103
Als de ruitensproeiers worden be-
diend bij ingeschakelde regensensor
(hendel in stand 1), werkt het nor-
male reinigingsprogramma. Daarna
hervat de regensensor zijn normale
automatische werking.
Draai de contactsleutel in stand
STOP om de regensensor uit te
schakelen. Als de motor daarna wordt
gestart (sleutel in stand MAR),
schakelt de regensensor niet opnieuw
in, ook niet als de hendel in stand 1is
blijven staan. Hiermee wordt voorko-
men dat bij het starten van de motor
de ruitenwissers onverwachts in-
schakelen, waardoor gevaarlijke si-
tuaties kunnen ontstaan (bijvoorbeeld
tijdens het handmatig reinigen van de
voorruit of door het blokkeren van de
wisserrubbers op de ruit door de
aanwezigheid van ijs, waardoor de rui-
tenwissermotor beschadigd kan wor-
den). Om de regensensor opnieuw in
te schakelen moet u de hendel in stand
0 of 2zetten en vervolgens opnieuw in
stand 1, of de gevoeligheid veranderen
met behulp van draaiknop A(verho-
gen of verlagen). Als de regensensor op deze wijze
opnieuw wordt ingeschakeld, wordt
ten minste één wisslag uitgevoerd, ook
bij een droge ruit. Hiermee wordt
aangegeven dat het systeem weer is
ingeschakeld.
De regensensor bevindt zich achter
de achteruitkijkspiegel in het gebied
dat bestreken wordt door de rui-
tenwissers en staat in contact met de
voorruit. De sensor levert een signaal
aan een elektronische regeleenheid,
die vervolgens de ruitenwissermotor
bedient.
Telkens als de motor wordt gestart
wordt de regensensor automatisch
verwarmd tot ongeveer 40°C, zodat
eventuele condens van het meetop-
pervlak wordt verwijderd en eventuele
ijsvorming wordt voorkomen.
Als u draaiknop
A(fig. 96) draait,
dan wordt de gevoeligheid van de re-
gensensor verhoogd, waardoor de
overgang van stilstaande ruitenwissers
bij een droge ruit, naar de tweede
snelheid (snel continu wissen) sneller
plaatsvindt:
n = minimale gevoeligheid
nn = gemiddelde gevoeligheid
nnn = hoge gevoeligheid
nnnn = maximale gevoeligheid.
Als tijdens de werking van de regen-
sensor de gevoeligheid verhoogd
wordt, maken de ruitenwissers 1 slag.
Hiermee wordt aangegeven dat de ge-
voeligheid veranderd is.
fig. 96
L0A0205b
163
– bij draaiende motor werkt het
systeem als “extra verwarming”.
Onafhankelijk van de wijze van
werking, wordt na het inschakelen
de verwarming altijd als volgt geac-
tiveerd:
1 - Inschakeling van de ventilator,
gedurende ongeveer 30 seconden,
om de verbrandingskamer te venti-
leren en van zuurstof te voorzien. De
ventilatorsnelheid wordt geleidelijk
verhoogd totdat de gemiddelde snel-
heid is bereikt.
2 - Na ongeveer 30 seconden acti-
veert de regeleenheid van de verwar-
ming de elektrische brandstof-
doseerpomp en wordt de aanjager
ongeveer 3 seconden uitgeschakeld
voor een makkelijke ontsteking van
de brandstof. De brandstof in de
brander wordt door een gloeibougie
ontstoken.
3 - Hierna wordt de verbranding
ongeveer 15 seconden gestabiliseerd
en blijft de ventilator op de gemid-
delde snelheid ingeschakeld. 4
- De daaropvolgende 50 secon-
den brengt de regeleenheid de venti-
lator bijna op de maximale snelheid.
5 - Als de verbranding is gestabili-
seerd, schakelt de regeleenheid van
de verwarming de gloeibougie uit en
wordt de ventilator op de maximale
snelheid gebracht.
6 - Vanaf dit moment wordt de
gloeibougie door het systeem
gebruikt als sensor voor het contro-
leren van de verbranding en de aan-
wezigheid van een vlam.
7 - Onafhankelijk van de wijze van
werking, wordt bij de uitschakelpro-
cedure van de verwarming, de ver-
brandingskamer ongeveer 30 secon-
den geventileerd, om alle roetdeel-
tjes definitief te verwijderen.
BELANGRIJK Als het systeem in
OFF, automatisch of handmatig
wordt bediend, kan het systeem pas
weer worden ingeschakeld (ON) 3
minuten na het uitschakelen van het
systeem. WERKING BIJ UITGEZETTE
MOTOR
Functie “Programmeerbare ver-
warming”
Als deze functie is ingeschakeld,
wordt de koelvloeistof van de motor
en het interieur opgewarmd voordat
de motor wordt gestart, blijft de
recirculatie uitgeschakeld en wordt
de luchtverdeling naar de voorruit
en de vloer ingeschakeld door de
aanjager in te schakelen.
Deze functie wordt door een tijd-
schakelaar geactiveerd, via een
radiosignaal of handmatig.
Het systeem kan in de volgende
omstandigheden op deze wijze wer-
ken:
– interieurtemperatuur lager dan
22°C
– contactsleutel in stand STOPof
uitgenomen
– accu van de auto opgeladen.
Als het systeem op deze wijze
werkt, wordt de verwarming uitge-
schakeld na één van de volgende
omstandigheden:
169
De functie “standverwarming”
wordt automatisch uitgeschakeld bij
één van de volgende omstandighe-
den:
– starten van de motor;
– overschrijding van de inschakel-
duur (ongeveer 30 minuten) van de
verwarming en/of de vloeistofpomp;
– verzoek om uitschakeling door de
gebruiker via het commando STOP
op het telematica-infosysteem;
– storing gesignaleerd door de regel-
eenheid van de verwarming;
– gedeeltelijke ontlading van de
accu of defecte dynamo. Directe werking
De gebruiker kan handmatig de
hulpverwarming in- of uitschakelen.
De hulpverwarming schakelt na 30
minuten automatisch uit, als de ver-
warming niet eerder door de gebrui-
ker is uitgeschakeld.
Als deze functie wordt ingescha-
keld, kan de tijdschakelaar niet wor-
den geprogrammeerd.
Als de gebruiker de directe werking
bij geactiveerde tijdschakeling
inschakelt, wordt de tijdschakelaar
stilgezet en blijft de verwarming
werken. De overgebleven tijd van de
tijdschakelaar opgeteld bij de tijd
dat de directe werking is ingescha-
keld, mag niet meer dan 60 minuten
zijn. Als de gebruiker bij een bijna lege
brandstoftank de directe werking
inschakelt, wordt de gebruiker op
deze situatie geattendeerd door mid-
del van een bericht. Bovendien
wordt de gebruiker gevraagd de
functie te bevestigen: de verwarming
wordt alleen ingeschakeld als de
gebruiker de functie heeft bevestigd.
Deze procedure wordt ook geacti-
veerd als de brandstoftank in reser-
ve komt tijdens de directe werking.
172
BEDIENINGS ORGANEN
WAARSCHUWINGSKNIPPER
-
LICHTEN (fig. 120)
Druk voor inschakeling op schake-
laar A, onafhankelijk van de stand
van de contactsleutel.
Als dit systeem is ingeschakeld, gaan
de schakelaar en de controlelampjes
van de richtingaanwijzers op het in-
strumentenpaneel branden.
Druk opnieuw op de schakelaar
om het systeem uit te schakelen.
BELANGRIJK Het gebruik van de
waarschuwingsknipperlichten is
afhankelijk van de wetgeving van
het land waarin u zich bevindt.
Houdt u aan de voorschriften. MISTLAMPEN VOOR (fig. 121)
Druk bij ingeschakelde buitenver-
lichting op knop Aom de mistlampen
voor in te schakelen.
Als de mistlampen voor zijn inge-
schakeld, brandt lampje 5op het in-
strumentenpaneel.
Als tijdens het rijden bij ingescha-
kelde mistlampen voor de buitenver-
lichting wordt uitgeschakeld, schake-
len ook de mistlampen voor uit. De
lampen schakelen pas weer in als u
opnieuw de buitenverlichting inscha-
kelt.
Als u de contactsleutel in stand
STOP draait, schakelen de mistlam-
pen voor automatisch uit. De lampen
schakelen pas weer in als na het starten
opnieuw op knop Awordt gedrukt. Druk knop
Anogmaals in om de
mistlampen voor uit te schakelen.
BELANGRIJK Houdt u bij het
gebruik van de mistlampen voor aan
de geldende verkeersvoorschriften.
Het systeem voldoet aan de EU-nor-
men.
MISTACHTERLICHTEN (fig.
122)
Druk op knop Avoor in-/uitscha-
keling. De mistachterlichten werken
alleen als het dimlicht en/of de mist-
lampen voor zijn ingeschakeld.
Als de mistachterlichten zijn inge-
schakeld, brandt lampje 4op het
instrumentenpaneel.
fig. 120
L0A0103b
fig. 121
L0A0200b
fig. 122
L0A0201b
187
Bij een storing blijft het mogelijk de
versnellingspook in de standen R, N
en Dte plaatsen. Als de pook in stand
D staat, worden slechts enkele ver-
snellingen ingeschakeld, afhankelijk
van het type storing dat gesignaleerd
is.
Als er een storing in de
automatische versnellings-
bak is gesignaleerd, wendt
u dan zo snel mogelijk tot de Lan-
cia-dealer om de storing te laten
verhelpen.STORINGSMELDINGEN
Storingen in de automatische ver-
snellingsbak worden weergegeven
door het gaan branden van het waar-
schuwingslampje top het multi-
functionele display en het verschijnen
van de volgende berichten:
– TE HOGE OLIETEMPERATUUR
COMFORTRONIC
– DEFECT IN COMFORTRONIC.
TE HOGE OLIETEMPERATUUR
IN DE AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
Dit bericht verschijnt als de olie in
de versnellingsbak de maximale vast-
gestelde temperatuur heeft bereikt. In
dat geval beschikt de elektronische re-
geleenheid over een noodprogramma.
Onder deze omstandigheden raden
wij u aan te stoppen, de versnellings-
pook in stand Pof Nte zetten en de
motor stationair te laten draaien, tot-
dat het bericht van het display ver- dwijnt. Rijd daarna verder zonder te
veel van de motor te eisen.
Als het bericht weer op het display
verschijnt, moet de auto opnieuw
worden stilgezet met stationair draai-
ende motor totdat het bericht ver-
dwijnt.
Als tussen het verschijnen van de
storingsmeldingen minder dan 15 mi-
nuten zit, is het raadzaam de auto stil
te zetten, de motor uit te zetten en te
wachten totdat de motor-versnel-
lingsbak compleet is afgekoeld.
Storing in automatische versnel-
lingsbak
Als dit bericht tijdens het rijden op
het display verschijnt, dan is er een
storing in de automatische versnel-
lingsbak. In dat geval beschikt de
elektronische regeleenheid over een
noodprogramma.
Onder deze omstandigheden raden
wij u aan om te stoppen en de motor
uit te zetten: als de motor weer gestart
wordt, kan het zelfdiagnose-systeem
de storing, die door de elektronische
regeleenheid wordt opgeslagen, heb-
ben verholpen.
209
Voor het in-/uitschakelen van de
twee lampjes aan de zijkant moeten de
knopjes Bworden ingedrukt. Deze
lampjes doven automatisch 15 minu-
ten na het uitzetten van de motor (con-
tactsleutel in stand STOPdraaien).
Het centrale lampje voor gaat samen
met de plafondverlichting achter auto-
matisch branden bij het openen van
één van de portieren. De verlichting
dooft na ongeveer 3 minuten als een
portier (één of meerdere) geopend
blijft of, als de portieren al gesloten
waren, ongeveer 10 seconden na het
sluiten van het laatste portier of bij het
vergrendelen van de portieren.
Als een portier geopend blijft, dan
dooft de verlichting automatisch na 3
ongeveer minuten. De verlichting kan
opnieuw worden ingeschakeld door het
openen of sluiten van een portier.
De plafondverlichting schakelt in
(ongeveer 10 seconden) als de contact-
sleutel wordt uitgenomen (startknop in
stand STOP draaien bij uitvoeringen
met Keyless System) en als de portie-
ren met de afstandsbediening centraal
ontgrendeld worden.
Als na een ongeval de brandstofnood-
schakelaar inschakelt, gaat de verlich-
ting ongeveer 15 minuten automatisch
branden. PLAFONDVERLICHTING
ACHTER
De plafondverlichting bestaat uit
een centraal lampje en twee lampjes
aan de zijkant.
Het lampje in het midden schakelt
samen met het plafondlampje voor
geleidelijk in en uit.
Druk op knopje Aom het lampje
handmatig in te schakelen; druk
opnieuw op het knopje om het lamp-
je uit te schakelen.
Druk op de knopjes Bom de lamp-
jes aan de zijkant in- en uit te scha-
kelen. Deze lampjes doven automa-
tisch ongeveer 15 seconden na het
uitzetten van de motor (contactsleu-
tel in stand STOPdraaien). PORTIERVERLICHTING
(fig. 145)
Aan de onderzijde van het portier-
paneel bevindt zich een lampje voor
de verlichting van het in- en uitstap-
gebied van de auto.
Het lampje gaat automatisch bran-
den bij het openen van het betreffen-
de portier, onafhankelijk van de
stand van de contactsleutel
Als het portier geopend blijft,
brandt het lampje 3 minuten en
dooft vervolgens automatisch.
fig. 144
L0A0279b
fig. 145
L0A0214b
246
MOTOR
STARTEN
BELANGRIJKDe auto is uitgerust
met een elektronische startblokke-
ring. Zie bij startproblemen “Lancia
CODE”.
Het is raadzaam om
gedurende de eerste
gebruiksperiode geen
maximale prestaties van uw auto
te verlangen (bijv. krachtig acce-
lereren, langdurig rijden met
hoge toerentallen en bruusk rem-
men). Het is zeer gevaarlijk om
de motor in een afgesloten
ruimte te laten draaien.
De motor verbruikt zuurstof en
produceert koolmonoxide dat
zeer giftig is en dodelijk kan zijn.
Het contactslot is voorzien van een
herstartbeveiliging. Als de motor bij
de eerste poging niet aanslaat, moet
u de sleutel terugdraaien in stand
STOP en nogmaals starten.
Het start-/contactslot is voorzien
van een beveiligingsmechanisme,
waardoor het slot niet van stand
MAR in AVV kan worden gezet bij
een draaiende motor. Laat de contactsleutel
niet in stand MAR staan
als de motor stilstaat,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
GEBRUIK VAN DE AUTO EN PRAKTISCHE TIPS
247
BENZINEMOTOR STARTENBELANGRIJK Het gaspedaal mag
pas worden ingetrapt nadat de
motor is gestart.
1) Zorg ervoor dat de automatische
handrem is ingeschakeld (lampje x
op het instrumentenpaneel brandt).
2) Controleer of elektrische syste-
men en verbruikers zijn uitgescha-
keld. Let vooral op systemen die veel
vermogen vragen (bijv. de achter-
ruitverwarming).
3) Zet bij uitvoeringen met hand-
geschakelde versnellingsbak de ver-
snellingspook in de vrijstand en trap
het koppelingspedaal geheel in, om
te voorkomen dat de startmotor de
versnellingsbak moet aandrijven. 4) Controleer bij uitvoeringen met
automatische versnellingsbak of de
versnellingspook in stand Pstaat en
houd het rempedaal ingetrapt.
5) Draai de contactsleutel in stand
AVV en laat de sleutel los zodra de
motor aanslaat.
6) Als de motor niet aanslaat, moet
u de sleutel terugdraaien in stand
STOP en nogmaals starten.
BELANGRIJK Als de startpoging
moeizaam verloopt, blijf dan niet
langdurig proberen de motor te star-
ten. Hierdoor zou de katalysator
kunnen beschadigen. Wendt u in dat
geval tot de Lancia-dealer. MOTOR STARTEN BIJ JTD-UIT-
VOERINGEN
1) Zorg ervoor dat de automatische
handrem is ingeschakeld (lampje x
op het instrumentenpaneel brandt).
2) Zet de versnellingspook in de
vrijstand.
3) Draai de contactsleutel in stand
MAR.
4 ) Wacht tot het lampje m
gedoofd is. Hoe warmer de motor,
hoe sneller het lampje dooft. Bij een
warme motor kan het lampje zo snel
doven dat dit niet wordt opgemerkt.
5 ) Trap het koppelingspedaal
geheel in.
6) Draai de contactsleutel in stand
AVV onmiddellijk nadat het lampje
m gedoofd is. Als u te lang wacht,
zijn de voorgloeibougies weer afge-
koeld.