60
ACCU WORDT NIET
VOLDOENDE OPGELA-
DEN (rood)
Als er een defect is in het laadcir-
cuit van de dynamo.
Als u de contactsleutel in stand M
draait, gaat het lampje branden.
Direct na het starten van de motor
moet het lampje doven.
Als de motor stationair draait, kan
het voorkomen dat het lampje iets
later dooft.
Als het lampje blijft branden,
wendt u dan tot de Lancia-dealer.
CONNECT Nav+
Het navigatiesysteem is
een hulpmiddel voor de
bestuurder tijdens het rij-
den; het geeft door middel van
gesproken en grafische aanwij-
zingen de optimale route aan om
de vooraf ingestelde bestemming
te bereiken. Bij het uitvoeren van
elke door het navigatiesysteem
aanbevolen handeling ligt de ver-
antwoordelijkheid voor het rij-
den met de auto in het verkeer
volledig bij de bestuurder die ook
de verkeersregels alsmede andere
verkeersvoorschriften in acht
moet nemen. De verantwoorde-
lijkheid voor de verkeersveilig-
heid ligt altijd en overal bij de
bestuurder van de auto. De auto is uitgerust met het CON-
NECT Nav+ telematica-infosysteem,
waarin is opgenomen: een autoradio
met CD-speler, GSM-telefoon, navi-
gatiesysteem en boordcomputer. De
vormgeving en specificaties van het
systeem zijn aangepast aan het inte-
rieur en sluiten aan bij het ontwerp
van het dashboard.
Het systeem heeft een ergonomi-
sche opstelling voor de bestuurder
en de passagier; het bedieningspa-
neel is zo ontworpen dat u het sys-
teem snel en gemakkelijk kunt
bedienen.
Houdt u bij het gebruik van het
systeem strikt aan de instructies
en de bijbehorende waarschu-
wingen voor het gebruik en de
verkeersveiligheid. Deze staan in
het supplement staan dat bij dit
instructieboekje wordt geleverd.
CONTROLE- EN
WAARSCHU-
WINGSLAMPJES
BELANGRIJKAls één van de
lampjes gaat branden, verschijnt op
het display van het CONNECT
Nav+ telematica-infosysteem de
betreffende mededeling en klinken
er één of meer geluidssignalen
(“
GONG”).
De lampjes branden in de volgende
gevallen:
w
64
Als het lampje niet gaat
branden, blijft branden of
als het gaat branden tij-
dens het rijden, zet dan onmid-
dellijk de motor uit en wendt u
tot de Lancia-dealer.Als het lampje na deze 4
seconden gaat knipperen
en het lampje storing air-
bag is gedoofd, betekent dit dat
het lampje zelf defect is. Wendt u
in dat geval zo snel mogelijk tot
de Lancia-dealer.
Het lampje gaat branden als de air-
bag voor aan passagierszijde wordt
uitgeschakeld. STORING AIRBAG (geel)
Als het systeem niet goed
werkt.
Als u de contactsleutel in stand M
draait, gaat het lampje branden. Na
ongeveer 4 seconden moet het lamp-
je doven. AIRBAG VOOR PASSA-
GIERSZIJDE UITGE-
SCHAKELD
(geel)
Als de airbag voor aan passagiers-
zijde is ingeschakeld en u zet de con-
tactsleutel in stand M, dan gaat het
lampje branden. Na ongeveer 4
seconden moet het lampje doven.MISTACHTERLICHTEN
(geel)
Als de mistachterlichten zijn inge-
schakeld.
ESP-systeem (geel)
Als u de contactsleutel in stand M
draait, gaat het lampje branden. Na
enkele seconden moet het lampje
doven.
Als het lampje blijft branden of als
het gaat branden tijdens het rijden,
wendt u dan tot de Lancia-dealer.
Als het lampje knippert tijdens het
rijden, dan geeft dit aan dat het
ESP-systeem werkt.
Het lampje gaat bovendien bran-
den als u het ESP-systeem uitscha-
kelt door de betreffende knop in te
drukken (zie het hoofdstuk ESP-
systeem).
îï4
ñ
82
Richtingaanwijzers (pijlen - fig. 92)
Plaats de hendel:
omhoog(stand 1): rechter richting-
aanwijzer ingeschakeld;
omlaag(stand 2): linker richtingaan-
wijzer ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel knippert
respectievelijk het waarschuwingslampje
Eof R.
De richtingaanwijzers schakelen auto-
matisch uit als de auto weer rechtuit
rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven (bijv. bij
het wisselen van rijbaan), druk de hendel
dan iets naar boven of naar beneden zonder
dat de hendel vergrendelt.
Zodra u de hendel loslaat, gaat deze
automatisch terug.HENDEL RECHTS
Ruitenwissers - regensensoren
(fig. 93)
De ruitenwissers werken uitslui-
tend als de contactsleutel in stand M
staat.
0- Ruitenwissers uitgeschakeld
- Tijdelijke werking (1 slag): als
u de hendel loslaat, springt deze
direct weer in stand 0en schakelen
de ruitenwissers automatisch uit
AUTO– Ingeschakelde regensensor
(automatische werking)
1- Langzaam continu wissen
2- Snel continu wissen.Om het onderhoud te vereenvoudi-
gen, bijv. bij het reinigen van de
voorruit of bij het vervangen van de
wisserbladen, met de contactsleutel
in stand Sof uitgenomen, moet bin-
nen 60 seconden de hendel naar
beneden worden geplaatst (aanslag);
de ruitenwissers stoppen in verticale
stand; ze kunnen nu worden opge-
tild voor de vervanging van de wis-
serbladen of voor het reinigen.
BELANGRIJKOm eventuele scha-
de aan de carrosserie te voorkomen,
moeten de ruitenwissers op de juiste
manier in verticale stand worden
geplaatst voordat ze van de voorruit
worden getrokken, dus zoals hier-
voor beschreven staat.
fig. 93
L0B0189b
fig. 92
L0B0209b
89
De ingestelde snelheid kan, indien
nodig, verhoogd worden door op het
gaspedaal te trappen (bijv. bij inha-
len); zodra u het pedaal weer loslaat,
wordt de opgeslagen snelheid weer
aangehouden.
Handmatig verhogen of verlagen
van de snelheid: houd bij ingescha-
kelde cruise-control knop Bof C
ingedrukt om de snelheid respectie-
velijk te verlagen of te verhogen.
Systeem uitschakelen: druk op
knop Daan het uiteinde van de hen-
del.
Het systeem schakelt ook uit als u
het rem- of koppelingspedaal
intrapt.Opgeslagen snelheid oproepen:
druk na het intrappen van het rem-
of koppelingspedaal of na uitschake-
ling van het systeem, op knop Dom
de laatst opgeslagen snelheid op te
roepen.
Wissen van een snelheid:zet
voor het wissen van alle opgeslagen
snelheden knop van stand ON in
stand OFF.
BELANGRIJKGebruik de cruise-
control uitsluitend als de verkeer-
somstandigheden of het wegdek een
constante snelheid toelaten.HANDGESCHAKEL-
DE VERSNEL-
LINGSBAK
Om de versnellingen in te schake-
len, moet u het koppelingspedaal
geheel intrappen en vervolgens de
versnellingspook in één van de in het
schema aangegeven standen plaat-
sen. Dit schema staat ook op de
knop van de pook.
BELANGRIJKDe achteruit kan
alleen bij een stilstaande auto wor-
den ingeschakeld. Wacht bij een
draaiende motor en een geheel inge-
trapt koppelingspedaal minstens
twee seconden, voordat u de achter-
uit inschakelt. Hiermee wordt voor-
komen dat de tandwielen beschadi-
gen.
91
SELECTORHENDEL (fig. 104)
P= Parkeren.
R= Achteruit.
N= Vrijstand.
D= Drive, automatisch vooruit rij-
den.
M= Sequentiële werking+= Opschakelen bij sequentiële
werking.
–= Terugschakelen bij sequentiële
werking.
DISPLAY (fig. 105)
Op het display kan het volgende
worden weergegeven:
– bij automatische werking de
geselecteerde versnelling (P, R, Nof
D);
– bij sequentiële werking de hand-
matig ingeschakelde hogere of lage-
re versnelling, respectievelijk door
middel van de aanduidingof .STANDEN VAN DE HENDEL
Drive, automatisch vooruit rij-
den (D)
U gebruikt stand Din de stad en op
buitenwegen.
fig. 104
L0B0252b
fig. 105
L0B0253b
De hendel mag uitslui-
tend van P naar D (P6D),
van N naar D (N6D) en
van R naar D (R6D) worden ver-
plaatst als de auto stilstaat, de
motor stationair draait en het
rempedaal geheel is ingetrapt
(beveiligingssysteem shift-lock).
119
MBA- en
HBA-systemen
(indien
aanwezig)
De MBA (Mechanic Brake
Assistance) en HBA (Hydraulic
Brake Assistance) zijn systemen die
zorgen voor een automatische verho-
ging van de remdruk bij een nood-
stop. Tijdens kritieke situaties, als
de bestuurder het rempedaal met
kracht indrukt, zal het systeem de
remdruk verhogen zodat de auto zo
snel mogelijk tot stilstand komt.
De twee systemen werken op
dezelfde wijze. Het enige verschil is
dat de verhoging van de remdruk in
het ene geval wordt geregeld door de
regeleenheid van het ESP-systeem
en in het andere geval op mechani-
sche wijze tot stand komt.
ESP-systeem
(indien aanwezig)
Het ESP-systeem is een elektro-
nisch geregeld systeem dat de stabi-
liteit van de auto bewaakt door het
motorkoppel en de remwerking op
de wielen afzonderlijk te regelen als
de wielen hun grip verliezen, waar-
door de auto beter op koers blijft.
Tijdens de rit is de auto onderwor-
pen aan zijwaartse krachten en
krachten in de lengterichting, die
door de bestuurder kunnen worden
gecontroleerd, totdat de banden de
grip verliezen; als dit gebeurt, dan
wijkt de auto af van de door de
bestuurder gewenste koers.
Vooral bij het rijden op een onre-
gelmatig wegdek (zoals bij klinkers,
water, ijzel of modder), bij verande-
ringen in de snelheid (tijdens het
accelereren of remmen) en/of bij
veranderingen in het wegdek (aan-wezigheid van bochten of bij het ver-
mijden van obstakels), kunnen de
banden hun grip verliezen.
Het ESP-systeem beïnvloedt de
motor en de remmen, waardoor een
stabiel koppel wordt geleverd als de
sensoren de omstandigheden signa-
leren waarin de auto kan gaan slip-
pen.
De prestaties van het
systeem vergroten in
principe de actieve veilig-
heid, maar mogen de bestuurder
er niet toe verleiden onnodige en
onverantwoorde risico’s te
nemen. De rijstijl moet altijd zijn
aangepast aan het wegdek, het
zicht en het verkeer. De verant-
woordelijkheid voor de verkeers-
veiligheid ligt altijd en overal bij
de bestuurder van de auto.
120
Het ESP-systeem helpt de bestuur-
der de auto onder controle te houden
als de grip van de banden onvol-
doende is. De krachten die het ESP-
systeem regelt om de stabiliteit van
de auto te handhaven, zijn altijd
afhankelijk van de grip tussen band
en wegdek.
WERKING VAN HET ESP-SYS-
TEEM
Het ESP-systeem wordt automa-
tisch ingeschakeld als de motor
wordt gestart en kan handmatig
worden uit- en weer ingeschakeld
door het indrukken van knop A(fig.
155) op het dashboard.De belangrijkste componenten van
het ESP-systeem zijn:
– een elektronische regeleenheid
die de signalen van de sensoren ver-
werkt en de best mogelijke regeling
uitvoert;
– een stuurhoeksensor;
– vier sensoren die de draaisnelheid
van elk wiel meten;
– een remdruksensor;
– een gierhoeksensor die de ver-
draaiing om de verticale as van de
auto meet;
– een dwarsversnellingsensor die de
zijwaartse versnelling meet (centri-
fugaalkracht).Het hart van het ESP-systeem is de
ESP-regeleenheid die met de gege-
vens van de sensoren op de auto de
centrifugale krachten berekent, die
op een auto werken in een bocht. De
gierhoeksensor meet de draaiing van
de auto om de verticale as. De cen-
trifugale krachten die worden
gecreëerd als de auto een bocht
neemt worden gemeten met een
dwarsversnellingsensor met een
hoge gevoeligheid.
De stabiliserende werking van het
ESP-systeem is gebaseerd op de
berekeningen die de ESP-regeleen-
heid uitvoert. Deze verwerkt de ont-
vangen signalen van de stuurhoek-
sensor, de dwarsversnellingsensor en
de snelheidssensor bij elk wiel.
Dankzij deze signalen kan de rege-
leenheid de uitkomst voorspellen
van de handelingen die de bestuur-
der uitvoert bij het draaien aan het
stuur.
fig. 155
L0B0112b
121
Deze stand wordt vergeleken met
de richting waarin de bestuurder de
auto wil sturen. Als deze niet met
elkaar overeenstemmen, dan kiest
de regeleenheid in een fractie van
een seconde de meest geschikte
ingrepen om de auto op koers te
houden: een of meer wielen met een
voor ieder wiel afzonderlijke kracht
worden afgeremd en het motorkop-
pel wordt, indien nodig, verlaagd.
De ingrepen worden doorlopend
aangepast en uitgevoerd, zodat de
door de bestuurder gewenste rich-
ting wordt aangehouden.
De werking van het ESP-systeem
verhoogt de actieve veiligheid van de
auto aanzienlijk onder veel kritieke
omstandigheden en is vooral nuttig
als de grip op het wegdek wisselt.INSCHAKELING VAN
HET ESP-SYSTEEM
Als het EPS-systeem inschakelt,
gaat er een lampje knipperen, om de
bestuurder er op te wijzen dat de
auto de stabiliteit en de grip dreigt te
verliezen.
Storingssignaleringen in het
ESP-systeem
Als er een storing is in het ESP-sys-
teem, wordt het systeem automatisch
uitgeschakeld, gaat lampje ñop
het instrumentenpaneel constant
branden en verschijnt op het display
van het CONNECT Nav+ telematica-
infosysteem ook een mededeling.
Als er een storing is in het ESP-sys-
teem, gedraagt de auto zich hetzelfde
als uitvoeringen die niet met dit sys-
teem zijn uitgerust: wendt u zo snel
mogelijk tot een Lancia-dealer.Voor de correcte wer-
king van het ESP-sys-
teem, is het noodzakelijk
dat de banden van alle wielen
van hetzelfde merk en type zijn.
De banden moeten dezelfde
afmetingen hebben en in perfecte
conditie zijn.
TC- en ASR-systemen
De systemen TC (Traction Control)
en ASR (Anti Slip Regulation), die in
het EPS-systeem zijn geïntegreerd,
controleren de trekkracht van de
auto en grijpen automatisch in als
een of beide aangedreven wielen
dreigen door te slippen.
Afhankelijk van de oorzaak van het
doorslippen, worden twee verschil-
lende controlesystemen ingescha-
keld:
– als het doorslippen van beide
aangedreven wielen wordt veroor-
zaakt door een te hoog motorvermo-
gen, vermindert het ASR het motor-
vermogen;