STARTEN EN RIJDEN149
3
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met
stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: on-
der deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer
op en nemen het verbruik en de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen toe. Het is beter om rustig weg te rijden en
geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmt
de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stop-
licht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft
evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut.
Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelij-
ke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Schakel als het verkeer en de weg het toelaten de hoogst mo-
gelijke versnelling in. Als een lage versnelling wordt inge-
schakeld om snel te accelereren, wordt het brandstofverbruik
hoger. Bij oneigenlijk gebruik van een hoge versnelling ne-
men het verbruik en de uitstoot van schadelijke uitlaatgas-
sen toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een ho-
gere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een ge-
lijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en op-trekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter ge-
leidelijk op te trekken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij zeer korte ritten en regelmatig koud starten bereikt
de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor
neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot
aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij over-
wegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad
waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brand-
stofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, berg-
wegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brand-
stofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is
het raadzaam de motor uit te zetten.
142-152 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:22 Pagina 149
192IN NOODGEVALLEN
SLEPEN VAN DE AUTO
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt
zich in de gereedschaphouder onder de bekleding in de
bagageruimte.
SLEEPOOG BEVESTIGEN fig. 43-44
Ga als volgt te werk:
❍verwijder de dop A;
❍neem het sleepoog B uit;
❍draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor
of achter.
fig. 43L0E0090mfig. 44L0E0091m
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR
en vervolgens in STOP zonder de contactsleu-
tel uit het slot te verwijderen. Als de contact-
sleutel uit het contactslot wordt genomen, schakelt au-
tomatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk
wordt de auto te besturen. Houd er rekening mee dat
de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrach-
tiging niet werken zolang de motor niet is aangesla-
gen, waardoor meer kracht nodig is voor de bedie-
ning van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het
slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mo-
gelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel
geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het
slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften.
Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag
naar andere weggebruikers. Start de motor niet als de
auto wordt gesleept.
153-192 Delta 2ed NL 5-08-2008 14:23 Pagina 192