MISTACHTERLICHTEN
Druk op knop 4. De mistachterlichten werken alleen als het dimlicht
of de mistlampen voor zijn ingeschakeld.
De lichten schakelen uit als u de knop nogmaals indrukt of als het
dimlicht of de mistlampen voor worden uitgeschakeld.
PARKEERVERLICHTING/KENTEKENPLAATVERLICHTING
Druk ongeveer 1 seconde op de knop Fals de contactsleutel in stand
STOP staat of is uitgenomen.
Ukunt de parkeerverlichting aan een zijde van de auto inschakelen
door de hendel van de richtingaanwijzers naar de gewenste kant te
verplaatsen.
108
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
L0D0083m
L0D0084m
109
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
Deze veiligheidsschakelaar bevindt zich onder het dashboard naast de
portierstijl aan passagierszijde. Om de schakelaar te bereiken, moet u
de bekleding verplaatsen. De schakelaar springt omhoog bij een
ongeval, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de
motor afslaat.
Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje èop het
instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht (bepaalde
uitvoeringen) op het instelbare multifunctionele display.
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de
motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank.
Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder
rijden, druk dan op de knop A om de brandstoftoevoer weer te
herstellen en de verlichting weer in te schakelen.
Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te
voorkomen dat de accu ontlaadt.
ATTENTIEAls u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem
lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen.
L0D0085m
118
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
Bij uitvoeringen met 2 bedieningsschakelaars
(alleen elektrische ruitbediening voor) is er geen
automatische bediening omhoog/omlaag, terwijl bij
uitvoeringen met 4 bedieningsschakelaars
(elektrische ruitbdiening voor en achter) er aan
bestuurderszijde een automatische bediening
omhoog/omlaag is en aan passagierszijde alleen
omlaag (indien van toepassing ook omhoog), terwijl
er achter alleen een automatische bediening omlaag
is.
De elektrisch bedienbare ruiten met automatische
bediening omhoog en omlaag (indien aanwezig) zijn
uitgerust met een anti-letselfunctie. Sensoren in de
ruitrubbers kunnen een eventueel obstakel
waarnemen als de ruit sluit. In dat geval
onderbreekt het systeem de ruitbeweging en wordt
de ruit onmiddellijk geopend.
BELANGRIJK Als de anti-letselfunctie binnen 1
minuut 5 keer wordt ingeschakeld, dan voert het
systeem automatisch de “recovery” uit
(zelfbescherming). De ruit gaat telkens een klein
stukje omhoog totdat de ruit geheel gesloten is.
ATTENTIE
Het systeem voldoet aan de 2000/4/EU-normen en is gericht op de bescherming
van de inzittenden wanneer deze ledematen door de geopende ruit steken. Echter
om de bescherming tegen inbraakpogingen van buitenaf te garanderen is het
buitenste rubber aan de bovenzijde niet uitgerust met een anti-letselsensor.Ga voor het herstellen van de juiste werking van het
systeem als volgt te werk:
❒open de betreffende ruit;
of
❒draai de contactsleutel in stand STOP en
vervolgens in stand MAR.
Als er geen storingen zijn, dan werkt de ruit weer
normaal. Als er een storing wordt gevonden, zie dan
het hoofdstuk “Lampjes en berichten”.
BELANGRIJK Als de contactsleutel in de stand
STOP staat of is uitgenomen, dan kunnen de ruiten
nog ongeveer 2 minuten worden bediend. Als een
portier wordt geopend, dan wordt het systeem
echter onmiddellijk uitgeschakeld.
120
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Automatische werking
Bij enkele uitvoeringen met vier elektrisch
bedienbare ruiten met automatische bediening
omhoog en omlaag van de voorportierruiten (indien
aanwezig) en alleen omlaag van de
achterportierruiten, zijn alleen de ruiten van de
voorportieren (indien aanwezig) uitgerust met een
anti-letselfunctie. Sensoren in de ruitrubbers
kunnen een eventueel obstakel waarnemen als de
ruit sluit. In dat geval onderbreekt het systeem de
ruitbeweging en wordt de ruit onmiddellijk
geopend.
A – B Schakelaars voor automatisch volledig
openen en sluiten;
C – D Schakelaars voor alleen automatisch
openen.
Druk kort op een van de schakelaars voor het
“stapsgewijs” openen/sluiten van de ruit. Als u de
schakelaar loslaat, stopt de beweging van de ruit.PORTIER PASSAGIERSZIJDE EN
ACHTERPORTIEREN (indien aanwezig)
In de armsteun van ieder portier is een schakelaar
gemonteerd om aan die zijde de ruit te bedienen.
ATTENTIE
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers kunnen worden verwond
door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen
die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het
contactslot als u de auto verlaat om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling
van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
MOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:
❒trek de hendel A in de richting van de pijl;
❒plaats het hendeltje B naar links zoals aangegeven door de pijl;
❒til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang C uit de klem
D; steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting E op de
motorkap.
BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de
ruit aanstaan voordat u de motorkap optilt.
126
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
L0D0113m
L0D0114mL0D0115m
ATTENTIE
Om veiligheidsredenen moet de motorkap
tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn.
Controleer daarom altijd of de motorkap
goed vergrendeld is. Als u tijdens het
rijden merkt dat de motorkap niet goed is
vergrendeld, stop dan onmiddellijk en sluit
de motorkap op de juiste wijze.
130
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
ABS
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem,
voorkomt dat tijdens het remmen de wielen
blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en
de pedaaldruk, en verhindert daarmee het
doorslippen van een of meerdere wielen. Hierdoor
blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
Het systeem wordt gecompleteerd met een
elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic
Braking Force Distribution), die de remdruk
verdeelt tussen de voor- en achterwielen.
BELANGRIJK Voor een maximale werking van het
remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer
500 km: in deze periode moet bruusk, herhaaldelijk
en langdurig remmen worden vermeden.ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Als het ABS in werking is getreden, merkt de
bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die
gepaard gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het
noodzakelijk is uw snelheid aan te passen aan de
beschikbare grip op het wegdek.
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de
banden op het wegdek beperkt: u dient uw snelheid
te verlagen en aan te passen aan de beschikbare
grip.
STORINGSMELDINGEN
Storing in ABS
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje
>
op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht
(bepaalde uitvoeringen) op het instelbare
multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes
en berichten”). In dat geval blijft het remsysteem
normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van
het ABS. Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde
Lancia-dealer om het systeem te laten controleren.
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek
beperkt: u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.
ATTENTIE
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze
niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden
gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.
ATTENTIE
131
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Storing in EBD
Bij een storing branden de waarschuwingslampjes
>en xop het instrumentenpaneel en verschijnt er
een bericht (bepaalde uitvoeringen) op het
multifunctionele display (zie het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”).In dit geval kunnen bij krachtig remmen de
achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de
auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde Lancia-dealer om het systeem te
laten controleren.
ATTENTIE
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal.
Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingetrapt; op deze
manier hebt u de kortste remweg in relatie tot de conditie van het wegdek.
ATTENTIE
Als het waarschuwingslampje xop het instrumentenpaneel gaat branden (bij
bepaalde uitvoeringen verschijnt op het multifunctionele display ook een bericht),
stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Lancia-dealer. Als er vloeistof lekt uit het
hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem
als het ABS in gevaar gebracht.
PARKEERSENSOREN (indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de
bestuurder via een repeterend akoestisch signaal op de aanwezigheid van
obstakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt
ingeschakeld. Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner
wordt, neemt de frequentie van het akoestische signaal toe.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er automatisch een
onderbroken geluidssignaal.
Het geluidssignaal:
❒klinkt vaker naarmate de afstand tot het obstakel vermindert;
❒klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan
ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot het
obstakel groter wordt;
❒blijft constant als de gemeten afstand onveranderd blijft, terwijl,
als deze situatie zich voordoet bij de sensoren aan de zijkant, het
signaal na 3 seconden onderbroken wordt, om bijvoorbeeld
signalen te voorkomen als u langs een muur rijdt.
Meetbereik
Het meetbereik in het midden varieert afhankelijk van de uitvoering
van de auto: het meetbereik is 140 cm, terwijl bij kleine obstakels (of
bij parkeerobstakels met ronde vormen) het meetbereik 70 cm is. Het
meetbereik aan de zijkant is 60 cm.
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren zij alleen
op die obstakels die zich het dichtst bij de auto bevinden.
144
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
L0D0123m