snel opgeblazen (binnen enkelemilliseconden) en loopt vervolgenseven snel leeg, waarbij de warmegassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.
Zij-airbags
B
edek de stoelen uitsluitend met degoedgekeurde stoelhoezen. Deze belemmeren het activeren van dezij-airbags niet. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Bevesti
g nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen, dit zou bij het afgaan
van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op hetstuurwielkussen rusten.
Zor
g ervoor dat de passagier zijn
voeten niet op het dashboard
laat rusten, hi
j kan anders ernstig
letsel oplopen als de airbag wordt
opgeblazen.
Het is raadzaam niet te roken in deauto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwi
jder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
De airbags werken alleen als het contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijdingplaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de airbags
niet meer.
Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en
een knal, als gevolg van de activeringvan de pyrotechnische lading die in hetsysteem is geïntegreerd.
De rook is niet schadeli
jk, maar kan
voor gevoelige personen irriterend zijn.
De knal die bi
j de ontsteking wordtgeproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel is geplaatst,
moet de airbag aan passagierszijdezijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 4 hetgedeelte "Kinderen aan boord".

93
VEILIGHEID
4
Airbags
Airbags vóór
Deze zijn voor de bestuurder in het
midden van het stuurwiel en voor
de passagier(s) in het dashboard
aangebracht.
Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd,
behalve als de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld, bij
een ernstige frontale aanrijding binnen
de impactzone A
, in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto, die
zich op een horizontale ondergrond
moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en het
dashboard om te voorkomen dat de
inzittende naar voren wordt geworpen.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:
- Zet het contact af
, steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde,
- draai deze in de stand "OFF"
,
- verwijder vervolgens de sleutel
zonder de stand van de sleutel te
veranderen.
Het verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel
brandt zolang de airbag is
uitgeschakeld. Als de twee verklikkerlampjes
airbag permanent branden, plaats
dan geen kinderzitje met de rug
in de rijrichting. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Storing airbag vóór
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voorstoel
plaatst. Anders kan een kind bij het
afgaan van de airbag levensgevaarlijk
gewond raken.
Inschakelen
In de stand "OFF"
werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventuele
aanrijding niet.
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier
te garanderen.
Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display, laat
het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk.

102
MOTORKAP OPENEN
Motorkapsteun
Zet om de motorkap open te houden de
motorkapsteun vast in de met een sticker
aangegeven houder in het plaatdeel aan
de linkerzijde van de auto.
Plaats voordat u de motorkap sluit
de motorkapsteun terug in de klem,
zonder te forceren.
Buitenzijde
Til de motorkap met één hand iets
op en steek uw andere hand met de
palm omlaag naar binnen, zodat u
gemakkelijk bij de haak kunt.
Duw met deze hand de veiligheidshaak
naar links. Open de motorkap.
Binnenzijde
Trek aan de hendel onder het
dashboard. De motorkap is
ontgrendeld.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen. Controleer of de
motorkap goed vergrendeld is.
Open de motorkap liever niet als het
hard waait.
Motorkap openen

106
Niveaus
Koelvloeistofniveau
Gebruik om ernstige motorschade
te voorkomen uitsluitend door de
constructeur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de
temperatuur van de koelvloeistof
geregeld door de koelventilator.
Wacht voor werkzaamheden aan het
koelsysteem ten minste 1 uur nadat
de motor gedraaid heeft, omdat de
koelventilator nog kan (gaan) werken
als de sleutel uit het contactslot is
verwijderd en het koelsysteem onder
druk staat.
Draai de dop eerst een kwart
omwenteling los om de druk te laten
dalen en te voorkomen dat de hete
koelvloeistof uit het koelsysteem spuit.
Trek, als de druk eenmaal gedaald is,
de dop los en vul koelvloeistof bij.
Laat het koelsysteem, als vaak
koelvloeistof moet worden bijgevuld,
zo snel mogelijk controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Vloeistofniveau stuurbekrachtiging
Controleer het niveau van de
stuurbekrachtigingsvloeistof als de auto op
een vlakke ondergrond staat en de motor
koud is. Draai de dop met geïntegreerde
peilstok los en controleer of het niveau
tussen de merktekens MINI en MAXI staat.
Om het fi lter te regenereren, wordt
geadviseerd zo snel mogelijk, indien
de omstandigheden dit toelaten,
gedurende minstens 5 minuten met
een snelheid van 60 km/uur of hoger te
rijden (totdat de melding op het display
verdwijnt en het verklikkerlampje
service uit gaat).
Tijdens het regenereren van het
roetfi lter, kunnen enkele geluiden
van het relais hoorbaar zijn onder het
dashboard.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als
de melding niet verdwijnt en het lampje
service blijft branden.
Bijvullen
Het niveau dient steeds tussen
de merktekens MINI en MAXI van
het expansievat te staan. Laat het
koelsysteem, als meer dan 1 liter moet
worden bijgevuld, controleren door het
PEUGEOT netwerk.
Vloeistofniveau ruiten- en
koplampsproeiers
Wij adviseren u voor een optimale
reiniging en voor uw eigen veiligheid de
producten van PEUGEOT te gebruiken.
Bovendien mag het vloeistofniveau
niet worden bijgevuld met of worden
vervangen door water om bevriezing te
voorkomen en een goede reiniging te
garanderen.
Inhoud reservoir ruitensproeiers:
ongeveer 3 liter.
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers, bedraagt de inhoud
van het reservoir 6 liter.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau
wordt aangegeven door het
verklikkerlampje service in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display.
Als dit bij draaiende motor gebeurt,
komt dit doordat het roetfi lter verstopt
dreigt te raken (uitzonderlijke
rij-omstandigheden: veelvuldig
stadsverkeer, lage snelheid, lange
fi les, ...).
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk.
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie.
Remvloeistof is schadelijk voor de
gezondheid en is een erg bijtend
middel.
Gooi afgewerkte olie, remvloeistof en
koelvloeistof niet in het riool, in het
water of op de grond, maar deponeer
deze in de daarvoor bestemde
containers bij het PEUGEOT-netwerk.

107
ONDERHOU
D
6
Controles
CONTROLES
Koolstoffilter en interieurfilter
Via een luikje onder het
dashboardkastje kunnen de fi lters
worden vervangen.
Het koolstoffi lter zorgt ervoor dat
stofdeeltjes permanent en krachtig
gefi lterd worden.
Een verstopt interieurfi lter vermindert
de prestaties van de airconditioning
en kan nare geuren in het interieur
veroorzaken.
Wij adviseren u een gecombineerd
interieurfi lter de gebruiken. Danzij het
specifi eke tweede actieve fi lter, draagt
het bij aan de zuivering van de door de
inzittenden ingeademde lucht en aan
een schoon interieur (vermindering van
allergische reacties, onaangename
geuren en vette aanslag).
Roetfilter (diesel)
Onderhoudswerkzaamheden aan het
roetfi ler moeten worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties van de auto en heeft geen
gevolgen voor het milieu.
Accu
Laat uw accu voor de winter door het
PEUGEOT-netwerk controleren.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door, te laten
controleren.
Als het remvloeistofniveau te laag is,
kan dit behalve door lekkage van het
remsysteem ook veroorzaakt worden
door slijtage van de remblokken.
Slijtage remschijven/-trommels
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
voor meer informatie over de controle
van uw remschijven/-trommels een
PEUGEOT-servicepunt.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de handrem zelfs tussen
twee onderhoudscontroles worden
afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Oliefilter
Vervang het oliefi lterelement periodiek,
volgens het onderhoudsschema. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
informatie over het vervangingsinterval
van de fi lterelementen.
Als de omgeving (veel stof) en de
gebruiksomstandigheden van de auto
(veel stadsverkeer) daartoe aanleiding
geven, moeten de fi lters twee keer zo
vaak worden vervangen.

122
Zekering vervangen
ZEKERINGEN VERVANGEN
De zekeringenkasten bevinden zich:
- in het onderste gedeelte van de
linkerzijde van het dashboard
(achter het deksel),
- in de motorruimte (vlakbij de accu).
Als uw auto is voorzien van
een trekhaak of aansluitingen
voor carrosserie- en plancher
cabine-ombouw wordt een extra
zekeringenkast gemonteerd rechts
achter de scheidingswand.
In de tabellen staan alleen de
nummers van de zekeringen vermeld
die de gebruiker met behulp van de
tang die zich achter het opbergvakje
in de rechterzijde van het dashboard
bevindt, kan vervangen. Raadpleeg
voor alle andere werkzaamheden het
PEUGEOT-netwerk.
Vervangen van een zekering
Vervang een defecte zekering altijd
door een zekering met dezelfde
stroomsterkte.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten van herstel van uw auto of
storingen die worden veroorzaakt door
het monteren van extra accessoires
die niet door het PEUGEOT-netwerk
aanbevolen en geleverd worden en
niet volgens de voorschriften zijn
gemonteerd. Dit geldt met name voor
apparatuur met een gezamenlijk
stroomverbruik van meer dan
10 milliampère. Informatie voor monteurs:
raadpleeg via het netwerk de
schema's van de "Methoden" voor
volledige informatie over de zekeringen
en relais. Voordat een zekering wordt vervangen,
moet eerst de oorzaak van de storing
opgespoord en verholpen zijn.
- Gebruik de tang.

123
SNEL WEER OP WE
G
7
Zekering vervangen
ZEKERINGEN DASHBOARD
Kantel het deksel om bij de zekeringen
te komen. Zekering
F
Ampère
A
Functies
1 15 Ruitenwisser achter
2 - Vrij
3 5 Airbag
4 10 Airconditioning, diagnoseaansluiting, bediening
buitenspiegel, hoogteverstelling koplampen
5 30 Ruitbediening
6 30 Sloten
7 5 Plafonnier achter, kaartleeslamp vóór, dakconsole
8 20 Autoradio, display, waarschuwing lage
bandenspanning, alarm en sirene
9 30 12V-aansluiting voor en achter
10 15 Middenkolom
11 15 Contactslot (zwakstroom)
12 15 Regen- en lichtsensor, airbag
13 5 Instrumentenpaneel
14 15 Parkeerhulp, bediening automatische airconditioning,
handsfree set
15 30 Sloten
16 - Vrij
17 40 Achterrruit-/spiegelverwarming