Page 105 of 225

99
Niveaus
ONDERHOUD
6
Koelvloeistofniveau
Gebruik om ernstige motorschade te
voorkomen uitsluitend door de constructeur
aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur
van de koelvloeistof geregeld door de
koelventilator.
Wacht voor werkzaamheden aan het
koelsysteem ten minste 1 uur nadat
de motor gedraaid heeft, omdat de
koelventilator nog kan (gaan) werken als de
sleutel uit het contactslot is verwijderd en
het koelsysteem onder druk staat.
Draai de dop eerst een kwart omwenteling
los om de druk te laten dalen en te
voorkomen dat de hete koelvloeistof uit
het koelsysteem spuit. Trek, als de druk
eenmaal gedaald is, de dop los en vul
koelvloeistof bij.
Laat het koelsysteem, als vaak koelvloeistof
moet worden bijgevuld, zo snel mogelijk
controleren door het PEUGEOT -netwerk. Vloeistofniveau stuurbekrachtiging
Controleer het niveau van de
stuurbekrachtigingsvloeistof als de auto op
een vlakke ondergrond staat en de motor
koud is. Draai de dop met geïntegreerde
peilstok los en controleer of het niveau
tussen de merktekens MINI en MAXI staat.
Als dit bij draaiende motor gebeurt, komt
dit doordat het roetfilter verstopt dreigt te
raken (uitzonderlijke rij-omstandigheden:
veelvuldig stadsverkeer, lage snelheid,
lange files, ...).
Om het filter te regenereren, wordt
geadviseerd zo snel mogelijk, indien de
omstandigheden dit toelaten, gedurende
minstens 5 minuten met een snelheid van
60 km/uur of hoger te rijden (totdat de
melding op het display verdwijnt en het
verklikkerlampje service uit gaat).
Tijdens het regenereren van het roetfilter,
kunnen enkele geluiden van het relais
hoorbaar zijn onder het dashboard.
Raadpleeg het PEUGEOT -netwerk als de
melding niet verdwijnt en het lampje service
blijft branden.
Bijvullen
Het niveau dient steeds tussen de
merktekens MINI en MAXI van het
expansievat te staan. Laat het koelsysteem,
als meer dan 1 liter moet worden bijgevuld,
controleren door het PEUGEOT -netwerk. Vloeistofniveau ruiten- en
koplampsproeiers
Wij adviseren u voor een optimale reiniging
en voor uw eigen veiligheid de producten uit
de groep "Tecnic PEUGEOT " te gebruiken.
Inhoud reservoir ruitensproeiers: ongeveer
4,5 liter.
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers, bedraagt de inhoud van
het reservoir 7,5 liter.
Voor een optimale reiniging en om
bevriezing te voorkomen is het (bij)vullen
van het reservoir met water niet toegestaan.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau
wordt aangegeven door het
verklikkerlampje service in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display. Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het PEUGEOT -netwerk.
Page 106 of 225

100
Controles
CONTROLES
Accu
Laat uw accu voor de winter door het
PEUGEOT-netwerk controleren.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk
afhankelijk van de rijstijl, vooral bij
stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan
het noodzakelijk blijken om de remblokken
vaker, tussen twee onderhoudscontroles door,
te laten controleren.
Als het remvloeistofniveau te laag is, kan dit
behalve door lekkage van het remsysteem
ook veroorzaakt worden door slijtage van de
remblokken.
Slijtage remschijven/-trommels
Raadpleeg voor meer informatie over de
controle van uw remschijven/-trommels het
PEUGEOT-netwerk.
Handrem
Als de handrem een te grote slag heeft
of als het systeem minder goed werkt,
moet de handrem zelfs tussen twee
onderhoudscontroles worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk. Oliefilter
Vervang het oliefilterelement regelmatig,
volgens het onderhoudsschema.
Koolstoffilter en interieurfilter
Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stofdeeltjes
permanent en krachtig gefilterd worden.
Een verstopt interieurfilter vermindert de
prestaties van de airconditioning en kan
nare geuren in het interieur veroorzaken.
Wij adviseren u een gecombineerd
interieurfilter de gebruiken. Danzij het
specifieke tweede actieve filter, draagt
het bij aan de zuivering van de door de
inzittenden ingeademde lucht en aan
een schoon interieur (vermindering van
allergische reacties, onaangename geuren
en vette aanslag).
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
informatie over het vervangingsinterval van
de filterelementen.
Als de omgeving (veel stof) en de
gebruiksomstandigheden van de auto (veel
stadsverkeer) daartoe aanleiding geven, moeten
d e fi l t e r s t w e e k e e r z o v a a k w o r d e n v e r v a n g e n .
Roetfilter (diesel)
Onderhoudswerkzaamheden
aan het roetfiler moeten worden
uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk.
Als langdurig met zeer lage snelheid wordt
gereden of de motor langdurig stationair
draait, kan bij gasgeven soms rook uit de
uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen
invloed op de prestaties van de auto en
heeft geen gevolgen voor het milieu.
Raadpleeg in rubriek 6 het gedeelte
"Onder de motorkap".
Page 107 of 225

101
Controles
ONDERHOUD
6
Handgeschakelde versnellingsbak
Laat het niveau controleren volgens het
onderhoudsschema van de constructeur. Raadpleeg de bladzijden in het
onderhoudsboekje, die betrekking
hebben op de motoruitvoering van uw
auto, voor het laten controleren van
de belangrijkste niveaus en bepaalde
onderdelen volgens het onderhoudsschema
van de constructeur.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of
gelijkwaardige kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
zoals het remsysteem te optimaliseren,
worden door PEUGEOT specifieke
producten geselecteerd en aangeboden.
Vanwege de kans op beschadiging van het
elektrisch systeem is het reinigen van de
motorruimte met een hogedrukreiniger niet
toegestaan.
Aftappen van water in het
brandstoffilter
Als dit lampje gaat branden,
moet het brandstoffilter worden
afgetapt. Om te voorkomen
dat het lampje gaat branden
kan het filter ook op regelmatige basis
worden afgetapt, bijvoorbeeld bij een
onderhoudsbeurt.
Draai de aftapplug van het filter los.
Ga door met aftappen tot al het water uit het
fi l t e r i s w e g g e l o p e n v i a d e t r a n s p a r a n t e s l a n g .
Draai vervolgens de aftapplug weer vast.
De HDi-motoren zijn technologisch
geavanceerde motoren.
Laat werkzaamheden aan deze motoren
altijd uitvoeren door gekwalificeerde technici
van het PEUGEOT-netwerk.
1,6 l HDi
2 l HDi
Page 108 of 225

103
Brandstof
ONDERHOUD
6
BRANDSTOF TANKEN
BRANDSTOFTOEVOER UITGESCHAKELD
Het tanken dient met afgezette motor te
geschieden.
HANDOPVOERPOMP DIESEL
In het geval van een lege brandstoftank is
het noodzakelijk het brandstofsysteem te
ontluchten:
- vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel,
- bedien de handopvoerpomp van de ontluchting (onder de beschermkap in
de motorruimte) tot u brandstof in de
transparante slang ziet komen,
- houd de sleutel in de stand "D" (starten) tot de motor aanslaat.
Te laag brandstofniveau
Als de wijzer aan het begin van
het rode gebied staat en dit
verklikkerlampje gaat branden,
is het minimum brandstofniveau
bereikt. U kunt nog ongeveer 8 km met de
resterende hoeveelheid brandstof rijden .
Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om
een lege brandstoftank te voorkomen. Houd tijdens het tanken de linker
schuifdeur (volgens uitvoering)
gesloten om te voorkomen dat de
brandstofvulklep wordt beschadigd.
- Open de brandstofvulklep. Steek de sleutel in het slot en draai deze
een kwart omwenteling.
- Trek de tankdop uit de vulopening en bevestig deze aan de haak aan de
binnenzijde van de vulklep.
Op een label staat de voorgeschreven soort
brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de
auto nooit meer dan 3 keer automatisch
uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen
er storingen optreden.
De inhoud van de brandstoftank bedraagt
ca. 80 liter.
- Vergrendel na het tanken de vuldop en sluit de vulklep. Bij een zware aanrijding wordt de
brandstoftoevoer automatisch door de
brandstofafsluiter onderbroken.
Als dit verklikkerlampje gaat
knipperen, verschijnt een melding
op het display.
Controleer buiten de auto of u geen brandstof
r u i k t e n o f e r g e e n b r a n d s t o fl e k k a g e i s e n
herstel de brandstoftoevoer als volgt:
- zet het contact af (stand STOP).
- neem de sleutel uit het contactslot.
- plaats de sleutel in het contactslot.
- zet het contact aan en start de motor.
Page 109 of 225

105
Accu
SNEL WEER OP WEG
7
ACCU
De accu bevindt zich in een ruimte onder de
vloer, vóór de passagiersstoel. Wacht 2 minuten na het uitzetten van het
contact alvorens de accu los te koppelen.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de accukabels
los te nemen.
Zet, elke keer nadat de accukabels weer zijn
aangesloten, het contact AAN en wacht
1 minuut alvorens de motor te starten,
zodat de elektronische systemen
geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg
het PEUGEOT -netwerk als er zich na deze
handeling toch nog problemen voordoen. Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan een
maand buiten gebruik is. Nadat de motor is afgezet wordt bij aangezet
contact na 30 minuten een aantal elektrische
voorzieningen (ruitenwissers, ruitbediening,
plafonniers, autoradio, enz.) automatisch
uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
Laden met behulp van een acculader:
- maak de accupoolklemmen los,
- volg de aanwijzingen van de fabrikant op
de acculader,
- sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel,
- controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze
bedekt zijn met een (witte of groene)
oxidatielaag, neem dan de accukabels
los en reinig de polen en de klemmen.
Starten met een hulpaccu:
- sluit eerst de rode kabel aan op de (+) polen van de beide accu's,
- sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu,
- sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op een zo
ver mogelijk van de accu verwijderd
massapunt van de te starten auto,
- stel de startmotor in werking en laat de motor draaien,
- wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los. Op dat moment knippert het verklikkerlampje
voor het laden van de accu en verschijnt er
een melding op het display.
Start de motor en laat deze enige
tijd draaien om de bovengenoemde
voorzieningen weer te kunnen gebruiken.
De beschikbare tijd bedraagt het dubbele
van de tijd dat de motor heeft gedraaid.
Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en
30 minuten bedragen.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Page 110 of 225

106
Wiel verwisselen
WIEL VERWISSELEN
1. PLAATSEN VAN DE AUTO
- Zorg ervoor dat alle inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige
plek bevinden.
- Zet de auto voor zover mogelijk op een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond. - Zet de handrem vast, zet het contact af
en schakel de eerste versnelling of de
achteruit in.
- Blokkeer indien mogelijk het wiel schuin tegenover het te verwisselen wiel met
een wielblok (indien aanwezig).
Onder bepaalde omstandigheden (terrein
of zware belading) is het noodzakelijk de
auto op te krikken om het reservewiel uit de
houder te kunnen verwijderen. Roep in dat
geval de hulp in van het PEUGEOT-netwerk.
Schakel de niveauregeling (volgens
uitvoering) uit. Zie in de rubriek 3 het
gedeelte "Achtervering".
2. GEREEDSCHAP
- Open de kunststof afdekkap links achter in de auto (volgens uitvoering).
- Draai de moer los en verwijder de krik en de wielsleutel.
1. Wielsleutel.
2. Krik.
3. Gereedschap om sierdop van
lichtmetalen velgen te verwijderen.
De krik en het overige gereedschap
zijn speciaal ontwikkeld voor uw
auto. Gebruik deze niet voor andere
doeleinden.
Page 111 of 225
107
Wiel verwisselen
SNEL WEER OP WEG
7
- Open het deksel bij de dorpel om bij de bout van de reservewielhouder te komen.
- Draai de bout los met de wielsleutel tot de reservewielhouder volledig gezakt is. - Neem de reservewielhouder los van de
haak en plaats het reservewiel bij het te
verwisselen wiel.
3. RESERVEWIEL
- Het reservewiel is vanaf de achterzijde
bereikbaar.
- Open de achterdeuren. U kunt de plafonnier inschakelen voor
extra licht.
Page 112 of 225

108
Wiel verwisselen
4. VERWISSELEN Draai de krik niet uit voordat de wielbouten
van het te verwisselen wiel iets zijn
losgedraaid en het wiel dat zich schuin
tegenover het te verwisselen wiel bevindt, is
geblokkeerd met een wielblok.
- Verwijder de wieldop door deze los te
trekken met behulp van het hiervoor
bestemde gereedschap.
- Draai de wielbouten iets los.
- Plaats de kop van de krik in het steunpunt bij het te verwisselen wiel.
Zorg ervoor dat het voetstuk van de krik op een stevige ondergrond staat en zich
loodrecht onder het steunpunt bevindt.
- Draai de krik uit tot het wiel loskomt van de grond.
- Draai alle wielbouten geheel los.
- Verwijder de wielbouten en het wiel. Speciaal gereedschap voor auto's met
lichtmetalen velgen
Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen:
- Verwijder de sierdop met het speciale
gereedschap voor lichtmetalen velgen.
- Alle wielen zijn voorzien van een slotbout.
- Deze bouten kunnen alleen met een speciale dopsleutel (deze wordt u bij
aflevering van uw auto, gelijktijdig
met de codekaart, overhandigd) en
vervolgens met de wielsleutel worden
losgedraaid.