Page 49 of 382

45
Met de noodsleutel bedient u:
– de voorportiersloten
– het kofferdekselslot
– de schakelaar voor uitschakeling
van de airbag aan passagierszijde
– de schakelaar voor uitschakeling
van de zij-airbags achter.
De CID wordt gecontroleerd als u op
het knopje aan de binnenzijde van de
handgreep van het portier drukt of op
het kofferdeksel: als het Keyless Sys-
tem de CID herkent, wordt het dief-
stalalarm uitgeschakeld en wordt het
portier of het kofferdeksel ontgren-
deld.
De CID kan alleen herkend worden
als de eigenaar zich op een afstand van ongeveer 1 meter bevindt van het
portier of het kofferdeksel dat hij/zij
wil openen.
BELANGRIJK De werking van de
CID is van verschillende factoren af-
hankelijk, zoals de eventuele aanwe-
zigheid van elektromagnetische gol-
ven die door externe bronnen worden
uitgezonden, de batterijlading van de
CID en de aanwezigheid van metalen
voorwerpen in de nabijheid van de
sleutel en de auto. Het blijft echter
mogelijk handelingen te verrichten
met de noodsleutel van de CID.
Gebruik voor het uitschakelen van
de passagiersairbag voor en de zij-air-
bags achter de noodsleutel die in de
CID zit. De eigenaar van de CID dient de vol-
gende aanwijzingen op te volgen om
over alle functies te kunnen beschik-
ken die het systeem biedt:
– Voor het ontgrendelen van de por-
tieren en het kofferdeksel moet de
CID zich buiten de auto bevinden,
binnen een afstand van ongeveer 1
meter van de betreffende handgreep.
– Om de functies van de startknop
in te schakelen, moet de CID zich in
de auto bevinden.
– Als de CID ver van de auto verwij-
derd is (bijv. als de CID is opgebor-
gen in een tas of in de zak van een jas)
kunnen de portieren niet meer ver-
grendeld worden of de motor niet
worden gestart.
– Als de centrale portiervergrende-
ling van binnenuit is ingeschakeld
met het knopje op het bestuurders-
portierpaneel, kunt u alleen van bui-
tenaf toegang tot de auto krijgen als
u de portieren centraal ontgrendelt
met het knopje op de CID.
fig. 20
L0A0225b
Page 50 of 382

46
STAND “GARAGE” (BEDIENING
IN NOODGEVALLEN)Tijdens de werking in noodgevallen
of tijdens werkzaamheden in de ga-
rage, moet de CID geplaatst worden
in het centrale opbergvakje op het
dashboard A(fig. 21) voor de ver-
snellingspook.
De elektronische component die in
de CID zit, heeft geen elektrische voe-
ding nodig en werkt dus in de stand
“garage”, ook als de batterij van de
CID leeg is.
fig. 21
L0A0182b
Het is raadzaam om de
CID altijd bij u te dragen
en niet onbewaakt in de
auto te laten, omdat in een derge-
lijke situatie eventueel in de auto
achtergelaten kinderen of kwaad-
willenden de motor kunnen star-
ten.
Stel de CID niet bloot aan
elektromagnetische velden
of aan bronnen die op ra-
diogolven werken, om storingen in
de werking te voorkomen. Krach-
tige stoten of directe blootstelling
aan zonnestraling kunnen de elek-
tronische componenten van het
systeem beschadigen. BELANGRIJK
Plaats de CID niet
op het opendak van de auto om te
voorkomen dat de CID per ongeluk
wordt herkend. Het is raadzaam de
CID altijd bij u te dragen (bijv. in een
zak van een jas).
Page 51 of 382

47
BELANGRIJKVerwijder de batte-
rij niet uit de CID zolang deze niet
vervangen hoeft te worden.
Als het systeem de CID niet meer
herkent (bijv. als de batterij van de
CID leeg is), kunt u de auto openen
met behulp van de metalen baard in
de CID.
Bij het openen van het portier, treedt
het alarm in werking (indien inge-
schakeld) en gaat de sirene af. Het
alarm schakelt uit als u de startknop
in stand MARdraait.
Bovendien kan de auto gestart wor-
den als de CID in het daarvoor be-
stemde vakje A(fig. 21), voor de ver-
snellingspook wordt geplaatst. In deze
situatie is het vakje de enige plaats
waarin de aanwezigheid van een CID
in het interieur kan worden herkend. Ga voor een noodstart als volgt te
werk:
– plaats de CID in het noodvakje A
( fig. 21)
– trap het koppelingspedaal (uitvoe-
ringen met handgeschakelde versnel-
lingsbak) of het rempedaal (uitvoerin-
gen met automatische versnellingsbak)
in
– draai voor het inschakelen van de
instrumentenpaneelverlichting de
startknop A(fig. 22) in stand MAR
– draai om de motor te starten de
startknop A(fig. 22) in stand AVVen
laat de knop los zodra de motor is
aangeslagen.
Tijdens het rijden blijft de motor
echter draaien, ook als de CID is ver-
wijderd uit de stand “garage”. De CID
moet echter weer in de stand “garage”
worden geplaatst als u de motor de
volgende keer wilt starten.
BELANGRIJK Zorg dat er geen en-
kel voorwerp in het vakje A(fig. 21)
zit voordat u een noodstartprocedure
uitvoert.
BELANGRIJK Zorg ervoor dat u de
CID bij u hebt voordat u de auto ver-
laat.STARTKNOP VOOR HET
INSCHAKELEN VAN HET
INSTRUMENTENPANEEL EN
HET STARTEN VAN DE MOTOR
In plaats van het contactslot is de
auto uitgerust met een startknop A
( fig. 22), waarmee de functies STOP,
MAR en AVV van het contactslot
kunnen worden ingeschakeld.
BELANGRIJK De startknop kan
gedraaid worden als de CID in de
auto aanwezig is en het koppelings-
pedaal (of het rempedaal bij uitvoe-
ringen met automatische versnel-
lingsbak) wordt ingetrapt.
fig. 22
L0A0223b
Page 52 of 382

48
Motor uitzettenOm de motor uit te zetten moet de
startknop van stand MARin stand
STOP worden gezet: de motor wordt
uitgezet en op het instrumentenpaneel
verschijnt het bericht “HET STUUR
VERGRENDELT BIJ HET VER-
GRENDELEN VAN DE PORTIE-
REN”.
Stuurvergrendeling
Het stuurslot wordt automatisch
vergrendeld als de portieren worden
vergrendeld met de afstandsbediening
en het systeem de volgende omstan-
digheden gelijktijdig heeft gesignal-
eerd:
– motor uitgezet (startknop in stand
STOP)
– koppelingspedaal geheel losgelaten
(rempedaal bij uitvoeringen met au-
tomatische versnellingsbak).
BELANGRIJK Het stuurslot wordt
niet vergrendeld als de portiersloten
automatisch vergrendeld worden met
de noodsleutel in de CID, of automa-
tisch als de CID uit de auto wordt ver-
wijderd.
Stand STOP
In deze stand is de motor uit en het
stuurslot vergrendeld. Enkele elektri-
sche installaties (bijv. het CONNECT)
werken.
Stand MAR
In deze stand is het contact aan, het
instrumentenpaneel verlicht en het
stuurslot ontgrendeld. Enkele elektri-
sche installaties werken.
Stand AVV
In deze stand wordt de motor ge-
start: laat de knop los zodra de motor
aanslaat. De motor kan alleen worden
gestart als de CID in de auto aanwe-
zig is.
BELANGRIJK Iedere keer als met
ingeschakeld instrumentenpaneel en
draaiende motor een portier of het
kofferdeksel wordt gesloten, contro-
leert het systeem of er een CID in het
interieur aanwezig is. Als het systeem
de aanwezigheid van de CID niet
meer signaleert, omdat bijvoorbeeld
de eigenaar van de CID de auto heeft
verlaten en de CID bij zich heeft, ver-
schijnt op het instrumentenpaneel het bericht “ELEKTRONISCHE SLEU-
TEL NIET MEER IN AUTO AAN-
WEZIG - AUTO KAN NIET WOR-
DEN GESTART”. De motor blijft
draaien en het instrumentenpaneel
blijft werken totdat de startknop
A
( fig. 22) in stand STOPwordt ge-
draaid, waarna de auto niet meer ge-
start kan worden zolang geen geldige
CID in het interieur van de auto wordt
herkend.
BELANGRIJK Zorg ervoor dat de
CID niet op een plaats wordt opge-
borgen die moeilijk door het herken-
ningssysteem te bereiken is, zoals het
dashboard of de hoedenplank. Bo-
vendien kunnen enkele elektronische
systemen (bijv. mobiele telefoons,
PDA, enz.) de herkenning van de CID
beïnvloeden. Als na het starten op het
instrumentenpaneel het bericht
“ELEKTRONISCHE SLEUTEL
NIET HERKEND” verschijnt, zorg er
dan voor dat de CID in het interieur
is en zich op een plek bevindt die voor
het herkenningssysteem bereikbaar is.
BELANGRIJK Als de CID in de ba-
gageruimte ligt, kan de motor niet wor-
den gestart.
Page 53 of 382

49
BELANGRIJKU mag de auto uit-
sluitend verplaatsen als de startknop
in stand MARstaat. Als de auto ge-
sleept moet worden, is het raadzaam
de startknop in stand MARte draaien
voordat u de auto verplaatst.
Stuurontgrendeling
Het stuur wordt automatisch ont-
grendeld, het instrumentenpaneel ver-
licht en de elektrische installaties in-
geschakeld als het systeem de vol- gende omstandigheden gelijktijdig
heeft gesignaleerd:
– CID in de auto aanwezig
– koppelingspedaal ingetrapt (rem-
pedaal bij uitvoeringen met automa-
tische versnellingsbak).
BELANGRIJK Als de accu van de
auto leeg is, kan het stuur niet wor-
den ontgrendeld en de motor niet
worden gestart. Om in dat geval het
stuur te ontgrendelen en de motor te
starten, moet een hulpaccu worden
aangesloten (zie de paragraaf “Star-
ten met een hulpaccu”); wendt u voor
het opladen van de accu tot de Lan-
cia-dealer. PORTIERONTGRENDELING EN
TOEGANG TOT DE AUTO
Druk voor het ontgrendelen van de
portieren op de knop A(fig. 23/a
voorportieren - fig. 23/bachterpor-
tieren) aan de binnenzijde van de
handgreep. Het Keyless System her-
kent de CID, schakelt het diefstal-
alarm uit en ontgrendelt het por-
tier/de portieren. Het lampje op de
portierpanelen gaat groen branden
om aan te geven dat de portieren zijn
ontgrendeld.
U kunt kiezen of alleen het bestuur-
dersportier of alle portieren gelijktij-
dig ontgrendeld moeten worden met
de instellingen op het CONNECT (zie
de paragraaf “Systeeminstellingen”).
Als u de instelling “ontgrendeling be-
stuurdersportier” inschakelt, kan al-
leen via dat portier de auto worden
betreden; druk voor het ontgrendelen
van de andere portieren op het knopje
B (fig. 18) op de CID.
Voordat u de auto in een
wastunnel zet, moet de
handrem worden losgezet
volgens de instructies die in de be-
treffende paragraaf beschreven
staan en de CID in de auto worden
gelaten, om te voorkomen dat het
stuur automatisch vergrendelt.
fig. 23/a
L0A0334b
Page 54 of 382

50
BELANGRIJKAls de accu van de
auto of de batterij van de CID leeg is,
moet voor het ontgrendelen van het
portier, het slot met de noodsleutel F
( fig. 19) worden ontgrendeld.
BELANGRIJK Als het portierslot
vergrendeld is met de noodsleutel F
( fig. 19), zijn de functies van het Key-
less System tijdelijk uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
weer ingeschakeld als de portieren
weer ontgrendeld worden door het in-
drukken van het knopje B(fig. 18) op
de CID of na het ontgrendelen met de
noodsleutel F(fig. 19). PORTIERVERGRENDELING EN
AUTO VERLATEN (met
uitgeschakeld
herkenningssysteem)
Ga voor het vergrendelen van de
portieren als de functies van het sys-
teem zijn uitgeschakeld, als volgt te
werk:
– sluit alle portieren en het koffer-
deksel
– druk op het knopje C(fig. 18 ) op
de CID voor centrale vergrendeling
van de portieren en het kofferdeksel
en inschakeling van het diefstalalarm.
Het lampje op de portierpanelen
gaat ongeveer 3 seconden rood bran-
den en daarna gaat het lampje op het
bestuurdersportier knipperen (af-
schriklampje).
Als één of meerdere portieren niet
goed gesloten zijn, gaan de lampjes 3
seconden knipperen in plaats van
constant branden. Na deze 3 secon-
den doven de lampjes, behalve het
lampje op de bestuurdersportier dat
gaat knipperen (afschriklampje). KOFFERDEKSEL OPENEN
Als u bij vergrendelde portieren het
kofferdeksel van buitenaf wilt openen,
hoeft u zich slechts met de CID in de
nabijheid van het kofferdeksel te be-
vinden en de knop op het kofferdek-
sel in te drukken. Het kofferdekselslot
wordt ontgrendeld en het kofferdek-
sel geopend, terwijl de portieren ver-
grendeld blijven. Als het diefstalalarm
is ingeschakeld, wordt tijdelijk de om-
trekbeveiliging op het kofferdeksel, de
volumetrische beveiliging en de kan-
telsensor uitgeschakeld.
Als u het kofferdeksel vervolgens
weer sluit, moet het kofferdeksel ver-
grendelen als u op het knopje voor
portiervergrendeling op de CID drukt,
waarna ook het diefstalalarm weer
volledig wordt ingeschakeld.
BELANGRIJK Zorg ervoor dat u de
CID bij u hebt voordat u het koffer-
deksel sluit.
fig. 23/b
L0A0333b
Page 55 of 382

51
FUNCTIE AUTOCLOSE
(AUTOMATISCHE
VERGRENDELING VAN DE
PORTIEREN, HET
KOFFERDEKSEL EN HET
TANKKLEPJE)Het Keyless System zorgt ervoor dat
de sloten van de portieren en het
kofferdeksel automatisch worden ver-
grendeld als de eigenaar de CID bij
zich heeft en zich van de auto verwij-
derd. Als de richtingaanwijzers knip-
peren, zijn de portieren en het koffer-
deksel vergrendeld.
Deze functie kan worden uitgescha-
keld in het instelmenu van het CON-
NECT.
De functie Autoclose wordt in de
volgende gevallen niet ingeschakeld:
– Als u zich van de auto verwijdert en
één of meer portieren of het kofferdek-
sel is/zijn niet goed gesloten, dan wordt
de bestuurder hierop geattendeerd door
het niet gaan knipperen van de rich-
tingaanwijzers.
– Als u zich van de auto verwijdert
en in het interieur of de bagageruimte
van de auto andere CID’s gesignaleerd
zijn of als de startknop niet in stand Als de functie “Auto-
close” wordt ingeschakeld
(automatische inschake-
ling van de centrale portierver-
grendeling), worden het diefstal-
alarm en het dead lock-systeem
niet ingeschakeld en het stuurslot
niet vergrendeld.
STOP
staat (instrumentenpaneel ver-
licht of motor gestart).
– Als er een storing is in het herken-
ningssysteem (Keyless System).
– Als de batterij van de CID leeg is.
– Als de laatste keer dat de motor
gestart is, deze handeling is uitge-
voerd met de CID in de “nood”-stand.
BELANGRIJKE TIPS
– Als na het vergrendelen van de slo-
ten van binnenuit een portier wordt
geopend, worden alle sloten ontgren-
deld.
– Als u de portieren centraal ont-
grendelt door het knopje op de CID in
te drukken, wordt de functie Auto-
close (automatische vergrendeling)
niet ingeschakeld. Om de centrale
vergrendeling in te schakelen, moet
op het betreffende knopje op de CID
worden gedrukt.
– Als de functie Autoclose is inge-
schakeld, controleer dan of u de CID
bij u hebt voordat u de auto verlaat.– De functie Autoclose kan worden
beïnvloed door de aanwezigheid van
elektromagnetische velden; vergren-
del in dat geval de portieren met de
afstandsbediening of gebruik de por-
tiersloten.
BELANGRIJK De functie Autoclose
dient voor het vergrendelen van de
portieren, het kofferdeksel en het
tankklepje als de eigenaar zich van de
auto verwijdert en de CID bij zich
heeft. Als in dit geval (functie Auto-
close ingeschakeld) brandstof getankt
moet worden, moet het tankklepje
worden ontgrendeld door het knopje
B (fig. 18) op de CID in te drukken.
Page 56 of 382

52
CENTRAAL OPENEN/SLUITEN
VAN DE ZIJRUITEN EN HET
OPENDAKAls u de centrale portiervergrende-
ling in-/uitschakelt, kunnen de zijrui-
ten en het opendak ook centraal wor-
den geopend/gesloten mits alle por-
tieren goed gesloten zijn.
Om de zijruiten en het opendak cen-
traal te sluiten, moet het knopje A
( fig. 23/c) op de afstandsbediening
langer dan 2 seconden worden inge-
drukt na het sluiten van de portieren:
de zijruiten en het opendak worden
geheel gesloten. Als u het knopje
loslaat stopt het sluiten.
Om de zijruiten en het opendak cen-
traal te openen, moet het knopje B
(fig. 23/c) op de afstandsbediening Controleer voor en tij-
dens het bedienen van de
ruit en het opendak altijd
of de passagiers of personen die
zich in de buurt van de auto be-
vinden niet verwond kunnen wor-
den door de bewegende ruiten of
het opendak; hetzij direct door
contact met de ruit of het opendak,
hetzij indirect door voorwerpen
die door de ruit of het opendak
worden meegesleept of geraakt. langer dan 2 seconden worden inge-
drukt na het openen van de portieren:
de zijruiten en het opendak worden ge-
heel geopend. Als u het knopje loslaat
stopt het openen.
Als de auto in de zon heeft gestaan,
kunt u deze functie inschakelen om
het interieur te ventileren, voordat u
in de auto stapt.
BELANGRIJK Plaats de CID niet
op het opendak van de auto om te
voorkomen dat de CID per ongeluk
wordt herkend. Het is raadzaam de
CID altijd bij u te dragen (bijv. in
de zak van een jas).
fig. 23/c
L0A0253b
INSTELLINGEN VAN HET
SYSTEEM
Met het CONNECT kunnen enkele
functies van het herkenningssysteem
(Keyless System) worden in-/uitge-
schakeld via de selecteerbare instel-
lingen op het display van het CON-
NECT.
De functies “centrale ontgrendeling”
en “ontgrendeling bestuurdersportier”
van de centrale portiervergrendeling
kunnen ook worden ingesteld voor het
Keyless System en werken als volgt:
– centrale ontgrendeling: alle portie-
ren van de auto worden gelijktijdig
ontgrendeld en kunnen geopend wor-
den
– ontgrendeling bestuurdersportier:
alleen het bestuurdersportier kan ge-
opend worden terwijl de andere por-
tieren vergrendeld blijven, om de
voorkomen dat daartoe niet gemach-
tigde personen de auto betreden. In
dat geval gaat het groene lampje op
het bestuurderspaneel branden, ter-
wijl de lampjes op de andere panelen
gedoofd zijn.
Met de instelling “ontgrendeling be-
stuurdersportier” kunnen toch alle