80
Veiligheid tijdens het rijden
ANTISPINREGELING
(ASR) EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA
(ESP)
Deze systemen staan in verbinding met het ABS en zijn hier een aanvulling op.
De ASR zorgt voor een optimale overbrenging van de aandrijfkracht op de weg, zodat wordt voorkomen dat u tijdens het accelereren de controle over de auto verliest.
Het systeem past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. Het systeem zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Houd als het ESP is ingeschakeld in een bocht het stuurwiel altijd in de gewenste richting en stuur niet tegen.
Het ESP-systeem grijpt automatisch in via het remsysteem en de motor als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.
Uitschakelen ASR/ESP
In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond, ...) kan het nuttig zijn het ASR/ESP uit te schakelen, zodat de wielen kunnen slippen en weer grip kunnen krijgen.
- Druk op de knop die zich op de middenconsole bevindt.
- Het verklikkerlampje gaat branden: de systemen ASR en ESP zijn uitgeschakeld.
Controle van werking
Gebruiksvoorschrift
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's en het te hard rijden.
De goede werking van het systeem wordt verzekerd onder voorwaarde dat de voorschriften van de constructeur op het gebied van wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem en elektronische onderdelen worden nageleefd en dat de procedures voor montage en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk worden opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-
netwerk .
Werking van het ASR- en ESP-systeem
Het lampje knippert tijdens een ingreep van de ASR of het ESP.
De systemen worden opnieuw:
- automatisch ingeschakeld als de wagensnelheid hoger wordt dan 50 km/h,
- handmatig ingeschakeld door nogmaals op de knop te drukken.
Bij een storing in de systemen zal het verklikkerlampje gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het systeem na te laten kijken.
Het verklikkerlampje kan ook gaan branden in het geval van een te lage bandenspanning. Controleer van alle banden de bandenspanning.
8686
Airbags
Airbags vóór
Deze zijn voor de bestuurder in het midden van het stuurwiel en voor de passagier(s) in het dashboard aangebracht.
Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen de impactzone A , in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het dashboard om te voorkomen dat de inzittende naar voren wordt geworpen.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld:
- Zet het contact af , steek de sleutel Zet het contact afin de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde, - draai deze in de stand "OFF" , - verwijder vervolgens de sleutel zonder de stand van de sleutel te veranderen.
Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel brandt zolang de airbag is uitgeschakeld.
Als de twee verklikkerlampjes airbag permanent branden, plaats dan geen kinderzitje met de rug in de rijrichting. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Storing airbag vóór
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Inschakelen
In de stand "OFF" werkt de airbag aan passagierszijde bij een eventuele aanrijding niet.
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON"om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.
Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT -netwerk.
85
VEILIGHEID
4
Airbags
Zij-airbags
De zij-airbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen aangebracht.
Activering
De zij-airbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het desbetreffende portierpaneel.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd.
Storing
Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, raadpleeg dan het PEUGEOT -netwerk om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Window-airbags
De window-airbags beschermen de bestuurder en passagiers bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op hoofdletsel te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en het bovenste gedeelte van het interieur.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met de zij-airbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende in de auto en de ruiten.
101
ONDERHOUD
6
Niveaus
Koelvloeistofniveau
Gebruik om ernstige motorschade
te voorkomen uitsluitend door de
constructeur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de
temperatuur van de koelvloeistof
geregeld door de koelventilator.
Wacht voor werkzaamheden aan het
koelsysteem ten minste 1 uur nadat
de motor gedraaid heeft, omdat de
koelventilator nog kan (gaan) werken
als de sleutel uit het contactslot is
verwijderd en het koelsysteem onder
druk staat.
Draai de dop eerst een kwart
omwenteling los om de druk te laten
dalen en te voorkomen dat de hete
koelvloeistof uit het koelsysteem spuit.
Trek, als de druk eenmaal gedaald is,
de dop los en vul koelvloeistof bij.
Laat het koelsysteem, als vaak
koelvloeistof moet worden bijgevuld,
zo snel mogelijk controleren door het
PEUGEOT-netwerk .
Vloeistofniveau stuurbekrachtiging
Controleer het niveau van de
stuurbekrachtigingsvloeistof als de auto op
een vlakke ondergrond staat en de motor
koud is. Draai de dop met geïntegreerde
peilstok los en controleer of het niveau
tussen de merktekens MINI en MAXI staat.
O m h e t fi l t e r t e r e g e n e r e r e n , w o r d t
geadviseerd zo snel mogelijk, indien
de omstandigheden dit toelaten,
gedurende minstens 5 minuten met
een snelheid van 60 km/uur of hoger te
rijden (totdat de melding op het display
verdwijnt en het verklikkerlampje
service uit gaat).
Tijdens het regenereren van het
r o e t fi l t e r , k u n n e n e n k e l e g e l u i d e n
van het relais hoorbaar zijn onder het
dashboard.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als
de melding niet verdwijnt en het lampje
service blijft branden.
Bijvullen
Het niveau dient steeds tussen
de merktekens MINI en MAXI van
het expansievat te staan. Laat het
koelsysteem, als meer dan 1 liter moet
worden bijgevuld, controleren door het
PEUGEOT netwerk . Vloeistofniveau ruiten- en
koplampsproeiers
Wij adviseren u voor een optimale
reiniging en voor uw eigen veiligheid
de producten van PEUGEOT te
gebruiken.
Bovendien mag het vloeistofniveau
niet worden bijgevuld met of worden
vervangen door water om bevriezing te
voorkomen en een goede reiniging te
garanderen.
Inhoud reservoir ruitensproeiers:
ongeveer 4,5 liter.
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers, bedraagt de inhoud
van het reservoir 7,5 liter.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau
wordt aangegeven door het
verklikkerlampje service in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display.
Als dit bij draaiende motor gebeurt,
k o m t d i t d o o r d a t h e t r o e t fi l t e r v e r s t o p t
dreigt te raken (uitzonderlijke
rij-omstandigheden: veelvuldig
stadsverkeer, lage snelheid, lange
fi l e s , . . . ) . Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk .
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie.
Remvloeistof is schadelijk voor de
gezondheid en is een erg bijtend
middel.
Gooi afgewerkte olie, remvloeistof en
koelvloeistof niet in het riool, in het
water of op de grond, maar deponeer
deze in de daarvoor bestemde
containers bij het PEUGEOT-netwerk .
104
Brandstof
Te laag brandstofniveau Het tanken dient met
afgezette motor
te geschieden.
- Open de brandstofvulklep.
- Steek de sleutel in het slot en draai de sleutel een kwart omwenteling om.
- Trek de tankdop uit de vulopening en bevestig deze aan de haak aan
de binnenzijde van de vulklep.
Op een label staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit wel
gebeurt, kunnen er storingen optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 60 liter.
- Vergrendel na het tanken de vuldop en sluit de vulklep.
BRANDSTOFTOEVOER
UITGESCHAKELD
Bij een zware aanrijding wordt de
brandstoftoevoer automatisch door de
brandstofafsluiter onderbroken.
Als dit verklikkerlampje gaat
knipperen, verschijnt een
melding op het display.
Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
b r a n d s t o fl e k k a g e i s e n h e r s t e l d e
brandstoftoevoer als volgt:
- zet het contact af (stand STOP).
- neem de sleutel uit het contactslot.
- plaats de sleutel in het contactslot.
- zet het contact aan en start de motor.
HANDOPVOERPOMP DIESEL
In het geval van een lege
brandstoftank is het noodzakelijk het
brandstofsysteem te ontluchten:
- vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel,
- bedien de handopvoerpomp van de ontluchting (onder de beschermkap
in de motorruimte),
- houd de sleutel in de stand "D" (starten) tot de motor aanslaat.
Raadpleeg in rubriek 6 het
gedeelte "Onder de motorkap".
Zorg ervoor dat tijdens het tanken,
als de brandstofvulklep geopend
is, niemand de schuifdeur
probeert te openen.
Als het minimum
brandstofniveau is bereikt,
gaat dit verklikkerlampje
branden.
Er bevindt zich nog ongeveer 8 liter
in de tank. Tank bij de eerstvolgende
gelegenheid om een lege
brandstoftank te voorkomen.
105
Accu
SNEL WEER OP WEG
7
ACCU
Wacht 2 minuten na het uitzetten van
het contact alvorens de accu los te
koppelen.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de
accukabels los te nemen.
Zet, elke keer nadat de accukabels
weer zijn aangesloten, het contact AAN
en wacht 1 minuut alvorens de motor
te starten, zodat de elektronische
systemen geïnitialiseerd kunnen
worden. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk als er zich na deze handeling
toch nog problemen voordoen.
Wacht ongeveer 3 minuten na het
vervangen van een lamp alvorens de
accu aan te sluiten. Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan
een maand buiten gebruik is.
ECO-MODE
Laden met behulp van een
acculader:
- maak de accupoolklemmen los,
- volg de aanwijzingen van de
fabrikant op de acculader,
- sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel,
- controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien
ze bedekt zijn met een (witte of
groene) oxidatielaag, neem dan de
accukabels los en reinig de polen
en de klemmen.
Starten met een hulpaccu:
- sluit eerst de rode kabel aan op de (+) polen van de beide accu's,
- sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu,
- sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op
een zo ver mogelijk van de accu
verwijderd massapunt van de te
starten auto.
- stel de startmotor in werking en laat de motor draaien.
- wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los. Nadat de motor is afgezet wordt bij
aangezet contact na 30 minuten een
aantal elektrische voorzieningen
(ruitenwissers, ruitbediening,
plafonniers, autoradio, enz.)
automatisch uitgeschakeld om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Op dat moment knippert het
verklikkerlampje voor het laden van de
accu en verschijnt er een melding op
het display.
Start de motor en laat deze enige
tijd draaien om de bovengenoemde
voorzieningen weer te kunnen
gebruiken.
De beschikbare tijd bedraagt het
dubbele van de tijd dat de motor heeft
gedraaid. Deze tijd zal echter altijd
tussen de 5 en 30 minuten bedragen.
Als de accu ontladen is, kan de motor
niet gestart worden.
117
SNEL WEER OP WEG
7
Zekering vervangen
ZEKERINGEN DASHBOARD
Kantel het deksel om bij de zekeringen
te komen. Zekering
F Ampère
A Functies
1 15 Ruitenwisser achter
2 - Vrij
3 5 Airbag
4 10 Airconditioning, diagnoseaansluiting, bediening
buitenspiegel, hoogteverstelling koplampen
5 30 Ruitbediening
6 30 Sloten
7 5 Plafonnier achter, kaartleeslamp vóór, dakconsole
8 20 Autoradio, CD-wisselaar, display, waarschuwing lage
bandenspanning, alarm en sirene
9 30 12V-aansluiting voor en achter
10 15 Middenkolom 11 15 Contactslot (zwakstroom)
12 15 Regen- en lichtsensor, airbag
13 5 Instrumentenpaneel
14 15 Parkeerhulp, bediening automatische airconditioning,
handsfree set
15 30 Sloten
16 - Vrij
17 40 Achterrruit-/spiegelverwarming