118
BELANGRIJK Op auto’s die met
ABS zijn uitgerust, mogen uitslui-
tend door de fabriek voorgeschreven
velgen, banden en remblokken
gemonteerd worden.
Het systeem wordt gecompleteerd
met een elektronische remdrukver-
deling EBD (Electronic Brake
Distributor) die via de regeleenheid
en de sensoren van het ABS de rem-
druk verdeelt.
De auto is uitgerust met
een elektronische rem-
drukverdeling (EBD). Als
de lampjes xen jgelijktijdig
gaan branden bij een draaiende
motor, dan duidt dit op een sto-
ring in het EBD-systeem; in dit
geval kunnen bij hard remmen de
achterwielen vroegtijdig blokke-
ren waardoor de auto kan gaan
slippen. Rijd zeer voorzichtig
naar de dichtstbijzijnde Lancia-
dealer om het systeem te laten
controleren.Als bij een draaiende
motor alleen het waar-
schuwingslampje j
brandt, dan is er een storing in
het ABS. In dat geval werkt het
conventionele remsysteem op de
normale manier, terwijl geen
gebruik wordt gemaakt van het
antiblokkeersysteem. Onder deze
omstandigheden kan ook de wer-
king van het EBD-systeem ver-
minderen. Ook in dit geval raden
wij u aan onmiddellijk en zonder
bruusk te remmen naar de
dichtstbijzijnde Lancia-dealer te
rijden, om het systeem te laten
controleren.Als het waarschuwings-
lampje xvoor te laag
remvloeistofniveau gaat
branden, stop dan onmiddellijk
en wendt u tot de Lancia-dealer.
Als er vloeistof lekt uit het
hydraulische systeem, wordt de
werking van zowel het conventio-
nele remsysteem als het ABS in
gevaar gebracht.
119
MBA- en
HBA-systemen
(indien
aanwezig)
De MBA (Mechanic Brake
Assistance) en HBA (Hydraulic
Brake Assistance) zijn systemen die
zorgen voor een automatische verho-
ging van de remdruk bij een nood-
stop. Tijdens kritieke situaties, als
de bestuurder het rempedaal met
kracht indrukt, zal het systeem de
remdruk verhogen zodat de auto zo
snel mogelijk tot stilstand komt.
De twee systemen werken op
dezelfde wijze. Het enige verschil is
dat de verhoging van de remdruk in
het ene geval wordt geregeld door de
regeleenheid van het ESP-systeem
en in het andere geval op mechani-
sche wijze tot stand komt.
ESP-systeem
(indien aanwezig)
Het ESP-systeem is een elektro-
nisch geregeld systeem dat de stabi-
liteit van de auto bewaakt door het
motorkoppel en de remwerking op
de wielen afzonderlijk te regelen als
de wielen hun grip verliezen, waar-
door de auto beter op koers blijft.
Tijdens de rit is de auto onderwor-
pen aan zijwaartse krachten en
krachten in de lengterichting, die
door de bestuurder kunnen worden
gecontroleerd, totdat de banden de
grip verliezen; als dit gebeurt, dan
wijkt de auto af van de door de
bestuurder gewenste koers.
Vooral bij het rijden op een onre-
gelmatig wegdek (zoals bij klinkers,
water, ijzel of modder), bij verande-
ringen in de snelheid (tijdens het
accelereren of remmen) en/of bij
veranderingen in het wegdek (aan-wezigheid van bochten of bij het ver-
mijden van obstakels), kunnen de
banden hun grip verliezen.
Het ESP-systeem beïnvloedt de
motor en de remmen, waardoor een
stabiel koppel wordt geleverd als de
sensoren de omstandigheden signa-
leren waarin de auto kan gaan slip-
pen.
De prestaties van het
systeem vergroten in
principe de actieve veilig-
heid, maar mogen de bestuurder
er niet toe verleiden onnodige en
onverantwoorde risico’s te
nemen. De rijstijl moet altijd zijn
aangepast aan het wegdek, het
zicht en het verkeer. De verant-
woordelijkheid voor de verkeers-
veiligheid ligt altijd en overal bij
de bestuurder van de auto.
120
Het ESP-systeem helpt de bestuur-
der de auto onder controle te houden
als de grip van de banden onvol-
doende is. De krachten die het ESP-
systeem regelt om de stabiliteit van
de auto te handhaven, zijn altijd
afhankelijk van de grip tussen band
en wegdek.
WERKING VAN HET ESP-SYS-
TEEM
Het ESP-systeem wordt automa-
tisch ingeschakeld als de motor
wordt gestart en kan handmatig
worden uit- en weer ingeschakeld
door het indrukken van knop A(fig.
155) op het dashboard.De belangrijkste componenten van
het ESP-systeem zijn:
– een elektronische regeleenheid
die de signalen van de sensoren ver-
werkt en de best mogelijke regeling
uitvoert;
– een stuurhoeksensor;
– vier sensoren die de draaisnelheid
van elk wiel meten;
– een remdruksensor;
– een gierhoeksensor die de ver-
draaiing om de verticale as van de
auto meet;
– een dwarsversnellingsensor die de
zijwaartse versnelling meet (centri-
fugaalkracht).Het hart van het ESP-systeem is de
ESP-regeleenheid die met de gege-
vens van de sensoren op de auto de
centrifugale krachten berekent, die
op een auto werken in een bocht. De
gierhoeksensor meet de draaiing van
de auto om de verticale as. De cen-
trifugale krachten die worden
gecreëerd als de auto een bocht
neemt worden gemeten met een
dwarsversnellingsensor met een
hoge gevoeligheid.
De stabiliserende werking van het
ESP-systeem is gebaseerd op de
berekeningen die de ESP-regeleen-
heid uitvoert. Deze verwerkt de ont-
vangen signalen van de stuurhoek-
sensor, de dwarsversnellingsensor en
de snelheidssensor bij elk wiel.
Dankzij deze signalen kan de rege-
leenheid de uitkomst voorspellen
van de handelingen die de bestuur-
der uitvoert bij het draaien aan het
stuur.
fig. 155
L0B0112b
130
De airbag is geen ver-
vanging voor de veilig-
heidsgordels, maar een
aanvulling. De inzittenden wor-
den uitsluitend door de veilig-
heidsgordels beschermd bij fron-
tale botsingen bij lage snelheid,
bij zijdelingse aanrijdingen en
als de auto over de kop slaat. De
gordels moeten dus altijd gedra-
gen worden.
De airbag voor treedt in
werking als de botsing
zwaarder is dan een bot-
sing waarbij alleen de gordel-
spanners worden geactiveerd. Bij
aanrijdingen die tussen die twee
drempelwaarden in liggen, tre-
den alleen de gordelspanners in
werking.PARKEERSEN-
SOREN
(indien aanwezig)
Dit parkeersysteem attendeert de
bestuurder op de aanwezigheid van
obstakels aan de achterkant van de
auto.
Het is een handig hulpmiddel voor
het opmerken van afzettingen,
muurtjes, cementblokken, paaltjes,
bloembakken en soortgelijke voor-
werpen, en eventuele kinderen die
zich achter de auto bevinden.
Het systeem meet door middel van
vier sensoren die in de achterbum-
per zijn geplaatst (fig. 161), deafstand tussen de auto en eventuele
obstakels; de bestuurder wordt
gewaarschuwd door een repeterend
geluidssignaal dat automatisch in
werking treedt bij het inschakelen
van de achteruit
Als de afstand tot het obstakel klei-
ner wordt, neemt de frequentie van
het geluidssignaal toe.
Het geluidssignaal klinkt ononder-
broken als de afstand tot het obsta-
kel minder is dan ongeveer 25 cm.
Het geluidssignaal stopt onmiddel-
lijk als de afstand tot het obstakel
groter wordt. De frequentie van het
geluidssignaal blijft constant als de
gemeten afstand onveranderd blijft.
fig. 161
L0B0023b
131
De verantwoordelijk-
heid tijdens het parkeren
ligt altijd en overal bij de
bestuurder. Controleer als u de
auto parkeert of zich geen perso-
nen of dieren in de buurt van de
auto bevinden. Het systeem moet
als een hulpmiddel voor de
bestuurder beschouwd worden.
De bestuurder moet tijdens even-
tueel gevaarlijke manoeuvres
altijd volledig zijn aandacht
behouden, ook als deze met lage
snelheid worden uitgevoerd.Voor een juiste werking
van het hulpsysteem mag
er geen modder, vuil,
sneeuw of ijs op de sensoren op
de bumpers zitten.
Wees voorzichtig bij het
reinigen van de sensoren
om strepen of beschadi-
gingen te voorkomen; gebruik
geen droge, grove of harde doek.
De sensoren moeten worden
gereinigd met schoon water,
waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. In wastunnels
waar gebruik wordt gemaakt van
stoom of hogedrukreiniging,
moeten de sensoren snel worden
gereinigd. Houd hierbij de straal-
pijp op meer dan 10 cm afstand.WERKING MET AANHANGER
De werking van de parkeersen-
soren wordt automatisch uitgescha-
keld als de stekker van de aanhanger
wordt aangesloten op de stekkerdoos
van de trekhaak.
De sensoren worden automatisch
weer ingeschakeld als u de aanhan-
gerstekker losmaakt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Controleer tijdens parkeermanoeu-
vres of zich geen obstakels op of
onder de sensoren bevinden.
Obstakels die zich dicht bij de ach-
terkant van de auto bevinden, wor-
den onder bepaalde omstandigheden
niet door het systeem gesignaleerd
en kunnen dus de auto beschadigen
of zelf beschadigd worden.
De signalen die door de sensoren
verstuurd worden, kunnen veran-
derd zijn door beschadiging van de
sensoren zelf, door vuil, modder,
sneeuw of ijs op de sensoren of door
ultrasone systemen (bijv. luchtdruk-
remmen van vrachtwagens of pneu-
matische hamers) die zich in de
nabijheid bevinden.
BELANGRIJKBij een storing in
het systeem, wordt de bestuurder
door een repeterend alarmsignaal
gewaarschuwd, dat bestaat uit een
kort en lang geluidssignaal; wendt u
in dat geval tot de Lancia-dealer.
Als de sensoren meerdere obstakels
signaleren, zal de regeleenheid de
kortste afstand weergegeven.
153
Gebruik voor een nood-
start beslist nooit een ac-
culader. Hierdoor kunnen
de elektronische systemen worden
beschadigd, in het bijzonder de re-
geleenheden die de inspuiting en
ontsteking regelen.
ROLLEND
STARTEN
Probeer auto’s nooit te
starten door ze aan te du-
wen, te slepen of van een helling te
laten rijden. Op die wijze kan er
onverbrande brandstof in de kata-
lysator terechtkomen, waardoor
deze onherstelbaar zal beschadi-
gen. Laat deze procedure door
gespecialiseerd personeel
uitvoeren. Onjuiste hande-
lingen kunnen leiden tot vonken.
De vloeistof in de accu is giftig en
corrosief. Vermijd het contact met
de huid of de ogen. Kom ook niet
dicht bij een accu met open vuur
of een brandende sigaret en ver-
oorzaak geen vonken: brand- en
ontploffingsgevaar.
Houd er rekening mee
dat de rem- en stuurbe-
krachtiging niet werken
zolang de motor niet is aangesla-
gen, waardoor meer kracht nodig
is voor de bediening van het rem-
pedaal en het stuur.
EEN LEKKE BAND
Enkele uitvoeringen (indien aanwe-
zig) zijn voorzien van bandenspan-
ningsensoren; een eventuele vermin-
dering van de bandenspanning wordt
op de volgende manier aan de be-
stuurder kenbaar gemaakt:
vermindering van de spanning -
op het display van het CONNECT
Nav+ telematica-infosysteem ver-
schijnt de betreffende mededeling en
er klinkt 1 “
GONG”; wendt u tot de
Lancia-dealer.
een lekke band- het waarschu-
wingslampje “STOP” gaat branden,
op het display van het CONNECT
Nav+ telematica-infosysteem ver-
schijnt de betreffende mededeling en
er klinken 3 opeenvolgende “
GONGS”;
vervang de lekke band op de hieron-
der beschreven manier.
Bovendien verschijnt, als het systeem
niet in staat is om de bandenspanning
aan te geven, de betreffende medede-
ling op het display.
174
Zekeringenkast in het dashboardkastje (fig. 36)
1
2
4
5
7
9
10
11
12
14
15
16
17
18
19
20
22
23
24
2610A
15A
15A
10A
20A
30A
20A
15A
10A
30A
30A
5A
15A
10A
40A
10A
10A
15A
15A
40AMistachterlichten
Achterruitwisser
Voeding functies van belangrijke elektronische regeleenheid
Remlicht links
Spotje, aansteker, verlichting dashboardkastje
passagierszijde, automatische achteruitkijkspiegel
Opendak voor, ruitenwissers voor
Diagnosestekker, aansluiting voor trekhaak
Diefstalalarm, Connect Nav+ telematica-infosysteem,
bedieningsknoppen op stuurwiel, roetfilter (JTD-uitvoeringen);
Parkeerlicht rechts, kentekenplaatverlichting, verlichting bedieningsknoppen
airconditioning, plafondverlichting (eerste, tweede en derde rij)
Centrale portiervergrendeling, extra vergrendeling
Achterruitsproeier
Voeding airbag-systeem, voeding body computer
Remlicht rechts, derde remlicht, remlicht eventuele aanhanger
Voeding diagnosestekker, schakelaar rempedaal en koppeling.
Shunt
Voeding autoradio via body computer
Parkeerlicht links; achterlicht eventuele aanhanger
Sirene diefstalalarm
Voeding parkeersensoren via body computer
Achterruitverwarming
231
ALFABETISCH REGISTER
Aandrijfslipregelsysteem
(ASR) .....................................121
Aansteker .................................100
ABS ..........................................116
-elektronische remdrukverdeling
EBD ......................................118
Accu
-aanwijzingen .........................201
-een lege accu ..........................178
-onderhoud .............................201
-opladen .................................178
-starten met een hulpaccu ......152
-vervangen .............................200
-vloeistofniveau controleren
(elektrolyt) ............................200
Achterruitsproeier
-bediening ................................84
-ruitensproeiervloeistof ...........195
Achterruitverwarming ...........72-76
Achterruitwisser
-bediening ............................ ..84
-wisserbladen vervangen .........207
Achteruitrijlichten-gloeilamp vervangen ........... 166
Afdekhoes bagageruimte ....111-112
Afmetingen ............................. 223
Afvalbakje ...................................98
Airbags voor en zij-airbags .......124
-airbag voor aan
passagierszijde ......................125
-airbag voor aan passagierszijde
handmatig uitschakelen ........126
-algemene richtlijnen ..............128
-zij-airbag (sidebags “
windowbag) ..........................126
Airconditioning, automatisch .....68
-algemeen .................68-69-70-71
-bedieningsknoppen
op het dashboard .....................72
-extra bedieningsknoppen
achter ..........................................77
-inschakeling .............................73
-instellingen ...............................74
-onderhoud ..............................339
-sensoren ...................................72
-storingsmeldingen ....................78
Allesdragers ............................ 114Armsteun ...................................35
Asbak ........................................100
ASR-systeem .......................... 121
Audio-video-aansluiting .............96
Auto langere tijd stallen ......... 150
-weer in gebruik nemen ..........151
Autoclose ....................................20
Automatische inschakeling
koplampen ...............................80
Bagage vastzetten ................. 110
Bagage vervoeren ......................110
-afdekhoes bagageruimte .111-112
Bagagenetten ..............................99
Bagageruimte
-afdekhoes bagageruimte .........111
-bagage vastzetten ..................110
-bagage vervoeren ..................110
-bagagenet ................................99
-bagageruimteverlichting .........104
-openen achterklep
in noodgevallen .....................109