54WEGWIJS IN UW AUTO
UITSCHAKELING ALARM
Druk op knop Ë. Het volgende gebeurt (met uitzondering van
bepaalde markten):
❍twee keer kort knipperen van de richtingaanwijzers;
❍twee korte geluidssignalen;
❍ontgrendeling van de portieren;
WAARSCHUWING Als met de sleutel in het slot centraal wordt ont-
grendeld wordt het alarm niet uitgeschakeld.
VOLUMETRISCHE BESCHERMING/BEVEILIGING
TEGEN KANTELEN
Sluit voor de juiste werking van d ebescherming alle ruiten en
het opendak (indien aanwezig) geheel.
Druk, om deze functie uit te schakelen, op knop A-fig. 20 voor-
dat het alarm wordt ingeschakeld. Als de functie wordt uitgescha-
keld, wordt dit aangegeven door het gedurende enkele seconden
knipperen van de led op knop A.
Het buiten werking stellen van de volumetrische beveiliging/kan-
telsensor moet telkens worden herhaald als het instrumentenpa-
neel uitgeschakeld is geweest.
UITSCHAKELEN ALARM
Om het alarm volledig buiten werking te stellen (bijvoorbeeld als
de auto langdurig gestald wordt) moet de auto worden afgesloten
door de metalen noodsleutel in het slot te draaien en geen gebruik
te maken van de afstandsbediening.
WAARSCHUWING Als de batterijen in de afstandsbediening leeg
zijn of als het systeem defect is, moet, om het alarm uit te scha-
kelen, de sleutel in het contactslot worden gestoken en het con-
tactslot in de stand MAR wordt gezet.
fig. 20A0J0226m
A
001-126 Alfa NL MiTo 7-07-2008 9:44 Pagina 54
WEGWIJS IN UW AUTO69
1
Deze functies kunnen handmatig worden gewijzigd, d.w.z. dat u
het systeem kunt regelen door naar wens een of meer functies te
selecteren en te wijzigen. Op deze wijze wordt de automatische
regeling van de handmatig gewijzigde functies uitgeschakeld; het
systeem zal alleen om veiligheidsredenen ingrijpen.
De handmatige keuzes hebben altijd prioriteit boven de automa-
tische regeling en worden opgeslagen totdat de knop AUTO wordt
ingedrukt, behalve als het systeem om veiligheidsredenen ingrijpt.
De handmatige instelling van een functie beïnvloedt de regeling
van de andere automatisch geregelde functies niet. De hoeveel-
heid naar het interieur gevoerde lucht is niet afhankelijk van de
voertuigsnelheid en wordt m.b.v. een aanjager elektronisch gere-
geld. De temperatuur van de toegevoerde lucht wordt altijd auto-
matisch geregeld, afhankelijk van de op het display ingestelde tem-
peratuur (behalve als het systeem is uitgeschakeld of onder eni-
ge omstandigheden als de compressor is uitgeschakeld.
Het systeem kan de volgende handmatige instellingen uitvoeren:
❍luchttemperatuur bestuurder-/passagierszijde;
❍aanjagersnelheid (traploze regeling);
❍luchtverdeling in 7 standen (bestuurder/passagier);
❍inschakelen van de compressor;
❍voorrang gekoppelde/gescheiden verdeling;
❍snel ontdooien/ontwasemen;
❍luchtrecirculatie;
❍achterruitverwarming;
❍uitschakeling van het systeem. H knop voor inschakeling AUTO-functie (automatische werking)
en knop instelling temperatuur passagierszijde;
I knop voor selectie luchtverdeling passagierszijde;
L aanjagersnelheid verhogen/verlagen;
M knop voor selectie luchtverdeling bestuurderszijde;
N knop voor inschakeling AUTO-functie (automatische werking)
en knop instelling temperatuur bestuurderszijde.
BESCHRIJVING
De gescheiden klimaatregeling regelt de temperatuur en luchtver-
deling in het interieur in de twee zones: bestuurders- en passa-
gierszijde Het systeem houdt het comfort in het interieur constant
en compenseert eventuele wijzigingen van de externe klimatolo-
gische omstandigheden, waaronder zonnestraling, de gemeten
wordt met een sensor.
De automatisch gecontroleerde parameters en functies zijn:
❍luchttemperatuur naar uitstroomopeningen bestuurder-/pas-
sagierszijde voor;
❍luchtverdeling naar uitstroomopeningen bestuurders-/passa-
gierszijde voor;
❍aanjagersnelheid (continue wijziging van de luchtstroom);
❍inschakeling van de compressor (voor koeling/droging van de
lucht);
❍luchtrecirculatie.
001-126 Alfa NL MiTo 7-07-2008 9:44 Pagina 69
76WEGWIJS IN UW AUTO
BUITENVERLICHTING/DIMLICHTEN
Draai, met het contactslot op MAR, draaischakelaar A op stand 2.
Het dag-dimlicht dooft en de buitenverlichting en de dimlichten gaan
branden. Op het instrumentenpaneel gaat het lampje
3branden.
AUTOMATISCHE REGELING VERLICHTING
(AUTOLIGHT) (Schemersensor)
(waar voorzien)
Dit is een sensor met infrarood led, gecombineerd met een re-
gensensor, die op de voorruit is gemonteerd en de wijzigingen van
de intensiteit van het zonlicht signaleert afhankelijk van de via het
Setup-menu ingestelde intensiteit: hoe groter de gevoeligheid, des
te minder buitenlicht is er nodig voor de inschakeling van de bui-
tenverlichting. Het systeem bestaat uit twee sensoren: en globa-
le die in staat is de lichtintensiteit naar boven te beoordelen en een
richtingssensor die in staat is de lichtintensiteit in de rijrichting
van de auto te beoordelen: hierdoor kunnen tunnels, lanen en
galerijen herkend worden.
De schemersensor wordt ingeschakeld door de draaischakelaar A-
fig. 33 in stand
2Ate draaien. Op deze wijze wordt de tijdelijke
automatische de buitenverlichting en de dimlichten ingeschakeld,
afhankelijk van de intensiteit van het buitenlicht.
BUITENVERLICHTING
LINKER HENDEL fig. 33
Met de linker hendel wordt het merendeel van de buitenverlichting
bediend. De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleu-
tel in stand MAR staat. Als de buitenverlichting wordt ingeschakeld,
wordt ook de verlichting van het instrumentenpaneel en de diver-
se bedieningsorganen op het dashboard ingeschakeld.
DAG-DIMLICHT (DRL) (waar voorzien)
Met het contactslot op MAR en draaischakelaar A op stand O, wordt
de dagverlichting ingeschakeld. De andere verlichting en de interi-
eurverlichting blijven uitgeschakeld. Zie voor de werking van het
dag-dimlicht de paragraaf “Menu-opties” in dit hoofdstuk. Als de
functie uitgeschakeld is en draaischakelaar A staat op stand
O,
wordt geen verlichting ingeschakeld.
fig. 33A0J0063m
001-126 Alfa NL MiTo 7-07-2008 9:44 Pagina 76
WEGWIJS IN UW AUTO77
1
GROOTLICHT
Trek de hendel, met draaischakelaar A in stand 2, in de richting
van het stuur (vergrendelde stand). Op het instrumentenpaneel
gaat lampje
1branden. Om de verlichting uit te schakelen, moet
de hendel in de richting van het stuur getrokken worden (de dim-
lichten blijven ingeschakeld). Het is niet mogelijk de dimlichten
permanent in te schakelen als de automatische regeling van de
verlichting is ingeschakeld.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel in de richting van het stuur (onvergrendelde stand)
onafhankelijk van de stand van draaischakelaar A. Op het instru-
mentenpaneel gaat lampje
1branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de vergrendelde positie:
❍omhoog: inschakeling rechter richtingaanwijzers;
❍omlaag: inschakeling linker richtingaanwijzers.
Op het instrumentenpaneel gaat het lampje
Îof¥knipperen. De
richtingaanwijzers worden automatisch uitgeschakeld als de auto
weer rechtuit rijdt.
“Lane change”-functie (rijbaanwisseling)
Als aangegeven moet worden dat van rijstrook gewisseld moet
worden, moet de linker hendel gedurende minder dan een halve
seconde in de niet vergrendelde stand gezet worden. De richting-
aanwijzers aan de gekozen zijde knipperen 3 keer en gaan ver-
volgens automatisch uit. WAARSCHUWING De sensor is niet in staat om mist te herkennen
en daarom moet in dat geval de verlichting met de hand worden
ingeschakeld.
Als de verlichting door de sensor wordt ingeschakeld, kunnen de
mistlampen (indien aanwezig) en het mistachterlicht worden in-
geschakeld. Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld,
worden ook de mistlampen en het mistachterlicht uitgeschakeld
(indien ingeschakeld). Als de verlichting opnieuw automatisch wordt
ingeschakeld, dan moet deze verlichting opnieuw handmatig wor-
den ingeschakeld.
Als de sensor is ingeschakeld, kan alleen het grootlichtsignaal wor-
den gegeven, maar kan het grootlicht niet permanent worden in-
geschakeld. Als deze verlichting ingeschakeld moet worden, moet
draaischakelaar A-fig. 33 in stand
1gedraaid worden en moet
vervolgens het grootlicht worden ingeschakeld.
Als de lichten automatisch zijn ingeschakeld en de sensor geeft een
uitschakelcommando, wordt eerst het grootlicht uitgeschakeld en
na enkele seconden de buitenverlichting.
Als de verlichting is ingeschakeld en de sensor een storing heeft,
wordt de buitenverlichting en het dimlicht onafhankelijk van de
lichtintensiteit van het buitenlicht ingeschakeld; op het display wordt
de storing in de sensor aangegeven. De sensor kan altijd worden
uitgeschakeld en de verlichting kan altijd, zonodig, worden inge-
schakeld.
001-126 Alfa NL MiTo 7-07-2008 9:44 Pagina 77
WEGWIJS IN UW AUTO79
1
Als de hendel omhoog wordt gezet (niet vergrendelde stand), blijft
de functie net zo lang ingeschakeld als de hendel wordt bediend.
Als de hendel wordt losgelaten, keert deze terug naar de begin-
stand en stoppen de ruitenwissers automatisch.RUITEN REINIGEN
Met de rechter hendel worden de ruitenwissers/-sproeiers voor
en achter bediend.
RUITENWISSERS/SPROEIERS VOOR fig. 34
Deze functie werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
Draaischakelaar A kan in vijf verschillende standen worden gezet:
,intervalwerking (lage snelheid);
OOruitenwisser uitgeschakeld;
AUTO inschakeling regensensor (indien aanwezig) (de ruiten-
wissersnelheid wordt automatisch aangepast aan de hoe-
veelheid regen);
≤intervalwerking;
≥langzaam continu wissen;
¥snel continu wissen.
fig. 34A0J0064m
Gebruik de ruitenwisser niet om lagen sneeuw of
ijs van de voorruit te verwijderen. In die omstan-
digheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar wor-
den belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de rui-
tenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als
de functie niet opnieuw inschakelt (ook niet na opnieuw
starten van de motor), moet u zich tot het Alfa Romeo Ser-
vicenetwerk wenden.
“Intelligente wis/wasregeling”
Trek de hendel in de richting van het stuur (niet vergrendelde stand)
om de ruitensproeier in te schakelen. Houd de hendel langer dan
een halve seconde aangetrokken om automatisch de ruitensproeier
én de ruitenwisser met één handeling in te schakelen.
Als u de hendel loslaat, maken de ruitenwissers nog drie slagen.
Na ongeveer 6 seconden volgt nog een extra reinigingsslag.
001-126 Alfa NL MiTo 7-07-2008 9:44 Pagina 79
80WEGWIJS IN UW AUTO
Als het contactslot wordt uitgeschakeld terwijl de hendel in de stand
“automatisch” blijft staan, dan wordt, als het contactslot weer wordt
ingeschakeld, ook bij regen geen wiscyclus uitgevoerd. Hierdoor wordt
het per ongeluk inschakelen van de regensensor tijdens het starten
van de motor vermeden (bijvoorbeeld tijdens het met de hand was-
sen van de voorruit, vastvriezen van de rubbers op de ruit).
Om de automatische werking van het systeem opnieuw in te stel-
len, moet één van de volgende handelingen worden uitgevoerd:
❍verplaatsing van de linker hendel uit de automatische stand
naar ongeacht welke andere stand en vervolgens weer naar
de automatische stand;
❍wijziging van de gevoeligheid (door draaischakelaar A-fig. 34
te verdraaien om de gevoeligheid te verhogen of te verlagen).
Als de werking van de regensensor met een van de hiervoor be-
schreven handelingen opnieuw wordt ingeschakeld, voeren de
ruitenwisser een slag uit, onafhankelijk van de staat van de ruit,
om het opnieuw inschakelen aan te geven. Als de gevoeligheid
tijdens de werking van de regensensor gewijzigd wordt, vindt een
slag van de ruitenwisser plaats om de plaatsgevonden verandering
aan te geven.
Als de geactiveerde regensensor slecht werkt, werkt de ruitenwis-
ser in de intervalstand die overeenkomt met de gevoeligheid die
voor de inschakeling van de regensensor ingesteld is, onafhanke-
lijk van het feit of de ruit nat is of niet (op het display van het in-
strumentenpaneel wordt de storing van de sensor aangegeven).
De sensor werkt altijd en het is mogelijk om de ruitenwissers in
de stand continu wissen in te schakelen (1
eof 2esnelheid). De
aanduiding van de storing blijft aanwezig gedurende de tijd dat de
sensor is ingeschakeld.
REGENSENSOR (waar voorzien) fig. 35
Dit is een sensor met een infrarood LED die op de voorruit van de
auto is gemonteerd. Deze is in staat om de hoeveelheid regen te
signaleren en afhankelijk daarvan de ruitenwisserfunctie te rege-
len.
Inschakeling
De sensor wordt ingeschakeld door de draaischakelaar A-fig. 34 op
“automatisch” te draaien (“AUTO”-opdracht): Hierbij wordt de wis-
frequentie van de ruitenwissers aangepast aan de hoeveelheid wa-
ter op de voorruit. Deze frequentie kan variëren van niet wissen
(geen regen - droge ruit) tot aan de 2
desnelheid (heftige regen -
natte ruit).
Als de draaischakelaar A-fig. 34 wordt verdraaid, kan de gevoe-
ligheid van de regensensor worden gewijzigd.
fig. 35A0J0189m
001-126 Alfa NL MiTo 7-07-2008 9:44 Pagina 80
96WEGWIJS IN UW AUTO
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
Deze zijn voorzien van een systeem voor het automatisch sluiten
en openen van de ruit aan de bestuurderszijde.
BEDIENINGSORGANEN
Portier bestuurderszijde fig. 57
Op het portierpaneel aan bestuurderszijde zijn de bedieningsscha-
kelaars gemonteerd waarmee de zijruiten, bij contactslot in de stand
MAR, worden bediend:
A: opening/sluiting linker ruit
B: opening/sluiting rechter ruit
Automatische werking
(waar voorzien)
Dit wordt geactiveerd door langer dan een halve seconde op een
van de twee knoppen te drukken. De ruit stopt als de ruit de ui-
terste stand heeft bereikt of door nogmaals op de knop te druk-
ken:
❍Bestuurderszijde: sluiten/openen
❍Passagierszijde: alleen openen
❍Als een anti-beklemmingssensor aanwezig is: sluiten/openen
bestuurders- en passagierszijde.
Anti-beklemmingsfunctie
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De auto is voorzien van een anti-beklemmingsfunctie bij het slui-
ten van de ruiten.
Dit beveiligingssysteem kan een obstakel herkennen als de ruit
wordt gesloten; als dit wordt gesignaleerd, onderbreekt het sys-
teem de ruitbeweging en keert, afhankelijk van de stand van de
ruit, de ruitbeweging om. Dit systeem is nuttig als het ruitmecha-
nisme per ongeluk door kinderen in de auto wordt ingeschakeld.
De anti-beklemmingsfunctie is zowel actief tijdens de handmatige
als de automatische werking van de ruit. Als de anti-beklem-
mingsfunctie wordt ingeschakeld, wordt de ruitbeweging onmid-
dellijk onderbroken en vervolgens omgekeerd tot de laagste ui-
terste stand is bereikt. In deze fase kan de ruit op geen enkele ma-
nier worden bediend.
fig. 57A0J0023m
001-126 Alfa NL MiTo 7-07-2008 9:44 Pagina 96
WEGWIJS IN UW AUTO117
1
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE
TELEFOON
Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke) mo-
gen alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne aan
de buitenkant van de auto.
WAARSCHUWING Het gebruik van dergelijke apparaten in de au-
to (zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de
gezondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de elek-
trische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt de vei-
ligheid in gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk be-
perkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. Houdt
u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met
het officiële EU-keurmerk, strikt aan de instructies die door de fa-
brikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd.
PARKEERSENSOREN
(waar voorzien)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto fig. 73 en
attenderen de bestuurder via een repeterend geluidssignaal op de
aanwezigheid van obstakels achter de auto.
INSCHAKELEN
De sensoren worden in werking gesteld door de achteruit in te scha-
kelen. Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt,
neemt de frequentie van het geluidssignaal toe.
fig. 73A0J0088m
001-126 Alfa NL MiTo 7-07-2008 9:44 Pagina 117