3
ii
i
57
COMFORT
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
aanjagerregeling geleidelijk op het
optimale niveau gebracht.
Bij koud weer wordt de warme
lucht uitsluitend naar de voorruit,
de zijruiten en de beenruimte van
de passagiers verdeeld. Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor het gewenste
comfort de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compen-
seert automatisch en zo snel mo-
gelijk het temperatuurverschil.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor. De bestuurder en de voorpas-
sagier kunnen de temperatuur
afzonderlijk naar wens instel-
len.
)
Draai de knop 2
of 3
naar links of
naar rechts om deze waarde te ver-
lagen of te verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de
waarde 21 aanbevolen. Niettemin is af-
hankelijk van uw wensen een afstelling
tussen 18 en 24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raad-
zaam dat het verschil in instelling links
en rechts niet meer dan 3 bedraagt.
4. Automatisch programma "zicht"
In sommige gevallen kan het
programma "comfort" niet
toereikend blijken om de rui-
ten condens- en ijsvrij te hou-
den (vocht, veel inzittenden,
vorst...).
)
Kies in dat geval het automatische
programma "zicht".
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning, de luchtopbrengst, de
luchttoevoer en de luchtverdeling naar
de luchtroosters voor een optimale ont-
waseming van de voorruit en zijruiten.
Automatische werking
)
Druk op de toets "AUTO"
.
Het lampje van de toets
gaat branden.
2. Regeling bestuurderszijde
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
Het is raadzaam deze stand te gebrui-
ken: het systeem regelt de temperatuur,
de luchtopbrengst, de luchtverdeling
naar de luchtroosters en de luchtrecir-
culatie automatisch en optimaal aan de
hand van de door u ingestelde waarde.
Het systeem kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden en beschikt
over een automatische regeling als het
dak geopend is. De op het display weergegeven waarde
heeft betrekking op een bepaald comfort-
niveau en niet op de werkelijke tempera-
tuur in graden Celsius of Fahrenheit.
)
Druk nogmaals op de toets "zicht"
of op de toets "AUTO"
om dit pro-
gramma af te sluiten. Het lampje van
de toets "zicht"
gaat uit en dat van
de toets "AUTO"
gaat branden.
1. Automatisch programma "comfort"
3. Regeling passagierszijde
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de voor-
ruitontwaseming in werking is, de
STOP-functie niet beschikbaar is.
3
!
i
58
COMFORT
Handmatig verstellen
Al naar gelang uw wensen kunt u de au-
tomatische bediening van het systeem
handmatig aanpassen. De overige func-
ties worden automatisch geregeld.
)
Druk op de toets "AUTO"
om het
systeem weer volledig automatisch
te laten functioneren.
)
Druk op deze toets om de
airconditioning uit te scha-
kelen.
6. Regeling luchtverdeling
)
Druk op één of meer toet-
sen om de luchtstroom te
verdelen naar:
7. Regeling luchtopbrengst
)
Draai deze knop naar links
om de luchtopbrengst te
verminderen of naar rechts
om deze te verhogen.
8. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Uitschakelen van het systeem
)
Draai de knop van de luchtopbrengst
naar links tot alle lampjes uitgaan.
Alle functies van de airconditioning wor-
den dan uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer
geregeld, maar er blijft een kleine lucht-
stroom gehandhaafd.
)
Draai de knop van de luchtop-
brengst naar rechts of druk op de
toets "AUTO"
om het systeem weer
met de laatst ingestelde waarden in
te schakelen.
)
Druk op deze toets om de
lucht in het interieur te la-
ten recirculeren. Het lampje
van de toets gaat branden.
5. Airconditioning aan/uit
Gebruik de luchtrecirculatie alleen
als dit echt nodig is en vermijd het
te lang rijden met uitgeschakeld
systeem (kan op beslaan van de
ruiten en verminderen van de lucht-
kwaliteit in het interieur).
- de voorruit en de zijruiten (ontwase-
men of ontdooien),
- de voorruit, de zijruiten en de venti-
latieroosters,
- de voorruit, de zijruiten, de ventila-
tieroosters en de beenruimte van de
passagiers,
- de ventilatieroosters en de been-
ruimte van de passagiers,
- de ventilatieroosters,
- de beenruimte van de passagiers,
- de voorruit, de zijruiten en de been-
ruimte van de passagiers.
De lampjes van de luchtopbrengst, tus-
sen de twee propellers, gaan afhanke-
lijk van de ingestelde waarde geleidelijk
branden.
)
Druk de toets, zodra de luchtrecir-
culatie niet meer nodig is, nogmaals
in om de toevoer van buitenlucht te
hervatten en het beslaan van de rui-
ten te voorkomen. Het lampje van
de toets gaat uit.
Om het interieur maximaal te verkoe-
len of te verwarmen is het mogelijk
de minimale waarde 14 of de maxi-
male waarde 28 te overschrijden.
)
Draai de knop 2
of 3
naar links
totdat "LO"
verschijnt of naar
rechts totdat "HI"
verschijnt.
9. Centrale regeling / gescheiden
regeling
)
Druk op deze toets om de
instellingen van de passa-
gierszijde af te stemmen op
die van de bestuurderszij-
de (centrale regeling). Het
lampje van de toets gaat
branden.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank en stofoverlast
af te sluiten. Als de airconditioning wordt uitgescha-
keld, wordt het thermische comfort niet
meer geregeld (vocht, beslagen ruiten).
)
Druk de toets nogmaals in zodra
dit mogelijk is om de automatische
werking van de airconditioning te
hervatten. Het lampje van de toets
"A/C"
gaat branden
5
87
ZICHT
Handbediende follow me home-
verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het af-
zetten van het contact de dimlichten nog
even blijven branden om het uitstappen
in het donker te vergemakkelijken.
Inschakelen
)
Geef bij afgezet contact een "licht-
signaal" met de lichtschakelaar.
)
Geef nogmaals een "lichtsignaal"
om de functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt
de handbediende follow me home-ver-
lichting na een bepaalde tijd automa-
tisch uitgeschakeld.
Verlichting overdag
Verlichting overdag is verplicht in som-
mige landen en wordt automatisch in-
geschakeld als de motor wordt gestart
zodat de auto overdag beter zichtbaar
is voor de overige weggebruikers.
De verlichting overdag is beschikbaar:
- in landen waar dit volgens de wet-
geving verplicht is;
het dimlicht brandt in combinatie
met de parkeerlichten en de ken-
tekenplaatverlichting; deze functie
kan niet worden uitgeschakeld.
- in overige landen;
er branden speciale lichtunits
(LED's); deze functie kan via het
confi guratiemenu van de auto wor-
den in- of uitgeschakeld.
De lichtschakelaar moet in de stand "0"
of "AUTO"
(dagstand) staan.
De verlichting overdag wordt pas daad-
werkelijk uitgeschakeld als de lichtscha-
kelaar wordt bediend of als de motor de
volgende keer wordt gestart. De ver-
lichting overdag wordt wel onmiddellijk
ingeschakeld.
De verlichting van de cockpit (instru-
mentenpaneel, multifunctioneel display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer
deze bij donker automatisch wordt in-
geschakeld of wanneer de koplampver-
lichting wordt ingeschakeld (handmatig
of automatisch).
LED-verlichting
Als uw auto is uitgerust met LED's wer-
ken de conventionele gloeilampen van
de verlichting overdag/ parkeerlichten
vóór niet. Deze wordt automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart.
Afhankelijk van het land van bestem-
ming doet deze verlichting dienst als:
- verlichting overdag * en als par-
keerlicht 's nachts (bij de verlichting
overdag is de lichtsterkte groter),
of als
- parkeerlichten overdag en 's nachts.
*
functie kan worden ingesteld via het
confi guratiemenu van de auto.
9
i
144
ONDERHOUD
CONTROLES Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzij-
den in het onderhoudsboekje die betrekking heb-
ben op de motoruitvoering van uw auto voor het
laten controleren van bepaalde onderdelen vol-
gens het onderhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi ceerde werk-
plaats.
Accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of
de accupolen en -klemmen
schoon zijn, vooral bij warm
weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt het hoofdstuk "Praktische in-
formatie" voor meer informatie over de
te nemen voorzorgsmaatregelen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de fi lters periodiek ver-
vangen volgens de in het on-
derhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...)
en het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moeten de
fi lters twee keer zo vaak worden ver-
vangen
(zie paragraaf "Motoren").
Een verstopt interieurfi lter kan de pres-
taties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen te-
vens het oliefi lter vervangen.
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het vervangings-
interval.
Deze sticker, die hoort bij het Stop &
Start-systeem, geeft aan dat er een
speciale 12 V loodaccu is gebruikt die
alleen losgekoppeld en/of vervangen
mag worden door het PEUGEOT-net-
werk of door een gekwalifi ceerde werk-
plaats.
Het negeren van deze aanwijzing kan
ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan
vervanging toe is.
Roetfilter (diesel)
Bij een nieuwe auto kunt u de eer-
ste paar keer dat het roetfi lter ge-
regenereerd wordt een brandlucht
ruiken; dit is volkomen normaal.
Als langdurig met zeer lage snel-
heid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan bij
gasgeven soms rook uit de uitlaat
waargenomen worden. Dit heeft
geen invloed op de prestaties en
heeft geen gevolgen voor het mi-
lieu.
Het verstopt raken van het
roetfi lter wordt aangegeven
door het tijdelijk branden van
dit verklikkerlampje in combi-
natie met een geluidssignaal
en een melding met betrekking tot het
verstopt raken van het roetfi lter.
Ga om het roetfi lter te regenereren, zo-
dra de omstandigheden het toelaten,
met een snelheid van minimaal 60 km/h
rijden tot het lampje uitgaat.
Als het lampje blijft branden, raadpleeg
dan het hoofdstuk over het additiefni-
veau.