WEGWIJS IN UW AUTO47
1
Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervolgens in stand
MAR; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw
met de andere geleverde sleutels. Als u er ook na deze handelin-
gen nog niet in slaagt de motor te starten, wendt u dan tot het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
Als het lampje Ytijdens het rijden gaat
branden
❍Als het lampje Ygaat branden, betekent dit dat het systeem
zichzelf controleert (bijv. bij een vermindering van de spanning).
❍Als het lampje Yblijft branden, wendt u dan tot het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
DE SLEUTELS
CODE CARD (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Bij de sleutels wordt ook de CODE card fig. 13 geleverd waarop
de mechanische code A en de elektronische code B staan vermeld.
Bewaar de codes op een veilige plaats, maar niet in de auto.
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische com- ponenten in de sleutel beschadigd worden.
fig. 13A0J0212m
A
B
WEGWIJS IN UW AUTO53
1DIEFSTALALARM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
WANNEER GAAT HET ALARM AF
Het diefstalalarm wordt in de volgende gevallen geactiveerd:
❍bij het onbevoegd openen van de portieren, de motorkap en
de achterklep (omtrekbeveiliging);
❍bij een illegale startpoging (contactsleutel in stand MAR);
❍als de kabels van de accu worden onderbroken;
❍als er bewegende voorwerpen in het interieur aanwezig zijn
(volumetrische beveiliging);
❍bij het optillen/kantelen van de auto (voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten).
Het inschakelen van het diefstalalarm wordt aangegeven met een
akoestisch en zichtbaar signaal (de richtingaanwijzers gaan enkele
seconden knipperen). De wijze waarop het systeem in werking
treedt, hangt af van het land waarin gereden wordt. Toch is een
maximum aantal cycli voorzien voor de akoestische en zichtbare
signalen. Na een alarmsignalering schakelt het systeem over naar
de normale bewakingsfunctie.
BELANGRIJK De startblokkering wordt uitgevoerd door de Alfa Ro-
meo CODE en wordt automatisch ingeschakeld als de contactsleutel
uit het start-/contactslot wordt genomen.
BELANGRIJK De werking van het diefstalalarm verschilt per land.
ALARM INSCHAKELEN
Richt bij gesloten portieren, achterklep en motorkap en contactslot
in stand STOP of met uitgenomen sleutel, de sleutel met af-
standsbediening in de richting van de auto. Druk op de knop
Á
en laat de knop los. Er is een zichtbaar en akoestisch signaal (be-
halve bij uitvoeringen voor bepaalde markten) en de portieren wor-
den vergrendeld.
Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan door een zelf-
diagnose: als er een storing is, geeft het systeem nogmaals een
akoestisch en/of optisch signaal via het lampje op het dashboard.
Als ongeveer 4 seconden na het inschakelen van het alarm een
tweede akoestisch signaal en/of zichtbaar signaal via het lampje
op het dashboard wordt gegeven, dan moet het systeem worden
uitgeschakeld door op knop
Ëte drukken. Controleer of de por-
tieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn en scha-
kel het alarm opnieuw in met de knop
Á.
Als bij goed gesloten portieren, motorkap en achterklep het sys-
teem een akoestisch signaal uitzendt, dan is er een storing ge-
signaleerd in de werking van het systeem. Wendt u tot het Alfa Ro-
meo Servicenetwerk.
WEGWIJS IN UW AUTO55
1START-/CONTACTSLOT
De sleutel kan in drie standen worden gedraaid fig. 21:
❍STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd.
Enkele elektrische installaties kunnen werken (bijv. autoradio,
centrale portiervergrendeling, diefstalalarm enz.);
❍MAR: contact aan. Alle elektrische installaties kunnen werken;
❍AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de mo-
tor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terug-
draaien in stand STOP en nogmaals starten.
fig. 21A0J0031m
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met deauto gaat rijden, de werking van het slot laten con-
troleren bij het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de au- to wordt verlaten, om onvoorzichtig gebruik vande bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet
de handrem aan te trekken. Schakel de 1
eversnelling in
als de auto op een helling omhoog staat en de achteruit bij een helling omlaag (gezien in de rijrichting). Laat kin-deren nooit alleen achter in de auto.
92WEGWIJS IN UW AUTO
ELEKTRISCH BEDIEND OPENDAK
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het opendak heeft een groot beweegbaar glazen paneel en een
zonnescherm. Ook als het opendak gesloten is, kan buitenlicht het
interieur bereiken en kan vanuit het interieur naar buiten worden
gekeken.
Tijdens het openen schuift het voorste ruitpaneel aan de buiten-
zijde over het dak.
WERKING
Het opendak kan worden bediend met de knoppen A en B-fig. 53
op het paneel naast het middelste plafondlampje.
Het opendak kan uitsluitend bediend worden als de contactsleu-
tel in stand MAR staat.
Dak openen
Door op knop A-fig. 53 te drukken zijn er twee openingsmethoden
van het voorste ruitpaneel mogelijk.
Automatisch
Door bij een volledig gesloten dak, knop A-fig. 53 even ingedrukt
te houden, wordt het voorste ruitpaneel in de „spoiler”-stand open-
gekanteld. Door nogmaals op de knop te drukken, begint het pa-
neel naar achteren te schuiven, totdat de volledig geopende stand
is bereikt.
Nadat het openen is gestart door het indrukken van de knop, kan
het paneel op elke tussenliggende stand worden gestopt door nog-
maals op de knop te drukken.
Handmatig
Door bij een gesloten dak kort op knop A-fig. 53 te drukken, sluit
het voorste ruitpaneel en het paneel stopt als de knop wordt los-
gelaten. In dit geval opent het paneel verder als telkens kort op de
knop wordt gedrukt.
Op deze wijze kan het voorste ruitpaneel in tussenliggende stan-
den worden gezet.
fig. 53A0J0329m
Het opendak moet gesloten blijven als er dwars-dragers op het dak zijn gemonteerd.
106WEGWIJS IN UW AUTO
KOPLAMPVERSTELLING
De stand kan worden geregeld als de contactsleutel in stand MAR
staat en de dimlichten zijn ingeschakeld.
Koplampverstelling
Druk voor de verstelling op de knoppen Òen(fig. 69 en fig.
69a). Op het display van het instrumentenpaneel wordt de stand
aangegeven.
Stand 0 – een of twee personen op de voorstoelen.
Stand 1 – vier personen.
Stand 2 – vier personen + bagage.
Stand 3 – bestuurder + maximale lading in de bagageruimte. BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als
het gewicht van de lading wijzigt.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met bixenonlampen, worden
de koplampen elektronisch afgesteld; daarom zijn de bedienings-
knoppen
Òenniet aanwezig.
MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Wendt u voor controle of afstelling tot het Alfa Romeo Service-
netwerk.
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de
auto is verkocht. In die landen waarin aan de andere zijde van de
weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer niet
te verblinden, een gedeelte van de koplampen worden afgeplakt
overeenkomstig de wetgeving van het land waarin u rijdt.
fig. 69A0J0026mfig. 69a – Uitvoeringen met Start&Stop-systeemA0J0277m
114WEGWIJS IN UW AUTO
OpmerkingDe motor wordt uitsluitend automatisch uitgezet
nadat sneller is gereden dan circa 10 km/h om het herhaalde-
lijk uitzetten van de motor te voorkomen wanneer stapvoets
wordt gereden.
Het uitzetten van de motor wordt bevestigd door het verschijnen
van symbool
Ufig. 71 op het display.
Startmethode van de motor
De motor start, zodra het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
HET SYSTEEM HANDMATIG
IN-/UITSCHAKELEN
Druk op knop fig. 72 op het paneel naast het stuur om het sys-
teem in of uit te schakelen. Als het systeem is uitgeschakeld, brandt
het lampje
Top het instrumentenpaneel.
Voor bepaalde uitvoeringen/markten geldt dat ook een bericht
en een symbool op het display verschijnen als het systeem wordt
in- of uitgeschakeld.
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor uit als de auto
stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan rij-
den. Zo wordt de doelmatigheid van de auto vergroot door een ver-
mindering van het brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen en de akoestische vervuiling.
Het systeem schakelt in iedere keer als de motor wordt gestart.
WERKING
Uitschakelmethode van de motor
Als auto stilstaat, wordt de motor uitgezet als de versnellingspook
in de vrijstand staat en het koppelingspedaal is losgelaten
fig. 71A0J0279mfig. 72A0J0247m
WEGWIJS IN UW AUTO115
1
OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ
DE MOTOR NIET WORDT UITGEZET
Als het systeem ingeschakeld is, dan wordt, vanwege comfortei-
sen, ter beperking van de uitstoot en om veiligheidsredenen, de
motor niet uitgezet onder de volgende omstandigheden:
❍nog koude motor;
❍zeer lage buitentemperaturen;
❍onvoldoende opgeladen accu;
❍ingeschakelde achterruitverwarming;
❍ruitenwisser ingeschakeld op maximale snelheid;
❍tijdens regeneratie van het roetfilter (DPF) (alleen dieseluit-
voeringen);
❍geopend bestuurdersportier;
❍niet omgelegde veiligheidsgordel van bestuurder;
❍ingeschakelde achteruit (bijv. bij inparkeren);
❍bij uitvoeringen met een gescheiden, automatische klimaatre-
geling (voor bepaalde uitvoeringen/markten, indien van toe-
passing) voor een comfortabele temperatuur in de auto of in-
schakeling van de functie MAX-DEF;
❍in de eerste gebruiksperiode als het systeem zichzelf instelt.
In deze gevallen verschijnt een melding en (voor bepaalde uit-
voeringen/markten) knippert symbool
Uop het display.
OMSTANDIGHEDEN VOOR HET
HERSTARTEN VAN DE MOTOR
Vanwege comforteisen, beperking van de uitstoot en om veilig-
heidsredenen kan de motor weer automatisch worden gestart, zon-
der ingrijpen van de bestuurder, onder de volgende omstandigheden:
❍onvoldoende opgeladen accu;
❍ruitenwisser ingeschakeld op maximale snelheid;
❍beperkte onderdruk in het remsysteem (bijvoorbeeld na her-
haaldelijk intrappen van het rempedaal);
❍auto in beweging (bijvoorbeeld wanneer bergafwaarts wordt
gereden);
❍wanneer de motor langer dan circa 3 minuten is uitgezet door
het Start&Stop-systeem;
❍voor uitvoeringen met automatisch klimaatregeling (voor be-
paalde uitvoeringen/markten, indien van toepassing) voor een
comfortabele temperatuur in de auto of inschakeling van de
functie MAX-DEF.
Met een ingeschakelde versnelling kan de motor alleen automa-
tisch worden gestart als het koppelingspedaal geheel wordt inge-
trapt. Het starten wordt aan de bestuurder getoond door het ver-
schijnen van een melding en, voor bepaalde uitvoeringen/markten,
het knipperen van symbool
Uop het display.
Opmerkingen
Als het koppelingspedaal niet wordt ingetrapt is, 3 minuten na
het uitzetten van de motor, een herstart van de motor alleen mo-
gelijk m.b.v. de contactsleutel.
Als de motor ongewenst is afgeslagen, bijvoorbeeld wanneer het
koppelingspedaal te snel is losgelaten bij een ingeschakelde ver-
snelling, en het Start&Stop-systeem is ingeschakeld, dan kan de
motor gestart worden door het koppelingspedaal helemaal in te
trappen of door de versnellingspook in de vrijstand te zetten.
Als u het interieur in de auto wilt blijven koelen, dan moet u het Start&Stop-systeem uitschakelen, zo-dat de airconditioning continu kan blijven werken.
116WEGWIJS IN UW AUTO
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als de motor is uitgezet door het Start&Stop-systeem en de be-
stuurder maakt de eigen veiligheidsgordel los en opent het be-
stuurders- of passagiersportier, dan kan de motor daarna alleen
worden gestart m.b.v. de contactsleutel.
De bestuurder wordt op deze situatie geattendeerd door een ge-
luidssignaal, een melding op het display en, voor bepaalde uit-
voeringen/markten, het knipperen van symbool
Uop het display.
„ENERGY SAVING”-functie
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als na een automatische start van de motor de bestuurder 3 minu-
ten geen enkele actie onderneemt, dan zet het Start&Stop-systeem
de motor definitief uit om brandstof te besparen. In dit geval kan
de motor alleen gestart worden m.b.v. de contactsleutel.
OPMERKING Het is in alle gevallen mogelijk de motor draaiend te
houden door het Start&Stop-systeem uit te schakelen.
STORINGEN
Bij een storing schakelt het Start&Stop-systeem uit. De storing
wordt aan de bestuurder getoond door het branden van lampje
èop het instrumentenpaneel en, voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten, het verschijnen van een melding en een symbool
op het display. Wendt u in dat geval tot het Alfa Romeo Service-
netwerk.