3COMFORT
35
Let erop dat voor een gelijkmatige ver-
deling van de lucht naar het interieur
de uitstroomopening onder de voorruit,
de ventilatieroosters, de luchtkanalen
onder de voorstoelen en de ventila-
tieopeningen in de bagageruimte vrij
blijven.
Bij een zware belasting van de motor
(trekken van een zware aanhanger op
een steile helling bij een hoge buiten-
temperatuur) kan de airconditioning tij-
delijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
Sluit alle ruiten, zodat de airconditio-
ning effectief kan werken.
Controleer regelmatig de staat van het
i n t e r i e u r fi l t e r . D e fi l t e r e l e m e n t e n d i e -
nen periodiek te worden vervangen.
L a a t d e fi l t e r e l e m e n t e n t w e e k e e r z o
vaak vervangen als de omstandighe-
den dit vereisen.
Het airconditioningssysteem is chloor-
vrij en is niet schadelijk voor de ozon-
laag.
Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per
maand 5 tot 10 minuten aan om het
systeem in perfecte staat te houden.
Bij stilstand is het normaal dat er onder
de auto een plasje water verschijnt,
aangezien de airconditioning het con-
denswater druppelsgewijs afvoert via
een daarvoor bestemde afvoerope-
ning. Gebruik de airconditioning niet als
deze niet koelt en laat het systeem in
dat geval door het PEUGEOT-netwerk
controleren.
1. Ventilatieroosters middenconsole.
2. Regeling luchttoevoer dashboard-
kastje (zie hoofdstuk "Indeling in-
terieur").
3. Uitstroomopening beenruimte.
4. Twee uitstroomopeningen onder
aan de middenconsole voor de
achterzitplaatsen.
5. Zijventilatieroosters.
6. Uitstroomopeningen zijruitontwa-
seming.
7. Uitstroomopeningen voorruitont-
waseming.
8. Zonnesensor.
9. Ventilatierooster matige luchtver-
deling. AUTOMATISCHE REGELING AIRCONDITIONING
Het is aan te raden de automatische
regeling van de airconditioning te ge-
bruiken. Hiermee worden de luchthoe-
veelheid, de binnentemperatuur en de
luchtverdeling automatisch en opti-
maal geregeld aan de hand van signa-
len van verschillende sensoren, zodat
u de instelling niet handmatig hoeft te
wijzigen.
Matige luchtverdeling
Het ventilatierooster voor de matige
luchtverdeling, boven in de midden-
console, zorgt voor een gelijkmatige
verdeling van de luchtstroom, zonder
dat tocht optreedt, en voor een opti-
male temperatuur in het interieur.
D e k d e z o n n e s e n s o r
8 niet af.
D e z e z o r g t v o o r d e r e g e l i n g v a n d e
airconditioning.
Gebruiksadviezen
Sluit voor een goede ventilatie
het ventilatierooster voor ma-
tige luchtverdeling 9 niet af.
Sluit voor een optimale ventilatie bij
warm weer het ventilatierooster voor
matige luchtverdeling af en gebruik uit-
sluitend de ventilatieroosters 1 en 5 .
Als de binnentemperatuur zeer hoog
blijft nadat de auto lang in de zon heeft
gestaan, kunt u het passagierscom-
partiment kort ventileren.
5
75
Automatisch inschakelen van de
verlichting
Het dimlicht worden automatisch in-
geschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende is en als de
ruitenwissers onafgebroken wissen.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Let op: bij mist of sneeuw kan de licht-
sensor voldoende licht waarnemen
en zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld. Schakel indien
nodig het dimlicht zelf in. Inschakelen Handmatig inschakelen van de
follow-me-home verlichting
De parkeer- en dimlichten kunnen
gedurende enkele seconden blijven
branden als u de auto verlaat.
Bij het inschakelen van de
functie verschijnt het pictogram
in het display op het instrumen-
tenpaneel met 5 klokken.
Ga naar het menu "Per-
soonlijke instellingen -
c o n fi g u r a t i e "