24
Beide deuren zijn voorzien van een
antiletsel-veiligheidssysteem dat als
volgt werkt:
– tijdens het openen:als er een
obstakel aanwezig is, stopt het ope-
nen van de deur automatisch;
– Tijdens het sluiten: als er een
obstakel aanwezig is, stopt het slui-
ten van de deur en wordt de deur
automatisch geheel geopend.
Voor het herstellen van de juiste
werking moet een elektrisch com-
mando worden gegeven met de
betreffende knoppen op de afstands-
bediening of bij het plafondlampje
voor of op de deurstijl.CENTRALE PORTIERVER-
GRENDELING
Van buitenaf
Bij gesloten portieren: steek de
sleutel in het slot van het bestuur-
dersportier, en draai de sleutel.
Van binnenuit
Bij gesloten portieren: druk op
knopjeC (fig. 18) bij het plafond-
lampje voor.
Met de knopjes aan de binnenzijde
van de achterportieren ver- of ontgren-
delt u uitsluitend het betreffende por-
tier.
BELANGRIJK De centrale portier-
vergrendeling werkt niet als een van de
portieren niet goed gesloten is of als er
een storing in het systeem is. Na enke-
le pogingen schakelt het systeem onge-
veer 20 seconden uit. In deze 20 secon-
den kunt u de portieren met de hand
ver- en ontgrendelen, zonder dat het
elektrische systeem werkt. Na de 20
seconden is het systeem weer gereed.
Als de oorzaak van de storing is
opgelost, werkt het systeem weer
normaal. Anders schakelt het sys-teem na enkele pogingen opnieuw
uit.
EXTRA VERGRENDELING VAN
DE PORTIEREN (indien aanwe-
zig)
Voor het inschakelen van de extra
vergrendeling van de portieren met
behulp van de afstandsbediening,
moet u eerst knopje A (fig. 7)
indrukken en vervolgens binnen 5
seconden het knopje nog een keer in
drukken. Na de eerste klik van de
sloten, hoort u een tweede klik. Dit
betekent dat de extra vergrendeling
is ingeschakeld.
De extra vergrendeling kan ook
met de sleutel worden ingeschakeld.
Steek de sleutel in het slot en houd
hem enkele seconden in de vergren-
delstand, totdat u de tweede klik
hoort. Dit betekent dat de portieren
extra vergrendeld zijn.
Op deze manier kunt u de extra
vergrendeling inschakelen zonder
het diefstalalarm in werking te stel-
len.
131
De verantwoordelijk-
heid tijdens het parkeren
ligt altijd en overal bij de
bestuurder. Controleer als u de
auto parkeert of zich geen perso-
nen of dieren in de buurt van de
auto bevinden. Het systeem moet
als een hulpmiddel voor de
bestuurder beschouwd worden.
De bestuurder moet tijdens even-
tueel gevaarlijke manoeuvres
altijd volledig zijn aandacht
behouden, ook als deze met lage
snelheid worden uitgevoerd.Voor een juiste werking
van het hulpsysteem mag
er geen modder, vuil,
sneeuw of ijs op de sensoren op
de bumpers zitten.
Wees voorzichtig bij het
reinigen van de sensoren
om strepen of beschadi-
gingen te voorkomen; gebruik
geen droge, grove of harde doek.
De sensoren moeten worden
gereinigd met schoon water,
waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. In wastunnels
waar gebruik wordt gemaakt van
stoom of hogedrukreiniging,
moeten de sensoren snel worden
gereinigd. Houd hierbij de straal-
pijp op meer dan 10 cm afstand.WERKING MET AANHANGER
De werking van de parkeersen-
soren wordt automatisch uitgescha-
keld als de stekker van de aanhanger
wordt aangesloten op de stekkerdoos
van de trekhaak.
De sensoren worden automatisch
weer ingeschakeld als u de aanhan-
gerstekker losmaakt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Controleer tijdens parkeermanoeu-
vres of zich geen obstakels op of
onder de sensoren bevinden.
Obstakels die zich dicht bij de ach-
terkant van de auto bevinden, wor-
den onder bepaalde omstandigheden
niet door het systeem gesignaleerd
en kunnen dus de auto beschadigen
of zelf beschadigd worden.
De signalen die door de sensoren
verstuurd worden, kunnen veran-
derd zijn door beschadiging van de
sensoren zelf, door vuil, modder,
sneeuw of ijs op de sensoren of door
ultrasone systemen (bijv. luchtdruk-
remmen van vrachtwagens of pneu-
matische hamers) die zich in de
nabijheid bevinden.
BELANGRIJKBij een storing in
het systeem, wordt de bestuurder
door een repeterend alarmsignaal
gewaarschuwd, dat bestaat uit een
kort en lang geluidssignaal; wendt u
in dat geval tot de Lancia-dealer.
Als de sensoren meerdere obstakels
signaleren, zal de regeleenheid de
kortste afstand weergegeven.
151
– Breng de bandenspanning 0,5
bar boven de normaal voorgeschre-
ven spanning en controleer deze
regelmatig.
– Schakel het diefstalalarm niet in.
– Maak de minkabel (–) los van de
accu en controleer de acculading.
Gedurende het stallen moet deze
controle iedere vier weken worden
herhaald. Laad de accu op als de
spanning lager is dan 12,5V.
– Tap het koelsysteem van de
motor niet af.
– Dek de auto af met een stoffen of
een ademende kunststof hoes.
Gebruik geen dichte plastic hoes,
omdat het in en op de auto aanwezi-
ge vocht dan niet kan verdampen.WEER IN GEBRUIK NEMEN
Als de auto langdurig niet gebruikt
is en u wilt de auto weer in gebruik
nemen, voer dan de volgende hande-
lingen uit:
– Neem de buitenzijde van de auto
(carrosserie) niet droog af.
– Controleer visueel op lekkage van
vloeistoffen (olie, rem- en koppe-
lingsvloeistof, koelvloeistof, enz.).
– Laat de motorolie en het oliefilter
vervangen.
– Controleer het niveau van: rem-
/koppelingsvloeistof, koelvloeistof.
– Controleer het luchtfilter en ver-
vang het zonodig.
– Controleer de bandenspanning en
controleer de banden op beschadi-
gingen, inkepingen of scheuren.
Laat de banden zonodig vervangen.
– Controleer de conditie van de rie-
men in de motor.
– Controleer de acculading en sluit
de minkabel (–) aan.NUTTIGE ACCES-
SOIRES
(fig. 1)
Ook als het wettelijk niet verplicht
is, raden wij u aan het volgende aan
boord te hebben :
– verbandtrommel met niet alcoho-
lische, desinfecterende deppers, ste-
riele gaaskompressen, verbandgaas,
pleisters enz.;
– een zaklamp;
– een schaar met afgeronde punten;
– werkhandschoenen;
– een brandblusser.
De afgebeelde en beschreven voor-
werpen zijn opgenomen in het
Lancia Lineaccessori-program-
ma.
fig. 1
L0B0202b
174
Zekeringenkast in het dashboardkastje (fig. 36)
1
2
4
5
7
9
10
11
12
14
15
16
17
18
19
20
22
23
24
2610A
15A
15A
10A
20A
30A
20A
15A
10A
30A
30A
5A
15A
10A
40A
10A
10A
15A
15A
40AMistachterlichten
Achterruitwisser
Voeding functies van belangrijke elektronische regeleenheid
Remlicht links
Spotje, aansteker, verlichting dashboardkastje
passagierszijde, automatische achteruitkijkspiegel
Opendak voor, ruitenwissers voor
Diagnosestekker, aansluiting voor trekhaak
Diefstalalarm, Connect Nav+ telematica-infosysteem,
bedieningsknoppen op stuurwiel, roetfilter (JTD-uitvoeringen);
Parkeerlicht rechts, kentekenplaatverlichting, verlichting bedieningsknoppen
airconditioning, plafondverlichting (eerste, tweede en derde rij)
Centrale portiervergrendeling, extra vergrendeling
Achterruitsproeier
Voeding airbag-systeem, voeding body computer
Remlicht rechts, derde remlicht, remlicht eventuele aanhanger
Voeding diagnosestekker, schakelaar rempedaal en koppeling.
Shunt
Voeding autoradio via body computer
Parkeerlicht links; achterlicht eventuele aanhanger
Sirene diefstalalarm
Voeding parkeersensoren via body computer
Achterruitverwarming
STARTEN MET EEN HULPACCU
Zie “Starten met een hulpaccu” in
dit hoofdstuk.
178
Een lege accu
Wij raden u aan in het hoofdstuk
“Onderhoud van de auto” de voor-
zorgsmaatregelen door te lezen om
een lege accu te voorkomen en om
een lange levensduur van de accu te
garanderen.
BELANGRIJKDe beschrijving
van de procedure voor het opladen
van de accu dient slechts ter infor-
matie. Wendt u tot een Lancia-
dealerom deze werkzaamheden uit
te laten voeren.
ACCU OPLADEN
We raden u aan de accu langzaam
en met een lage stroomsterkte
(ampère) gedurende ca. 24 uur op te
laden. Als u de accu langer oplaadt,
kan de accu worden beschadigd.
Ga als volgt te werk:
1)Maak de minklem los van de
accu.
BELANGRIJKAls de auto is uitge-
rust met het elektronisch diefstala-
larm, schakel dan het alarm uit met
de afstandsbediening.2)Sluit de kabels van het laadap-
paraat aan op de accupolen. Let
hierbij op de polariteit.
3)Schakel de acculader in.
4)Aan het einde van het opladen:
schakel eerst de acculader uit en
koppel dan de accu los.
5) Sluit de minklem weer aan op de
accu.
De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief.
Voorkom contact met de
huid en de ogen. Het opladen van
de accu moet worden uitgevoerd
in een goed geventileerde ruimte,
ver verwijderd van open vuur en
vonkvormende apparaten:
brand- en ontploffingsgevaar.Probeer een bevroren
accu niet op te laden:
eerst moet de accu ont-
dooid worden, anders loopt u het
risico dat de accu ontploft. Als de
accu bevroren is geweest, moet
worden gecontroleerd of de cel-
len niet beschadigd zijn (risico op
kortsluiting) en of de bak geen
scheuren vertoont, waardoor de
giftige en corrosieve vloeistof kan
weglekken.
232
-openen/sluiten achterklep
van buitenaf ..........................109
-scheidingsnet .........................112
Bagageruimteverlichting
-gloeilamp vervangen .............170
Banden
-bandenspanning .....................222
-belangrijke aanwijzingen .......204
-onderhoud .............................203
-sneeuwkettingen .....................150
-verklaring van
bandencodering ................... 220
-wiel verwisselen .....................153
-winterbanden ...................... 149
Bandenspanning .......................222
Benzinedamp-opvangsysteem .......4
Bewaking van kinderen ...............36
Bij een ongeval .........................182
-als er gewonden zijn ..............182
-verbandtrommel ....................182
Boordcomputer (trip) ..................85
Bougies
-onderhoud .............................217
Bovenste dashboardkastje ..........96
Brandstof noodschakelaar ..........86
Brandstof
-brandstof- noodschakelaar ......86-brandstofmeter ..................55-56
-dop van de brandstoftank ...1 .33
-verbruik ................................229
Brandstofmeter .........................55-
56
Brandstofverbruik ....................229
Brillenhouder ..............................97
Buitenverlichting
-bediening ................................79
-gloeilamp voor vervangen .....163
Carrosserie
-carrosserie-uitvoeringen ........216
-onderhoud .............................208
Carrosserie-uitvoeringen
(codes) ..................................216
Centrale portiervergrendeling ......24
Chassisnummer ....................... 214
CO2 -emissie ............................230
CODE card (Lancia CODE) .......15
CONNECT Nav+
telematica-infosysteem ............60
Controle-/waarschuwings-
lampjes ...................................60
Cruise Control (elektronische
snelheidsregelaar) ...................88
Diefstalalarm ...........................17
-extra afstandsbedieningen
bestellen ...................................19
-systeem programmeren ............19
-uitschakeling diefstalalarm.......18
-uitschakeling volumetrische
beveiliging ...............................18
-uitschakeling zonder gebruik
van de afstandsbediening ........19
-wanneer gaat het alarm af........18
Dieselfilter
(condens aftappen) ........189-199
Dimlicht
-bediening ................................97
-halogeenlamp vervangen .......163
-xenonlamp vervangen ...........164
Display CONNECT Nav+ ...........55
Display elektronisch geregelde
autom. versnellingsbak ............91
Display kilometerteller ................54
-dagstand ..................................57
-olieniveaumeter .......................57
-onderhoudsmeter ....................57
Documentenvak ..........................98
Dop van de brandstoftank ........133
Dorpelverlichting ......................103