115
CONTROLE-/WAAR -
SCHUWINGSLAMP -
JES EN MELDINGEN
OP HET INSTRU -
MENTENPANEEL
Op het instrumentenpaneel bevin-
den zich de belangrijkste controle-
/waarschuwingslampjes. Sommige
van deze lampjes verschijnen tege-
lijkertijd met bijbehorende waar-
schuwingen ook op het multifunctio-
nele display op het dashboard.
Veel meldingen/berichten verschijnen
tegelijkertijd met een symbool alleen
op het multifunctionele display met de
bijbehorende waarschuwingen voor de
gebruiker.
BELANGRIJK Sommige meldingen
hangen af van de uitvoering en bij-
behorende uitrusting van de auto. ALGEMENE OPMERKINGEN
Naast de storingsmeldingen die op
het multifunctionele display worden
weergeven, het geluidssignaal dat u
hoort en het gaan branden van het
betreffende lampje (indien aanwezig),
verschijnen er specifieke waar-
schuwingsberichten (bijvoorbeeld:
“BEZOEK EEN WERKPLAATS”,
“ZET DE MOTOR AF”, enz.). Deze
berichten zijn korten uit voorzorg
en hebben tot doel u er op attent te
maken snel actie te ondernemen als
er een storing in de werking van de
auto wordt gevonden. Een dergelijk
bericht moet echter als een aanvulling
worden gezien en niet als alternatief
voor de informatie in dit instructie-
boekje. Wij raden u daarom aan dit
instructieboekje goed door te lezen.
Houdt u bij een storingsmelding al-
tijd aan de aanwijzingen die in dit
hoofdstuk beschreven worden .De storingsmeldingen die op het dis-
play Infocenter verschijnen, zijn on-
derverdeeld in twee categorieën: zeer
ernstige storingen en ernstige storin-
gen. Bij de zeer ernstige storingen ver-
schijnen er afwisselend, enkele secon-
den, het bericht met betrekking tot de
storing en het waarschuwingsbericht.
Deze “cyclus” wordt een onbepaalde
tijd herhaald, waarbij de weergave die
daarvoor op het display werd aange-
geven onderbroken wordt. Iedere keer
als u de contactsleutel in stand MAR
zet, wordt de “cyclus” opnieuw weer-
gegeven, totdat de oorzaak van de sto-
ring is verholpen. Bovendien is het
mogelijk de “cyclus” te onderbreken
door kort (minder dan twee seconden)
het knopje voor het op nul zetten van
de dagstand in te drukken. In dat ge-
val blijft het symbool dat betrekking
heeft op de storing centraal op het
display weergegeven, totdat de oor-
zaak van de storing verholpen is.
De luchthoeveelheid wordt gere-
geld met regelknop B:
O = luchtrooster volledig geopend
ç = luchtrooster gesloten.
fig. 113
L0A0056b
fig. 112
L0A0055b
144
VERSTELBARE EN REGEL-
BARE LUCHTROOSTERS
(fig. 109-110-111-112-113)
De luchtroosters kunnen naar
boven en naar beneden worden
gekanteld en naar links en rechts
gedraaid met regelknop A
.De lucht-
roosters op de voorportieren (fig.
111) kunnen alleen naar boven en
naar beneden worden gekanteld.
fig. 111
L0A0057b
fig. 110
L0A0058b
fig. 109
L0A0062b
Aan beide zijden op het dashboard
bevindt zich een vaste uitstroomope-
ning C(fig. 110) voor ontdooiing of
ontwaseming van de zijruiten voor.
145
ROOSTERS VOOR GESPREIDE
LUCHTVERDELING De auto is uitgerust met drie lucht-
roosters op het dashboard, twee A
(fig. 114) aan bestuurderszijde en
één B (fig. 115) aan passagierszijde,
voor gespreide luchttoevoer in het
interieur.
Met deze speciale functie kan bij
een lage snelheid de lucht worden
verspreid (ongeveer de helft ten
opzichte van de normale werking)
via de extra luchtroosters. Hiermee
vermindert het effect van de lucht-
stroom op de inzittenden en het
geluid dat veroorzaakt wordt als de
lucht uit de uitstroomopeningen
komt, waardoor het comfort van de
inzittenden vergroot wordt. Het einde van de slag van deze
draaiknoppen is namelijk verbonden
met een schakelaar die, als deze
bediend wordt, een signaal naar de
regeleenheid van de klimaatregeling
stuurt.
BELANGRIJK Om bij een zeer
hoge buitentemperatuur (boven 30
°C) de ingestelde temperatuur in het
interieur sneller te bereiken, is het
raadzaam eventueel de extra lucht-
roosters voor gespreide luchtverde-
ling in te schakelen maar alleen
nadat het systeem op bedrijfstempe-
ratuur is gekomen.
fig. 115
L0A0060b
fig. 116
L0A0059b
fig. 114
L0A0061b
Deze (open) luchtroosters worden
alleen effectief gebruikt als een
luchtverdeling is gekozen voor
luchttoevoer uit de luchtroosters op
het dashboard.
De luchtroosters voor gespreide
luchtverdeling worden geopend als u
de bedieningsknoppen ( fig. 116)
van de centrale roosters op het dash-
board helemaal naar boven voorbij
het einde van de slag draait:
– bedieningsknop Avoor de lucht-
roosters aan de bestuurderszijde
– bedieningsknop Bvoor de lucht-
roosters aan de passagierszijde.
153
Voor het uitschakelen van de func-
tie is het voldoende om de draaiknop
voor de temperatuur naar links te
draaien en de gewenste temperatuur
in te stellen.
– Functie LO(maximale koeling):
wordt ingeschakeld als de draaiknop
van de temperatuur naar links wordt
gedraaid, voorbij de minimum waarde
16 °C . Deze functie kan worden geac-
tiveerd voor alleen de bestuurderszijde
of de passagiersruimte (voor/achter) of
voor beide zijden (ook door het selecte-
ren van de functie MONO).
Deze functie kan worden ingescha-
keld als u de lucht in het interieur zo
snel mogelijk wilt koelen, waarbij
maximaal gebruik gemaakt wordt van
de mogelijkheden van het systeem.
Deze functie schakelt de verwarming
uit en schakelt de luchtrecirculatie en
de aircocompressor in, terwijl de lucht-
verdeling en de snelheid van de aanja-
ger worden ingesteld op basis van de
omgevingsomstandigheden. Als deze
functie is ingeschakeld zijn alle hand-
matige instellingen toegestaan. Voor
het uitschakelen van de functie is het
voldoende om de draaiknop voor de
temperatuur naar rechts te draaien en
de gewenste temperatuur in te stellen. Toetsen voor de instellingen van
de luchtverdeling voor
(10, 18 fig. 117)
Als u op één van de toetsen drukt,
kunt u handmatig voor de linker- en
de rechterzijde in het interieur één
van de zeven instellingen voor de
luchtverdeling kiezen:
A Lucht uit de uitstroomopeningen
voor de ontdooiing/ontwaseming
van de voorruit en de zijruiten voor.
FDLucht uit de luchtroosters in
het midden en aan de zijkant van
het dashboard en de luchtroosters
achter.
S Lucht uit de uitstroomopeningen
in de beenruimte voor en achter. Met
deze luchtverdeling kan zo snel
mogelijk de lucht in het interieur
worden verwarmd, omdat warme
lucht opstijgt. Dit geeft snel een warm
gevoel bij koude lichaamsdelen.
Lucht uit de uitstroomopenin-
gen in de beenruimte (warme-
re lucht), de luchtroosters in het
midden en aan de zijkant van het
dashboard en de luchtroosters ach- ter (koelere lucht). Deze luchtverde-
ling is zeer bruikbaar in het voor- en
najaar bij zonnestraling.
Lucht uit de uitstroomopeningen
in de beenruimte voor en achter
en de uitstroomopeningen voor ont-
waseming/ontdooiing van de voor-
ruit en zijruiten voor. Deze luchtver-
deling zorgt voor een goede verwar-
ming van het interieur en voorkomt
het eventuele beslaan van de ruiten.
Lucht uit de luchtroosters in
het midden en aan de zijkant
van het dashboard, de lucht-
roosters achter en de uitstroomope-
ningen voor ontwaseming/ontdooi-
ing van de voorruit en zijruiten voor.
Lucht uit alle uitstroomope-
ningen en luchtroosters in
het interieur.
De ingestelde luchtverdeling wordt
aangegeven door een brandend
lampje op de geselecteerde toetsen.
F SD
A
S
F A
D
F A
S D
212
DASHBOARDKASTJEOp het dashboard bevindt zich een
dashboardkastje dat is voorzien van
een binnenverlichting en een klepje
met slot.
Druk op knop A(fig. 152) om het
klepje te openen; het knopje werkt
alleen als de contactsleutel in stand
MAR staat en ongeveer 1 minuut na
het uitnemen van de contactsleutel of
nadat de sleutel in stand STOPis
gedraaid.
Het openen van het klepje kan wor-
den uitgesloten en weer toegestaan in
het CONNECT-menu.
Als het klepje wordt geopend, gaat
lampje A(fig. 153) branden. Het
lampje dooft als het klepje wordt geslo-
ten of automatisch na 15 minuten na het uitzetten van de motor (contact-
sleutel in stand
STOPdraaien).
In het onderste vak van het dash-
boardkastje is een inbouwplaats voor-
zien voor een eventuele CD-speler
(CD-changer) Ben op enkele uitvoe-
ringen een stekkerdoos C.
BELANGRIJK Lees voor het gebruik
van de stekkerdoos de instructies in de
betreffende paragraaf op de volgende
pagina’s in dit hoofdstuk.
Rijd niet met geopend
dashboardkastje: hier-
door kan de passagier
verwondingen oplopen bij een
ongeval. OPBERGVAKJE (fig. 154)
Aan de linkerzijde van het dash-
board bevindt zich kantelbaar op-
bergvak. Druk op punt Aom het vak
te openen en laat weer los.
Sluit het vak door het in de zitting te
duwen.
Rijd niet met geopend
vak: hierdoor kunnen
verwondingen worden
opgelopen bij een ongeval.
fig. 152
L0A0191b
fig. 153
L0A0325b
fig. 154
L0A0190b
214
Let er bijzonder goed op
dat u de drankjes niet
morst. Het koel-/warm-
houdvak beschikt evenwel over
een afvoer aan de onderkant
waardoor de eventueel gemorste
vloeistof naar buiten wordt afge-
voerd. OPBERGVAK OP HET
DASHBOARD (fig. 158)
Achter de versnellingspook bevindt
zich een opbergvak A. OPBERGVAKKEN IN DE
PORTIEREN
In de panelen van de portieren
bevindt zich een opbergvak:
– A
(fig. 159) op de voorportieren
– B (fig. 160) op de achterportieren.
fig. 158
L0A0182b
fig. 160
L0A0212b
fig. 159
L0A0194b
216
STEKKERDOOSDe stekkerdoos bevindt zich in de arm-
steun achter.
Om toegang tot de stekkerdoos te krij-
gen, moet de armsteun omhoog worden
getrokken met de handgreep A(fig.
164). Het vak kan gesloten worden door
de armsteun te laten zakken.
Voor het gebruik van de stekkerdoos
moet het dekseltje C(fig. 163) worden
opgetild.
Bij enkele uitvoeringen bevindt zich
ook een stekkerdoos in het dashboard-
kastje.
De stekkerdoos wordt gevoed met de
contactsleutel in stand MARen kan al-
leen worden gebruikt voor accessoires
met een maximum stroomverbruik van
15A (vermogen 180W). ELEKTRISCH BEDIENBAAR
ZONNESCHERM (fig. 165)
De elektrische bediening van het zon-
nescherm werkt uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
De bedieningsknoppen bevinden zich
op de middenconsole dicht bij de ver-
snellingspook en in de armsteun achter.
Voor de bediening van het zonne-
scherm vanaf de zitplaatsen voor, moet
knop Aworden ingedrukt om het zon-
nescherm omhoog te laten komen en
knop Bom het te laten zakken.
Voor de bediening van het zonne-
scherm vanaf de zitplaatsen achter, moet
op de voorzijde van schakelaar Cwor-
den gedrukt om het zonnescherm om-
hoog te laten komen, en op de achter-
zijde van de schakelaar om het te laten
zakken.
Sluit geen accessoires op
de stekkerdoos aan met een
stroomverbruik dat hoger is
dan de aangegeven maximale
waarde.
Een langdurig stroomverbruik kan
de accu uitputten, waardoor de mo-
tor niet meer gestart kan worden.– de stekkerdoos
– de afstandsbediening voor de hifi-
en TV-functies van het CONNECT.
– de extra ontvanger voor de tele-
foon.
BELANGRIJK Lees voor het ge-
bruik van de stekkerdoos de instruc-
ties in de betreffende paragraaf in dit
hoofdstuk.
Om toegang tot het vak te krijgen,
moet de armsteun omhoog worden
getrokken met behulp van de hand-
greep A (fig. 164).
Het vak kan gesloten worden door
de armsteun te laten zakken.
fig. 164
L0A0074b
fig. 165
L0A0280b
243
AUTORADIO
De auto is uitgerust met een com-
pleet audiosysteem. Het systeem be-
staat uit:
– een RDS-TMC radio geïntegreerd
in het CONNECT-systeem
– een CD-speler voor audio- CD’s en
navigatie-CD-ROM’s A(fig. 206) op
het dashboard
– een audio-cassettespeler Bop het
dashboard – een CD-wisselaar
C(fig. 207) in
het dashboardkastje (indien aanwezig)
– een BOSE hifi-audiosysteem (in-
dien aanwezig).
De instructies voor het gebruik van
de radio, CD-speler en CD-wisselaar
zijn beschreven in het supplement van
het CONNECT dat bij de auto gele-
verd wordt. LUIDSPREKERS
Luidsprekers voor (fig. 208)
De luidsprekers A
bevinden zich in
de voorportieren.
fig. 206
L0A0210b
fig. 207
L0A0217b
fig. 208
L0A0215b