!
i
82
TOEGANG TOT DE AUTO
ALARM
Dit systeem beveiligt uw auto tegen in-
braak en diefstal. Het systeem bestaat
uit een omtrek- en een interieurbevei-
liging en is voorzien van een anti-in-
braakfunctie. Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Breng geen wijzigingen aan het
alarmsysteem aan, dit kan leiden
tot storingen. Inschakelen
Zet het contact af en verlaat de auto.
Vergrendel de auto of schakel de su-
pervergrendeling in met de vergren-
delknop van de afstandsbediening.
Het alarm wordt geactiveerd; het con-
trolelampje van de knop A zal één keer
per seconde knipperen.
De omtrekbeveiliging wordt 5 seconden
na het indrukken van de vergrendel-
knop van de afstandsbediening inge-
schakeld.
De interieurbeveiliging wordt 45 secon-
den na het indrukken van de vergren-
delknop van de afstandsbediening in-
geschakeld.
Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen carros-
seriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand probeert
in te breken door een portier, de achter-
klep of de motorkap te forceren.
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er be-
wegingen in het interieur worden waar-
genomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen of als iets of iemand in de
auto beweegt.
Schakel de interieurbeveiliging uit als
u tijdens uw afwezigheid een ruit een
stukje open wilt laten of als er een huis-
dier in de auto achterblijft.
Anti-inbraakfunctie
Dit systeem treedt in werking als ie-
mand probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert
de kabels van de sirene, de bedienings-
eenheid of de accu door te knippen.
Uitschakelen
Ontgrendel de auto met de ontgren-
delknop van de afstandsbediening.
Het alarm wordt uitgeschakeld; het con-
trolelampje van de knop A gaat uit.
Als een portier of de achterklep
niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld maar zal de
omtrekbeveiliging, evenals de in-
terieurbeveiliging na 45 seconden
worden ingeschakeld.
!
i
83
TOEGANG TOT DE AUTO
Afgaan van het alarm
Als het alarm 10 keer achter elkaar
is afgegaan, wordt het bij de elfde
keer uitgeschakeld.
Als het lampje van de knop A snel
knippert, betekent dit dat het alarm
tijdens uw afwezigheid is afgegaan.
Het lampje stopt met knipperen als
het contact wordt aangezet.
Om te voorkomen dat tijdens het
wassen van uw auto het alarm af-
gaat, is het raadzaam de auto in
dat geval met de sleutel in het slot
van het bestuurdersportier af te
sluiten.
Ontgrendel de auto met de sleutel in
het slot van het bestuurdersportier.
Open het portier; het alarm gaat af.
Zet het contact aan; het alarm stopt.
Storing
Vergrendel de auto of schakel de su-
pervergrendeling in met de sleutel in
het slot van het bestuurdersportier.
Automatisch inschakelen *
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwij-
zers ongeveer dertig seconden.
Nadat het alarm is gestopt, zijn de om-
trek- en interieurbeveiliging weer actief.
Storing afstandsbediening
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te schakelen
Als bij het aanzetten van het contact het
controlelampje van de knop
A gedurende
10 seconden blijft branden, duidt dit op een
storing in de verbinding met de sirene.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
* Volgens land van bestemming.
2 minuten na het sluiten van het laat-
ste portier of het kofferdeksel, wordt het
alarm automatisch ingeschakeld.
Om het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de ach-
terklep te voorkomen, moet eerst op
de ontgrendelknop van de afstands-
bediening worden gedrukt.
De interieurbeveiliging wordt uit-
sluitend uitgeschakeld als deze
procedure wordt uitgevoerd na het
afzetten van het contact.
Inschakelen van de
interieurbeveiliging
Ontgrendel de auto met de ontgren-
delknop van de afstandsbediening.
Vergrendel de auto met de afstands-
bediening.
Het alarm wordt weer ingeschakeld met
twee beveiligingsniveaus; het controle-
lampje van de knop A knippert één keer
per seconde.
Vergrendelen van de auto met
alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
Zet het contact af.
Druk binnen 10 seconden op de
knop A tot het controlelampje blijft
branden.
Verlaat de auto.
Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling snel in met de
vergrendelknop van de afstandsbe-
diening.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt in-
geschakeld; het controlelampje van de
knop A zal één keer per seconde knip-
peren.
ii
128
VEILIGHEID
RICHTINGAANWIJZERS
Wanneer bij een snelheid van meer
dan 60 km/h de richtingaanwijzers
na meer dan 20 seconden nog niet
zijn uitgeschakeld, wordt automa-
tisch het knippergeluid versterkt.
Links: duw de hendel omlaag, voor-
bij het zware punt.
Rechts: duw de hendel omhoog,
voorbij het zware punt.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de alarmknipperlichten om het
overige verkeer te waarschuwen in het
g e v a l v a n fi l e , p e c h , s l e p e n o f e e n o n -
geval.
Druk deze knop in: de richtingaan-
wijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
h e t c o n t a c t i s a f g e z e t .
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarm-
k n i p p e r l i c h t e n , a f h a n k e l i j k v a n d e
mate van remvertraging, automatisch
ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan
de alarmknipperlichten uit.
U kunt de alarmknipperlichten ech-
ter ook uitschakelen door de knop in
te drukken.
CLAXON
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Gebruik de claxon alleen wanneer
het echt nodig is, in de volgende
gevallen:
- onmiddellijk gevaar,
- i n h a l e n v a n fi e t s e r s o f v o e t g a n - gers,
- naderen van een onoverzichte- lijke bocht.
Gebruik de claxon om medeweggebrui-
kers te waarschuwen bij gevaar.