84WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 53L0E0044m
NOODPORTIERVERGRENDELING
ACHTER A-fig. 53
De achterportieren zijn voorzien van een systeem waar-
mee ze kunnen worden vergrendeld als er geen stroom
aanwezig is.
Ga in dat geval als volgt te werk:
❍steek de metalen baard van de contactsleutel in de zit-
ting A;
❍draai de sleutel linksom en verwijder hem daarna uit
de zitting A.
Ga als volgt te werk om de knopjes van de sloten weer
in dezelfde stand te zetten (alleen als de acculading her-
steld is):
❍druk op de knop
Ëvan de sleutel;
❍druk op de ver-/ontgrendelknop
≈van de portie-
ren op het dashboard;
❍open het voorportier door de sleutel in het slot te ste-
ken en te draaien;
❍trek aan de binnenhandgreep van het portier.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 84
WEGWIJS IN UW AUTO85
1
BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest of als
een zekering is doorgebrand, moet het open/sluitmecha -
nisme van de portieren geïnitialiseerd worden. Ga hier-
voor als volgt te werk:
❍sluit alle portieren;
❍druk op de knop
Áop de sleutel of op de ver-/ont-
grendelknop
≈voor de portieren op het dashboard;
❍druk op de knop
Ëop de sleutel of op de ver-/ont-
grendelknop
≈voor de portieren op het dashboard.
Als u bij ingeschakeld kinderveiligheidsslot
de binnenhandgreep van een achterportier
bedient, lukt het niet om het portier te open
en komt slechts het knopje van de sloten omhoog;
het portier kan worden geopend door aan de bui-
tenhandgreep te trekken. Bij een noodvergrende-
ling wordt de ont-/vergrendelknop
≈niet uit-
geschakeld.
RUITBEDIENING
De elektrische ruitbediening werkt met de contactsleutel
in stand MAR en ongeveer twee minuten nadat de sleutel
in stand STOP is gedraaid of is uitgenomen.
De bedieningsknoppen zijn op de portierpanelen gemon-
teerd (aan bestuurderszijde kunnen alle zijruiten worden
bediend).
De zijruiten voor zijn voorzien van een antiletselfunctie die
in werking treedt als de zijruiten voor worden gesloten.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 54
A. openen/sluiten zijruit linksvoor; „automatisch conti-
nue” werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;
B. openen/sluiten zijruit rechtsvoor; „automatisch con-
tinue” werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;
C. in-/uitschakeling van de bedieningsknoppen voor de
zijruiten achter;
D. openen/sluiten zijruit linksachter (voor bepaalde uit-
voeringen/markten); „automatisch continue” werking
tijdens het openen/sluiten van de ruit;
E. openen/sluiten zijruit rechtsachter (voor bepaalde uit-
voeringen/markten); „automatisch continue” werking
tijdens het openen/sluiten van de ruit.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 85
106WEGWIJS IN UW AUTO
WERKING
Het systeem is niet ingeschakeld bij het starten van de au-
to. U kunt het systeem inschakelen door de knop A-fig. 71
op het dashboard in te drukken. Als het systeem is inge-
schakeld gaat het lampje op de knop branden en verschijnt
er een bijbehorende melding op het display van het ins-
trumentenpaneel. Na inschakeling start het systeem de
herkenning van de werkingsvoorwaarden. Dit wordt aan-
gegeven door het knipperende lampje op de knop en door
het knipperende gele symbool
eop het display van het
instrumentenpaneel. Het systeem treedt in werking nadat
de werkingsvoorwaarden zijn herkend. Daarna: dooft het
symbool
eop het display van het instrumentenpaneel
en gaat het lampje op de knop continu branden.
BELANGRIJK Als niet meer aan de werkingsvoorwaarden
wordt voldaan, dan stopt het systeem de werking. De be-
stuurder wordt hierop geattendeerd door: het knipperen
van het lampje op de knop en het knipperen van het gele
symbool
eop het display van het instrumentenpaneel.
WERKINGSVOORWAARDEN VOOR INSCHAKELING
Na inschakeling treedt het systeem alleen in werking als
aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
❍ten minste één hand op het stuurwiel;
❍snelheid van de auto tussen 65 km/h en 180 km/h;
❍duidelijk zichtbare lijnen aan beide zijden van de rij-
strook aanwezig;
❍goed zicht;
❍rechte rijstroken of flauwe bochten;
❍voldoende gezichtsveld (veilige afstand tot een voorlig-
ger). IN- EN UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Als de auto bij ingeschakeld systeem een van de begren-
zingslijnen van de rijstrook nadert, wordt er een kracht op
het stuur uitgeoefend die de bestuurder aanspoort terug
te sturen tot de auto weer binnen de lijnen rijdt. Als de be-
stuurder de richtingaanwijzer inschakelt om van rijstrook
te veranderen of in te halen, wordt het systeem tijdelijk
uitgeschakeld. Wanneer de bestuurder van rijstrook ver-
andert zonder de richtingaanwijzers te hebben ingescha-
keld, wordt een bepaalde kracht uitgeoefend op het stuur
om de bestuurder te waarschuwen dat de rijstrook wordt
verlaten. Als de bestuurder dan toch van rijstrook veran-
dert, wordt het systeem tijdelijk uitgeschakeld en daarna
weer ingeschakeld als de nieuwe rijstrook is herkend. De
tijdelijke uitschakeling wordt aan de bestuurder aange-
geven door het knipperende lampje op de knop en door
het knipperende gele symbool
eop het display van het
instrumentenpaneel.
BELANGRIJK De kracht die het systeem uitoefent op het
stuur is voldoende voelbaar voor de bestuurder, maar al-
tijd zo gering dat deze makkelijk door de bestuurder kan
worden overwonnen, zodat de bestuurder altijd de con-
trole over de auto behoudt.
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 106
WEGWIJS IN UW AUTO107
1
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Handmatig
U kunt het systeem uitschakelen door de knop A-fig. 71
op het dashboard in te drukken. Als het systeem is uitge-
schakeld dooft het lampje op de knop en verschijnt er
een melding 1-fig. 72 op het display van het instrumen-
tenpaneel.
Automatisch
Het systeem kan ook automatisch uitschakelen (om het
systeem weer te gebruiken moet het opnieuw worden in-
geschakeld). De automatische uitschakeling wordt aan de
bestuurder kenbaar gemaakt door drie opeenvolgende ge-
luidssignalen en een melding 1-fig. 72 op het display van
het instrumentenpaneel wanneer:
❍de bestuurder de handen niet op het stuurwiel houdt
(op het instrumentenpaneel verschijnt de melding
2- fig. 72 en er klinkt een geluidssignaal tot de be-
stuurder zijn handen weer op het stuurwiel legt of, van-
wege gevaarlijke situatie, het systeem zichzelf auto-
matisch uitschakelt);
❍de veiligheidssystemen van de auto (ABS, ESP, ASR,
DST en TTC) ingrijpen.
❍de bestuurder de sportieve rijstijl instelt door op de
Sport-toets te drukken.
BELANGRIJK: Het systeem kan niet inschakelen als de
bestuurder eerder de sport-functie heeft ingeschakeld. Als
het systeem niet beschikbaar is, dan wordt dit aan de be-
stuurder gemeld m.b.v. drie opeenvolgende geluidssigna-
len en de melding 1-fig. 72 op het display.STORING IN HET SYSTEEM
Bij een storing in het systeem verschijnt de melding 3-
fig. 72 op het display van het instrumentenpaneel en klinkt
er een geluidssignaal.
BELANGRIJK
De Driving Advisor kan niet functioneren als de volgen-
de veiligheidssystemen niet goed werken: ABS, ESP, ASR,
DST en TTC.
Als de begrenzingslijnen van de rijstrook
slecht herkenbaar zijn, elkaar kruisen of ont-
breken, kan de Driving Advisor de bestuur-
der niet helpen en wordt de werking van het systeem
uitgeschakeld.
De Driving Advisor is geen automatische pi-
loot en is geen vervanging van de bestuurder
voor de koershandhaving van de auto. De be-
stuurder is zelf verantwoordelijk om zijn aandacht
bij de verkeers- en wegomstandigheden te houden
en de auto op een veilige manier op koers te houden.
De werking van de Driving Advisor kan negatief beïnvloed
worden door slechte weersomstandigheden (mist, regen,
sneeuw), moeilijke verlichtingscondities (verblinding door
zonlicht, duisternis) en door een vervuilde of (ook deels) be-
schadigde voorruit nabij de gedeelte voor de videocamera.
Het gedeelte van de voorruit ter hoogte van de videoca-
mera mag niet geheel of gedeeltelijk afgeschermd worden
(bijv. door stickers, zonwerende folie enz.).
001-142 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:47 Pagina 107
150VEILIGHEID
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle
inzittenden zittend reizen en beschermd worden door
goedgekeurde veiligheidssystemen.
Dit geldt met name voor kinderen.
Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn 2003/20/EU
in alle lidstaten van de Europese Unie.
Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest
van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwas-
senen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn
ontwikkeld.
Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen be-
schermd worden dan door de veiligheidsgordels.
De resultaten van het onderzoek over de optimale be-
scherming van kleine kinderen zijn verwerkt in de Euro-
pese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn.
De systemen zijn onderverdeeld in vijf groepen:
Groep 0 – gewicht tot aan 10 kg
Groep 0+ – gewicht tot aan 13 kg
Groep 1 gewicht: 9-18 kg
Groep 2 gewicht: 15-25 kg
Groep 3 gewicht: 22-36 kg
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen
kinderzitje achterstevoren op de passagiers-
stoel voor als de frontairbag aan passa-
gierszijde is ingeschakeld. Als bij een onge-
val de airbag in werking treedt (opblaast),
kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg heb-
ben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zit-
plaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij
een ongeval de meeste bescherming bieden. Kinder-
zitjes mogen beslist nooit op de voorstoel gemon-
teerd worden bij auto’s die zijn uitgerust met een
airbag aan passagierszijde. Als bij een ongeval de
airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ern-
stig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onge-
acht de zwaarte van het ongeluk. Als er geen ande-
re mogelijkheid is, kunnen kinderen op de voorstoel
aan passagierszijde worden vervoerd bij auto’s die
zijn uitgerust met een uitschakelbare frontairbag
aan passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut
zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld door
te controleren of het waarschuwingslampje
“op het
instrumentenpaneel brandt (zie „Frontairbag aan
passagierszijde” in de paragraaf „Frontairbags”).
Bovendien moet de passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat
het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het
dashboard.
143-164 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:50 Pagina 150
158VEILIGHEID
FRONTAIRBAGS
De auto is uitgerust met frontairbags aan bestuurders-
en passagierszijde voor, een knie-airbag aan bestuurders-
zijde (voor bepaalde uitvoeringen/markten) en zij-airbags
voor (sidebags – headbags).
De frontairbags (bestuurder, passagier, knie-airbag be-
stuurder) beschermen de inzittenden voor bij middelzware
en zware frontale botsingen, door het opblazen van een
luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel of het
dashboard.
Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten
botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan enz.),
betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor, in-
dien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen.
Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van
de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op let-
sel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg.
De frontairbags (bestuurder, passagier, knie-airbag be-
stuurder) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels,
maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels.
Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk
verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).
Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheids-
gordel heeft omgelegd, in contact komen met een airbag
die nog niet volledig opgeblazen is. Hierdoor wordt de
inzittende minder door de airbag beschermd.De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet worden
geactiveerd:
❍bij frontale botsingen, met een ander deel van de au-
to dan het front, tegen makkelijk vervormbare objec-
ten (bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt);
❍als de auto onder andere auto’s of veiligheidsvoorzie-
ningen schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de
vangrail);
omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt ge-
boden op de veiligheidsgordels. Als de airbags in deze ge-
vallen niet geactiveerd worden, betekent dit niet dat het
systeem niet goed functioneert.
Plaats geen stickers of andere objecten op het
stuurwiel, op het dashboard ter hoogte van de
airbag aan passagierszijde of op de zijkant
van de hemelbekleding en de stoelen. Plaats geen
voorwerpen op het dashboard aan de passagiers-
zijde (bijv. een mobiele telefoon), omdat deze het
correct openen van de airbag aan passagierszijde
kunnen hinderen en de inzittenden ernstig kunnen
verwonden.
143-164 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:50 Pagina 158
VEILIGHEID159
2
De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde en de
knie-airbag aan bestuurderszijde zijn ontworpen voor een
optimale bescherming van de inzittenden voor met om-
gelegde veiligheidsgordels.
Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het groot-
ste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de be-
stuurder, tussen de onderste bescherming van de stuur-
kolom en de knieën van de bestuurder en tussen het dash-
board en de voorpassagier.
Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van
de veiligheidsgordel voldoende is) worden de airbags niet
geactiveerd. Daarom moeten de veiligheidsgordels altijd
worden gedragen; ook omdat ze bij frontale aanrijdingen
er altijd voor zorgen dat de inzittende in de juiste stand
wordt gehouden. FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE fig. 7
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daar-
voor bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel is
geplaatst.
FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE fig. 8
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter
volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een
daarvoor bestemde ruimte in het dashboard geplaatst.
fig. 7L0E0067mfig. 8L0E0068m
143-164 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:50 Pagina 159
160VEILIGHEID
KNIE-AIRBAG BESTUURDERSZIJDE fig. 9
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daar-
voor bestemde ruimte onder de onderste kap van de stuur-
kolom is geplaatst, ter hoogte van de knieën van de be-
stuurder, voor extra bescherming van de bestuurder bij
een frontale aanrijding.FRONTAIRBAG EN SIDEBAG AAN
PASSAGIERSZIJDE HANDMATIG
UITSCHAKELEN
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passa-
giersstoel voor te vervoeren, moeten de frontairbag en de
sidebag aan passagierszijde worden uitgeschakeld.
Het waarschuwingslampje
“op het dashboard blijft con-
tinu branden totdat de frontairbag en de zij-airbag (side-
bag) aan passagierszijde opnieuw worden ingeschakeld.
BELANGRIJK Raadpleeg voor het handmatig uitscha-
kelen van de frontairbag en zij-airbag (sidebag) (voor be-
paalde uitvoeringen/markten) aan passagierszijde, de pa-
ragrafen „Multifunctioneel display” en „Instelbaar multi-
functioneel display” in het hoofdstuk „Wegwijs in uw auto”.
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen
kinderzitje achterstevoren op de passagiers-
stoel voor als de airbag aan passagierszijde
is ingeschakeld. Als bij een ongeval de air-
bag wordt geactiveerd, kan het kind hierdoor
dodelijke verwondingen oplopen. Als er geen an-
dere mogelijkheid is, moet in ieder geval de airbag
aan passagierszijde uitgeschakeld worden als het
kinderzitje op de passagiersstoel voor wordt ge-
plaatst. Bovendien moet de passagiersstoel zo ver
mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voor-
komen dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard. Ook als het niet wettelijk
verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale be-
scherming van de volwassenen, de airbag onmid-
dellijk weer in te schakelen zodra er geen kinderen
meer vervoerd worden.
fig. 9L0E0069m
143-164 Delta NL 3ed Allin. 4ed 20-04-2010 16:50 Pagina 160