91
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
De knop qwordt uitgeschakeld als de por-
tieren worden vergrendeld met de afstandsbe-
diening, met het vergrendelknopje op het be-
stuurdersportier of na het automatisch ver-
grendelen na 2,5 minuten; de knop wordt weer
ingeschakeld als de portieren worden ontgren-
deld met behulp van de knop
Ëop de sleutel,
door de metalen baard in het bestuurderspor-
tierslot te draaien of door de sleutel in het start-
systeem te steken.
WAARSCHUWINGAls een van de portie-
ren van binnenuit wordt geopend terwijl de por-
tieren centraal zijn vergrendeld, worden alle por-
tieren ontgrendeld. Als de elektrische voeding
onderbroken is geweest (doorgebrande zeke-
ring, losgekoppelde accu enz.), blijft het altijd
mogelijk de portieren handmatig te vergrende-
len. Omdat het automatisch openen van de rui-
ten in dat geval niet beschikbaar is, moet voor
het openen of sluiten van het portier met ge-
sloten ruit druk worden uitgeoefend op de ruit
naar de binnenzijde van de auto (zie Afb. 80),
om de overgang van de ruit op de lijst te
vergemakkelijken.WAARSCHUWINGAls de accu losgekop-
peld is geweest of als er een zekering is door-
gebrand, moet het ont-/vergrendelmechanis-
me van de portieren worden geïnitialiseerd. Ga
hiervoor als volgt te werk:
❒sluit alle portieren;
❒druk op de knop Áop de afstandsbedie-
ning of op de knop
qop de midden-
console;
❒druk op de knop Ëop de afstandsbedie-
ning of op de knop
qop de midden-
console. Ver-/ontgrendeling van het portier
van binnenuit
Druk op de knop
q(Afb. 79) om alle por-
tieren te ver-/ontgrendelen. De knop is voor-
zien van een ronde LED die de status aangeeft
(portieren vergrendeld of ontgrendeld).
Als de portieren zijn vergrendeld, brandt de LED:
als er dan opnieuw op de knop wordt gedrukt,
worden de portieren centraal ontgrendeld en
gaat de LED uit. Als de sleutel wordt verwijderd,
gaat de LED na ongeveer 2 minuten uit.
Als de portieren zijn ontgrendeld, is het lamp-
je gedoofd; als de knop wordt ingedrukt, wor-
den alle portieren vergrendeld. Alleen als alle
portieren goed gesloten zijn, wordt de portier-
vergrendeling ingeschakeld.
Met het „Setup-menu” (of bij sommige uit-
voeringen met het radio-/navigatiesysteem)
van de auto kan het automatisch vergrendelen
van de portieren bij een snelheid hoger dan 20
km/h worden geactiveerd (zie de paragraaf
„Instelbaar multifunctioneel display” in dit
hoofdstuk).
A0G0110mAfb. 80
94
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDENAls de bagageruimte is ontgrendeld, dan kan
deze vanaf de buitenzijde worden geopend
door op het elektrische logo Afb. 81te druk-
ken, totdat u merkt dat de bagageruimte is ont-
grendeld.
Het openen van de bagageruimte wordt mak-
kelijker gemaakt door de gasdempers aan de
zijkant.
Als de bagageruimte wordt geopend, gaat er
een interieurlampje branden: de verlichting gaat
automatisch uit als de bagageruimte wordt ge-
sloten. Als u vergeet de bagageruimte te slui-
ten, gaat de verlichting na enkele minuten au-
tomatisch uit.WAARSCHUWINGAls de accu losgekop-
peld is geweest of als er een zekering is door-
gebrand, moet het ont-/vergrendelmechanis-
me van de achterklep worden geïnitialiseerd.
Ga hiervoor als volgt te werk:
❒sluit alle portieren en de bagageruimte;
❒druk op de knop Áop de afstandsbedie-
ning of op de knop
qop de midden-
console;
❒druk op de knop Ëop de afstandsbedie-
ning of op de knop
qop de midden-
console.
BAGAGERUIMTE
De ontgrendeling van de bagageruimte vindt
elektrisch plaats en kan niet worden uitgevoerd
bij een rijdende auto.
Met behulp van het „Setup-menu” (of bij som-
mige uitvoeringen met behulp van het radio-/
navigatiesysteem) kan de ontgrendeling van
de bagageruimte worden ingesteld door de op-
tie „Bagageruimte onafhankelijk” te activeren
(zie de paragraaf „Instelbaar multifunctioneel
display” in dit hoofdstuk); als deze functie is
geactiveerd, wordt alleen de bagageruimte ont-
grendeld als de knop
`op de elektroni-
sche sleutel wordt ingedrukt.
Als de bagageruimte niet goed is gesloten,
wordt dit aangegeven door het verschijnen van
het symbool
Ren door een bericht op het
display (zie het hoofdstuk „Lampjes en be-
richten”).
A0G0152mAfb. 81
106
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
AUTORADIO
De auto is uitgerust met autoradio met cd- of
mp3-lezer (voor uitvoeringen/markten, waar
voorzien). Raadpleeg voor de werking van de
autoradio het supplement dat bij dit boekje is
geleverd.
EOBD-SYSTEEM
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
Met het EOBD-systeem (European On Board
Diagnosis) wordt er een doorlopende diagnose
uitgevoerd op de onderdelen van de auto die
van invloed zijn op de emissie.
Bovendien meldt het systeem de toestand van
de onderdelen zelf, aan de hand van het lamp-
je
Uop het instrumentenpaneel (in combi-
natie met de weergave van een bericht op het
display) (zie het hoofdstuk „Lampjes en be-
richten”).
Het doel is:
❒de werking van het systeem controleren;
❒aangeven wanneer de emissies door een
storing boven de wettelijk vastgestelde
drempelwaarde uitkomen;
❒aangeven wanneer het noodzakelijk is de-
fecte onderdelen te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een diag-
nosestekker waarmee met behulp van speciale
apparatuur de door de regeleenheid opgeslagen
storingscodes en de specifieke parameters voor
de diagnose en werking van de motor kunnen
worden afgelezen. Deze controle kan ook door
de verkeerspolitie worden uitgevoerd.
Als het lampje Uniet gaat
branden als de sleutel in het
startsysteem wordt ge-
plaatst of als het lampje onder het rij-
den continu of knipperend gaat bran-
den, wend u zich dan zo snel moge-
lijk tot het Alfa Romeo Servicenet-
werk. De werking van het lampje
U
kan met speciale apparatuur door de
verkeerspolitie gecontroleerd wor-
den. Houd u zich aan de wetgeving
van het land waarin u rijdt.
WAARSCHUWING Na het verhelpen van
de storing moet het Alfa Romeo Servicenetwerk
zorgen voor een complete controle van het sys-
teem, tests uitvoeren en, zonodig, een proef-
rit maken die eventueel een langere afstand
kan omvatten.
107
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparatuur (mobiele telefoons in de au-
to, 27 mc, radioamateurs en dergelijke) mogen al-
leen in de auto worden gebruikt met een aparte an-
tenne aan de buitenkant van de auto.
BELANGRIJKHet gebruik van dergelijke appa-
raten in de auto (zonder buitenantenne) kan niet
alleen schadelijk zijn voor de gezondheid van de in-
zittenden, maar kan ook storingen in de elektrische
systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt
de veiligheid in gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit
aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschap-
pen van de carrosserie.
Houd u zich bij het gebruik van mobiele telefoons
(GSM, GPRS, UMTS) met het officiële keurmerk
, strikt aan de instructies die door de fabrikant
van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd.
EXTRA ACCESSOIRES
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt mon-
teren die constante voeding nodig hebben (auto-
radio, anti-diefstalsatellietbewaking enz.), of ac-
cessoires die de elektrische installatie zwaar be-
lasten, wend u zich dan tot het Alfa Romeo Servi-
cenetwerk. Deze kan u de meest geschikte in-
stallaties aanraden uit het Lineaccessori Alfa Ro-
meo en controleren of de elektrische installatie van
de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik
of dat het noodzakelijk is een accu met een gro-
tere capaciteit te monteren.
Let op bij de montage van
extra spoilers en niet stan-
daard lichtmetalen velgen: ze kunnen
de ventilatie van de remmen vermin-
deren en daarmee hun doelmatigheid
tijdens krachtig en veelvuldig remmen;
bijvoorbeeld tijdens een lange afda-
ling. Controleer bovendien of de slag
van de pedalen niet beperkt wordt
(door matten enz.).
OPGELET
INSTALLATIE VAN
ELEKTRISCHE/
ELEKTRONISCHE
SYSTEMEN
De elektrische/elektronische systemen die na aan-
koop van de auto gemonteerd worden, moeten voor-
zien zijn van het merkteken:
Fiat Auto S.p.A. autoriseert de montage van zend-/
ontvangstapparatuur op voorwaarde dat de mon-
tagewerkzaamheden op de juiste wijze bij een ge-
specialiseerd bedrijf worden uitgevoerd, waarbij de
aanwijzingen van de fabrikant in acht moeten wor-
den genomen.
WAARSCHUWINGDe montage van apparatuur
die wijzigingen van de specificaties van de auto tot
gevolg heeft, kan inname van het kentekenbewijs
door de verantwoordelijke autoriteiten tot gevolg heb-
ben en het eventueel vervallen van de garantie die
defecten dekken die zowel direct als in direct ver-
oorzaakt zijn door de genoemde wijziging.
Fiat Auto S.p.A. wijst elke verantwoordelijkheid af
voor schade die veroorzaakt is door de installatie
van accessoires die niet geleverd of aanbevolen zijn
door Fiat Auto S.p.A. en die niet gemonteerd zijn
volgens de bijgeleverde instructies.
111
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM TPMS
(Tyre Pressure Monitoring System)
(voor uitvoeringen/markten, waar voorzien)
De auto kan zijn uitgerust met een controle-
systeem voor de bandenspanning, het TPMS
(Tyre Pressure Monitoring System). Dit systeem
bestaat uit een sensor die op radiogolven werkt,
op de velg van elk wiel. Deze sensor stuurt in-
formatie over de spanning van iedere band naar
de regeleenheid.
BELANGRIJKE TIPS
Storingsmeldingen worden niet opgeslagen en
worden dus niet aangegeven als de motor
wordt uitgezet en vervolgens weer wordt ge-
start. Als de storingen blijven bestaan, stuurt de
regeleenheid de betreffende meldingen pas
naar het instrumentenpaneel als de auto een
korte tijd rijdt.
De spanning van de banden moet bij koude ban-
den gecontroleerd worden; als om wat voor re-
den dan ook de spanning bij warme banden ge-
controleerd wordt, verminder dan de spanning
niet, ook als deze boven de voorgeschreven
waarde ligt, maar controleer de spanning op-
nieuw bij koude banden (zie de paragraaf „Wie-
len” in het hoofdstuk „Technische gegevens”).Het TPMS kan geen onverwacht spannings-
verlies van de banden signaleren (bijvoorbeeld
bij het klappen van een band). Breng in dit
geval de auto tot stilstand door voorzichtig te
remmen en zonder heftige stuurbewegingen uit
te voeren.
Sterke straling op een radiofrequentie kan het
TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt met een
bericht op het display aangegeven. Deze mel-
ding verdwijnt automatisch zodra de storing het
systeem niet meer ontregelt.
Ook al heeft de auto een
TPMS-systeem, de be-
stuurder moet nog altijd regelma-
tig de bandenspanning (ook van het
reservewiel) controleren en de ban-
den rouleren (voor uitvoerin-
gen/markten, waar voorzien).
OPGELET
196
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Aanjager F02 (MAXI-FUSE) 40 52
Elektrisch stuurslot F03 (MAXI-FUSE) 20 52
Knooppunt remsysteem (pomp) F04 (MAXI-FUSE) 40 52
Knooppunt remsysteem (elektromagnetische klep) F05 (MAXI-FUSE) 40 52
Elektroventilateur (lage snelheid) F06 (MAXI-FUSE) 40 52
Elektroventilateur (hoge snelheid) F07 (MAXI-FUSE) 50 52
Koplampsproeiers F09 20 52
Claxons F10 15 52
Verschillende secundaire verbruikers elektronische inspuiting F11 15 52
+ INT voor elektronisch inspuitsysteem F16 7,5 52
Primaire verbruikers elektronische inspuiting F17 10 52
Regeleenheid motormanagementsysteem F18 15 52
Aircocompressor F19 7,5 52
Voorruitverwarming F20 20 52
Voeding brandstofpomp F21 20 52
Bobines ontsteking/inspuitventielen (benzine-uitvoeringen) F22 15 52
Primaire verbruikers elektronische inspuiting (dieseluitvoeringen) F22 20 52
Voeding autoradio/Navigatiesysteem F23 15 52
Bodycomputer/Spoel relais koplampsproeiers F31 7,5 48
Knooppunt bestuurdersportier/knooppunt passagiersportier/startsysteem F32 15 48
Beschikbaar F33 – 48
Beschikbaar F34 – 48
198
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Aansteker op middenconsole F44 10 48
Radionavigatiesysteem F49 7,5 48
Regeleenheid regensensor F49 7,5 48
Knooppunt stuur F49 7,5 48
Dashboard bedieningsknoppen F49 7,5 48
Knooppunt parkeersensoren F49 7,5 48
Verlichting bedieningen tunnelconsole F49 7,5 48
Verlichting bedieningen stoelen F49 7,5 48
Service op voorruit F49 7,5 48
Inbouwvoorbereiding mobiele telefoon F49 7,5 48
Knop START/STOP F49 7,5 48
Airbagsysteem F50 7,5 48
Regeleenheid bandenspanningscontrole F51 7,5 48
Inbouwvoorbereiding autoradio F51 7,5 48
Regeleenheid instrumentenpaneel F53 10 48
Versterker autoradio met DSP F54 30 54
218
VEILIGHEID
LAMPJES
EN BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTEN
EN RIJDEN
PRAKTISCHE TIPS OM DE
LEVENSDUUR VAN DE ACCU
TE VERLENGEN
Om het snel ontladen van de accu te voorkomen
en de levensduur te verlengen, dient u de vol-
gende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen:
❒wanneer u de auto parkeert, controleer dan
of de portieren, de motorkap, de schuif-
deuren en de achterdeuren/achterklep goed
gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat
de interieurverlichting blijft branden;
❒schakel de interieurverlichting uit: de auto
is in ieder geval uitgerust met een systeem
voor automatische uitschakeling van de in-
terieurverlichting;
❒voorkom zoveel mogelijk het gebruik van
stroomverbruikers als de motor uitstaat
(autoradio, waarschuwingsknipperlichten
enz.);
❒voordat werkzaamheden aan de elektrische
installatie van de auto worden uitgevoerd,
moet eerst de minklem van de accupool
worden losgemaakt;
❒de accuklemmen moeten altijd goed zijn
bevestigd.
BELANGRIJKEen accu die gedurende lan-
gere tijd minder dan 50% geladen is, raakt door
sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de ca-
paciteit en het startvermogen terug.
Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing
(reeds bij temperaturen van circa –10
°C). Als
u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan „Au-
to langere tijd stallen” in het hoofdstuk „Star-
ten en rijden”. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt
monteren die constante voeding nodig hebben
(diefstalalarm enz.), of accessoires die de elek-
trische installatie zwaar belasten, raden wij
u aan contact op te nemen met het Alfa
Romeo Servicenetwerk. Deze kan u de meest
geschikte installaties uit Lineaccessori Alfa
Romeo aanraden en controleren of de elektri-
sche installatie van de auto geschikt is voor het
extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is
een accu met een grotere capaciteit te monte-
ren. Enkele van deze stroomverbruikers blijven
namelijk continu stroom verbruiken ook bij een
uitgezette motor, waardoor de accu geleidelijk
wordt ontladen.
Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu),
zoals aangegeven in de volgende tabel:
Accu van Maximaal toegestaan stroomverbruik bij stilstaande auto
50 Ah 30 mA
60 Ah 36 mA
70 Ah 42 mA
90 Ah 54 mA