59
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
BELANGRIJK Met de recirculatie-
functie kunnen (verwarming of koe-
ling van het interieur) de gewenste
omstandigheden sneller worden be-
reikt. Het is echter niet raadzaam
deze functie handmatig in te schake-
len op regenachtige of koude dagen,
omdat dan de ruiten aan de binnen-
zijde aanzienlijk sneller kunnen be-
slaan, vooral als de aircocompressor
niet is ingeschakeld.
Bij buitentemperaturen onder 5-7 °C
wordt de recirculatie uitgeschakeld
(met luchttoevoer van buiten) om het
beslaan van de ruiten te voorkomen.Drukknop voor in-/
uitschakelen
aircocompressor B
Als u op de knop
√drukt als het lampje
op de knop brandt, wordt de airco-
compressor uitgeschakeld en dooft het
lampje. Als u nogmaals op de knop
drukt als het lampje gedoofd is, wordt
de inschakeling van de compressor
weer automatisch door het systeem
geregeld; dit wordt aangegeven door
het gaan branden van het lampje op
de knop.
Als u de aircocompressor uitschakelt,
wordt de recirculatie uitgeschakeld
om het eventuele beslaan van de rui-
ten te voorkomen. Ook als het sys-
teem de ingestelde temperatuur kan
handhaven, verdwijnt het opschrift
FULLvan het display. Als het sys-
teem de ingestelde temperatuur ech-
ter niet meer kan handhaven, gaat de
temperatuur knipperen en dooft het
opschrift AUTO.
BELANGRIJK Met uitgeschakelde
aircocompressor is het niet mogelijk
lucht in het interieur in te voeren met
een temperatuur die lager is dan de
buitentemperatuur; bovendien kun-
nen (in bijzondere omstandigheden)
de ruiten zeer snel beslaan omdat de
lucht niet gedroogd kan worden.
Bij lage buitentemperatu-
ren raden wij u aan om de
recirculatiefunctie niet te gebrui-
ken, omdat hierdoor de ruiten snel-
ler kunnen beslaan.
ATTENTIE
60
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
BELANGRIJK De functie voor snelle
ontwaseming/ontdooiing van de rui-
ten blijft ongeveer 3 minuten inge-
schakeld nadat de koelvloeistoftem-
peratuur boven 50°C is gekomen
(benzine-uitvoeringen) of 35°C (Mul-
tijet-uitvoeringen).
Als de functie is ingeschakeld, gaan
het lampje op de betreffende knop en
het lampje op de knop van de achter-
ruitverwarming branden; op het dis-
play dooft het opschrift FULL AUTO.
Als de functie is ingeschakeld, kunnen
alleen de aanjagersnelheid en de uit-
schakeling van de achterruitverwar-
ming handmatig worden geregeld.
Als u op de knop Fdrukt of op de re-
circulatieknop Cof op de knop van de
compressor B of op de knoppen
AUTO Nof H, worden de functies die
hiervoor waren ingesteld weer geacti-
veerd. Drukknop voor
snelle ontwase-
ming/ontdooiing
van de voorruit en
de zijruiten voor F
Als u deze knop indrukt, schakelt de
klimaatregeling automatisch alle
functies in die noodzakelijk zijn voor
het snel ontdooien/ontwasemen van
de voorruit en de zijruiten voor. D.w.z.
dat het systeem:
❒de aircocompressor inschakelt
wanneer de klimatologische om-
standigheden dit toestaan;
❒de luchtrecirculatie uitschakelt;
❒de maximale luchttemperatuur HI
op beide displays instelt;
❒een aanjagersnelheid inschakelt op
basis van de koelvloeistoftempera-
tuur, om toevoer van nog te koude
lucht voor de ontwaseming van de
ruiten, te beperken;
❒de luchtstroom naar de luchtroos-
ters voor de voorruit en de zijrui-
ten voor leidt;
❒de achterruitverwarming inscha-
kelt.De uitschakeling van de aircocom-
pressor blijft in het geheugen opge-
slagen, ook na het afzetten van de
motor.
De automatische werking van de air-
cocompressor wordt automatisch her-
vat als u opnieuw op de knop
√drukt (in dat geval werkt het systeem
alleen als verwarming) of op de knop
AUTO.
Als bij uitgeschakelde compressor de
buitentemperatuur hoger is dan de in-
gestelde temperatuur, kan het systeem
niet aan de wens voldoen. Dit wordt
als volgt aangegeven: de ingestelde
temperatuur knippert enkele secon-
den op het display en vervolgens dooft
het opschrift AUTO.
Als de compressor is uitgeschakeld,
kan de aanjagersnelheid handmatig
op nul worden gezet (geen enkel
staafje verlicht).
Als de compressor bij draaiende mo-
tor wordt ingeschakeld, kan de aan-
jagersnelheid niet onder de minimale
waarde (één staafje verlicht) zakken.
61
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Systeem
uitschakelen OFF E
Het systeem schakelt
uit en het display
dooft als u op de knop
Edrukt.
Als het systeem is uitgeschakeld:
❒zijn de lampjes gedoofd;
❒worden de ingestelde temperatu-
ren niet weergegeven;
❒is de recirculatie ingeschakeld,
waarbij geen lucht van buiten bin-
nenkomt;
❒is de compressor uitgeschakeld;
❒is de aanjager uitgeschakeld.Ook bij uitgeschakeld systeem kan de
achterruitverwarming handmatig
worden in- of uitgeschakeld met de
knop G.
BELANGRIJK De regeleenheid van de
klimaatregeling slaat de instellingen
van het systeem in het geheugen op
voordat het systeem wordt uitgescha-
keld. Als u vervolgens op een wille-
keurige knop drukt (behalve de knop
van de achterruitverwarming) worden
de functies weer hersteld. Als de func-
tie van de ingedrukte knop niet was
ingeschakeld voor de uitschakeling,
dan wordt deze functie ook geacti-
veerd; als deze daarentegen was inge-
schakeld, blijft de functie gehand-
haafd.
Als u de volledig automatische wer-
king van het systeem weer wilt in-
schakelen, druk dan op de knop
AUTO. Drukknop voor
ontwaseming/-
ontdooiing
achterruit en
buitenspiegels G
Als u deze knop indrukt, dan wordt
de achterruitverwarming ingescha-
keld. Het lampje op de knop gaat
branden als deze functie wordt inge-
schakeld.
De functie schakelt na een bepaalde
tijd automatisch uit, of als opnieuw de
knop wordt ingedrukt. De functie
wordt ook uitgeschakeld als u de mo-
tor uitzet en blijft uitgeschakeld als u
de motor opnieuw start.
BELANGRIJK Plak geen stickers of
andere plaatjes op de elektrische
weerstandsdraden aan de binnenzijde
van de achterruit, om beschadiging
van de achterruitverwarming te voor-
komen.
63
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
RICHTINGAANWIJZERS
fig. 67
Zet de hendel in de vergrendelde
stand:
❒omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling lin-
ker richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert
het waarschuwingslampje
Fof D.
De richtingaanwijzers schakelen au-
tomatisch uit als de auto weer recht-
uit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven,
voor het uitvoeren van een handeling
waarvoor het stuurwiel slechts weinig
hoeft te worden verdraaid, dan drukt
u de hendel iets omhoog of omlaag
zonder dat de hendel vergrendelt.
Zodra u de hendel loslaat, gaat deze
automatisch terug.SCHEMERSENSOR (automatisch
inschakelende koplampen)
(indien aanwezig)
Deze sensor is in staat om de ver-
schillen in sterkte van het omgevings-
licht waar te nemen op basis van de
ingestelde gevoeligheid: hoe hoger de
gevoeligheid, hoe minder buitenlicht
er nodig is om de verlichting in te
schakelen. De gevoeligheid van de
sensor kan worden ingesteld via het
“Setup-menu” van het “Multifunctio-
nele display”.
Inschakelen
Zet de draaiknop in stand
2A
fig. 69; op deze manier gaan, afhan-
kelijk van de sterkte van het buiten-
licht, de buitenverlichting en de dim-
lichten automatisch branden. “FOLLOW ME HOME”
SYSTEEM
fig. 68
Met dit systeem kan de ruimte voor de
auto een bepaalde tijd worden ver-
licht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de
contactsleutel in stand STOPte
draaien of uit te nemen en de linker
hendel binnen 2 minuten na het uit-
zetten van de motor naar het stuur te
trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft
de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna schakelt de verlich-
ting automatisch uit.
fig. 67L0D0071mfig. 68L0D0070mfig. 69L0D0072m
67
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
CRUISE-CONTROL
(snelheidsregelaar)
(indien aanwezig)
Dit is een elektronisch hulpmiddel,
waardoor de auto (bij een snelheid
boven 30 km/h) op lange, rechte en
droge trajecten en bij weinig verande-
ring in de rij-omstandigheden (bijv.
snelwegen), met een constante en
vooraf ingestelde snelheid blijft rijden
zonder het gaspedaal te hoeven be-
dienen. Het gebruik van dit systeem
biedt geen voordelen in druk verkeer.
Gebruik dit systeem niet in de stad.SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaiknop A-fig. 75in
stand ONen trap het gaspedaal in
totdat de auto met de gewenste
snelheid rijdt;
❒plaats de hendel ten minste 3 se-
conden omhoog (+) en laat ver-
volgens de hendel los: de snelheid
van de auto is opgeslagen en het
gaspedaal kan worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inha-
len) kan de snelheid simpel verhoogd
worden door het intrappen van het
gaspedaal: als u daarna het gaspedaal
loslaat, wordt teruggekeerd naar de
opgeslagen snelheid. SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig. 75in stand
ON.
Het systeem kan alleen worden inge-
schakeld in de vierde of vijfde ver-
snelling. Op afdalingen kan bij inge-
schakelde cruise-control de snelheid
iets oplopen ten opzichte van de op-
geslagen snelheid. Als het systeem is
ingeschakeld, brandt het controle-
lampje Üop het instrumentenpaneel
en verschijnt er een bericht (bepaalde
uitvoeringen) op het multifunctionele
display.
fig. 75L0D0076m
80
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
ACHTERKLEP SLUITEN
Gebruik de daarvoor bestemde hand-
greep A-fig. 108om de klep te laten
zakken, zoals aangegeven in de af-
beelding, en druk vervolgens op de
klep totdat u de vergrendeling hoort.
BELANGRIJK Als de keuzemogelijk-
heid “Sleutel” is ingeschakeld, moet,
voordat de achterklep wordt gesloten,
gecontroleerd worden of u in het be-
zit bent van de contactsleutel, omdat
de achterklep automatisch vergren-
deld wordt.BAGAGERUIMTE
De achterklep kan alleen van buitenaf
ontgrendeld worden met behulp van
de elektrische ontgrendelhendel A-fig.
106.
De achterklep kan bovendien altijd
worden geopend als de portieren van
de auto ontgrendeld zijn.
In het setup-menu op het display van
het instrumentenpaneel (zie “Instel-
baar multifunctioneel display” in dit
hoofdstuk) kan de keuzemogelijkheid
“Sleutel” worden geselecteerd: op
deze manier wordt de achterklep niet
gelijktijdig met de portieren ontgren-
deld; druk op de knop
Rop de af-
standsbediening om de achterklep te
ontgrendelen/openen.
Als de achterklep wordt geopend,
knipperen de richtingaanwijzers twee
keer.
fig. 106L0D0390m
fig. 107L0D0378m
fig. 108L0D0391m
Naderhand aangebrachte
voorwerpen op de hoeden-
plank of de achterklep
(luidsprekers, spoiler enz.)
kunnen, behalve wanneer de auto
hierop is voorbereid, de juiste wer-
king van de gasveren verhinderen.
84
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
gers niet te verblinden, delen van de
koplamp worden afgedekt (zie voor
de plaats en afmetingen de afbeeldin-
gen). Gebruik voor het afplakken on-
doorzichtige tape. De afbeeldingen
hebben betrekking op de overgang
van een land waar links wordt gere-
den naar een land waar rechts wordt
gereden. Koplampen verstellen fig. 115
De koplampen kunnen worden afge-
steld met de knoppen
enÒop het
dashboard. Op het display wordt de
stand aangegeven.
Stand 0- een of twee personen op de
voorstoelen – Stand 1- vijf personen
– Stand 2- vijf personen + bagage –
Stand 3- bestuurder + maximale la-
ding in de bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstel-
ling van de koplampen telkens als het
gewicht van de lading wijzigt.
KOPLAMPEN AANPASSEN AAN
HET BUITENLAND fig. 116-117
De dimlichten zijn afgesteld voor ge-
bruik in het land waarin de auto is
verkocht.
In landen waar op de andere weghelft
wordt gereden, moeten, om tegenlig-
KOPLAMPEN
KOPLAMPEN AFSTELLEN
Goed afgestelde koplampen zijn be-
langrijk voor het comfort en de vei-
ligheid van uzelf en de overige weg-
gebruikers. Voor optimaal zicht en
zichtbaarheid moeten de koplampen
op de juiste wijze zijn afgesteld.
Wendt u voor controle of afstelling tot
de Lancia-dealer.
KOPLAMPVERSTELLING
De stand kan worden geregeld als de
contactsleutel in stand MARstaat en
de dimlichten zijn ingeschakeld. Als
de auto beladen is, helt hij achterover.
Het gevolg is dat de lichtbundel meer
naar boven schijnt. In dit geval moet
de stand van de koplampen worden
gecorrigeerd.
Open het opendak niet als
er allesdragers gemonteerd
zijn.
fig. 115L0D0393mfig. 116L0D0118m
fig. 117L0D0119m
85
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
ABS
Het ABS dat geïntegreerd is in het
remsysteem, voorkomt dat tijdens het
remmen de wielen blokkeren, onge-
acht de conditie van het wegdek en de
pedaaldruk, en verhindert daarmee
het doorslippen van een of meerdere
wielen. Hierdoor blijft de auto be-
stuurbaar, zelfs bij noodstops.
Het systeem wordt gecompleteerd met
een elektronische remdrukverdeling
EBD (Electronic Braking Force Dis-
tribution), die de remdruk verdeelt
tussen de voor- en achterwielen.
BELANGRIJK Voor een maximale
werking van het remsysteem is een in-
rijperiode nodig van ongeveer 500
km: in deze periode moet bruusk, her-
haaldelijk en langdurig remmen wor-
den vermeden.ACTIVERING VAN HET
SYSTEEM
Als het ABS in werking treedt, merkt
de bestuurder dit aan een trilling in
het rempedaal, die gepaard gaat met
enig geluid: dit geeft aan dat het
noodzakelijk is uw snelheid aan te
passen aan de beschikbare grip op het
wegdek.
Als het ABS in werking treedt, dan is
de grip van de banden op het wegdek
beperkt: u dient uw snelheid te verla-
gen en aan te passen aan de beschik-
bare grip.
STORINGSMELDINGEN
Storing in ABS
Bij een storing brandt het waarschu-
wingslampje >op het instrumenten-
paneel en verschijnt er een bericht
(bepaalde uitvoeringen) op het instel-
bare multifunctionele display (zie
hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
In dat geval blijft het remsysteem nor-
maal werken, maar zonder de moge-
lijkheden van het ABS. Rijd voorzich-
tig naar de dichtstbijzijnde Lancia-
dealer om het systeem te laten con-
troleren.Als het ABS in werking
treedt, dan is de grip van
de banden op het wegdek beperkt:
u dient uw snelheid te verlagen en
aan te passen aan de beschikbare
grip.
ATTENTIE
Het ABS maakt zoveel
mogelijk gebruik van de
beschikbare grip maar kan deze
niet verhogen. Daarom moet op
gladde weggedeelten altijd voor-
zichtig worden gereden en mogen
er geen onnodige risico’s worden
genomen.
ATTENTIE