144
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
AUTO LANGERE TIJD
STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de au-
to enkele maanden niet wordt gebruikt:
❒zet de auto in een overdekte, droge
en goed geventileerde ruimte;
❒schakel een versnelling in;
❒zorg ervoor dat de handrem is aange-
trokken;
❒maak de minkabel los van de accu en
controleer de acculading. Gedurende
het stallen moet deze controle iede-
re drie maanden worden herhaald.
Laad de accu op als de optische meter
een donkere kleur heeft zonder een
groen middenstuk (zie de paragraaf
“Accu opladen” in het hoofdstuk
“Noodgevallen”);
❒maak de gespoten plaatdelen schoon
en behandel ze met een beschermen-
de was;
❒reinig en conserveer de glimmende
metalen delen met daarvoor geschik-
te middelen;
❒smeer de wisserrubbers van de rui-
tenwissers en achterruitwisser in met
talkpoeder en laat ze los van de ruit
staan;
❒zet de ruiten een klein stukje open;
❒dek de auto af met een stoffen of een
ademende kunststof hoes. Gebruik
geen dichte plastic hoes, omdat het in
en op de auto aanwezige vocht dan
niet kan verdampen.
❒breng de bandenspanning 0,5 bar bo-
ven de normaal voorgeschreven span-
ning en controleer deze regelmatig;
❒als u de accukabels niet loskoppelt,
moet de lading iedere maand gecon-
troleerd worden; laad de accu op als
de optische meter een donkere kleur
heeft zonder groen middenstuk;
❒tap het koelsysteem van de motor niet
af.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met
een diefstalalarm, schakel dan het alarm
uit met de afstandsbediening.
Beperk de snelheid als u
sneeuwkettingen gebruikt;
rijd niet harder dan 50 km/h.
Vermijd kuilen, stoepranden
en andere obstakels en rijd,
om de auto en het wegdek
niet te beschadigen, geen lange stuk-
ken op sneeuwvrije wegen.
ATTENTIE
145
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN ........................................... 146
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU ............................... 146
AANGETROKKEN HANDREM ...................................... 146
STORING AIRBAGSYSTEEM ............................................ 147
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR.............. 147
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN 148
TE LAGE MOTOROLIEDRUK ......................................... 148
OLIEKWALITEIT ONVOLDOENDE .............................. 148
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN .......................... 149
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDELS .............. 149
STORING EBD ..................................................................... 149
STORING IN INSPUITSYSTEEM ..................................... 150
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD ......... 150
STORING ABS ..................................................................... 150
BRANDSTOFRESERVE ....................................................... 150
VOORGLOEI-INSTALLATIE ............................................. 151
STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE ........................ 151
WATER IN BRANDSTOFFILTER .................................... 151
STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING
FIAT CODE ........................................................................... 151
DEFECTE BUITENVERLICHTING .................................. 152
MISTACHTERLICHTEN ..................................................... 152
ALGEMENE STORINGSMELDING ................................. 152
STORING ESP/ASR-SYSTEEM .......................................... 153VERSTOPT ROETFILTER.................................................... 153
VERSLETEN REMBLOKKEN ............................................. 153
STORING HILL HOLDER ................................................. 153
STORING PARKEERSENSOREN ..................................... 154
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN ................... 154
FOLLOW ME HOME .......................................................... 154
MISTLAMPEN VOOR ......................................................... 154
RICHTINGAANWIJZER LINKS ....................................... 154
RICHTINGAANWIJZER RECHTS ................................... 155
CRUISE-CONTROL ............................................................155
GROOTLICHT ..................................................................... 155
ASR-SYSTEEM ....................................................................... 155
STORING STUURBEKRACHTIGING .............................155
KANS OP GLADHEID ....................................................... 156
BEPERKTE ACTIERADIUS ................................................ 156
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN ........................... 156
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD........................... 156
STORING AUTOMATISCHE NIVEAUREGELING...... 156
STORING AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK/
MAX. OLIETEMPERATUUR IN VERSNELLINGSBAK . 156
L L L L
A A A A
M M M M
P P P P
J J J J
E E E E
S S S S
E E E E
N N N N
B B B B
E E E E
R R R R
I I I I
C C C C
H H H H
T T T T
E E E E
N N N N
VERSTOPT
ROETFILTER
Het lampje gaat branden als het
roetfilter verstopt is en de rijomstandig-
heden verhinderen dat de regeneratie-
procedure automatisch wordt uitgevoerd.
Voor de regeneratieprocedure en vervol-
gens het reinigen van het filter raden wij u
aan te blijven rijden, totdat de weergave
van het lampje verdwijnt.
Op het display verschijnt de bijbehorende
melding.
153
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
STORING ESP/ASR-
SYSTEEM (geel)
(indien aanwezig)
STORING HILL
HOLDER (geel)
(indien aanwezig)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enke-
le seconden moet het lampje doven.
Storing ESP/ASR-systeem
Als het lampje niet dooft of tijdens het rij-
den blijft branden en het lampje in de ASR-
knop gaat branden, wendt u dan tot de
Fiat-dealer.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bij-
behorend bericht op het display.
OpmerkingAls het lampje knippert tij-
dens het rijden, dan geeft dit aan dat het
ESP in werking is getreden.
Storing Hill Holder-systeem
Als het lampje gaat branden, is er een sto-
ring in het Hill Holder-systeem. Wendt u
in dat geval zo snel mogelijk tot de Fiat-
dealer.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bij-
behorend bericht op het display.
áh
VERSLETEN
REMBLOKKEN (geel)
Het lampje op het instrumen-
tenpaneel gaat branden als de remblokken
voor versleten zijn; laat deze in dat geval
zo snel mogelijk vervangen.
Op enkele uitvoeringen verschijnt een bij-
behorend bericht op het display.
d
167
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
❒als een spanning van ten minste 3 bar
wordt gemeten, herstel dan de cor-
recte bandenspanning die vermeld
staat in de paragraaf “Bandenspanning”
in het hoofdstuk “Technische gege-
vens” (met draaiende motor en aan-
getrokken handrem) en rijdt verder;
❒rijd zeer voorzichtig naar de dichtst-
bijzijnde Fiat-dealer.
ALLEEN VOOR HET
CONTROLEREN EN
HERSTELLEN VAN DE
SPANNING
De compressor kan ook worden gebruikt
voor het herstellen van de bandenspan-
ning. Maak de snelkoppeling Clos en ver-
bind de koppeling direct met het ventiel
van de band fig. 15; op deze manier wordt
de spuitbus niet met de compressor ver-
bonden en wordt de afdichtvloeistof niet
in de band gespoten.
OPMERKING Als de band moet worden
opgepompt, verbind dan de snelkoppeling
Cmet het ventiel van de band en druk op
de gele toets in het midden van de scha-
kelaar van de compressor.PROCEDURE VOOR HET
VERVANGEN
VAN DE SPUITBUS
Ga als volgt te werk voor het vervangen
van de spuitbus:
❒maak de koppeling A-fig. 17los;
❒draai de te vervangen spuitbus links-
om en trek de spuitbus omhoog;
❒plaats de nieuwe spuitbus en draai de
spuitbus rechtsom;
❒sluit de koppeling Aaan en plaats de
vulbuis Bin de zitting.
U moet absoluut aangeven
dat de band is gerepareerd
met de snelle bandenreparatieset.
Overhandig de informatiefolder aan
het personeel dat de met de banden-
reparatieset behandelde band repa-
reert.
ATTENTIE
fig. 17F0N0184mfig. 15F0N0326m
Als er andere banden zijn ge-
monteerd dan de originele,
dan kan reparartie niet mogelijk zijn.
Als de banden vervangen worden dan
is het raadzaam banden te gebruiken
die door de fabrikant zijn goedge-
keurd . Wendt u tot de Fiat-dealer.
ATTENTIE
181
LAMPJES EN
BERICHTEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ZEKERINGENTABEL
Zekeringenkast op dashboard
VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE
Dimlicht rechts F12 7,5
Dimlicht links, Koplampverstelling F13 7,5
Relais zekeringenkast motorruimte, relais zekeringenkast dashboard (+ via contactslot) F31 7,5
Interieurverlichting Minibus (noodverlichting) F32 10
Stekkerdoos achter F33 15
AfwezigF34 –
Achteruitrijlichten, Servotronic-regeleenheid, Waterdetectiesensor in brandstoffilter F35 7,5
Regeleenheid centrale portiervergrendeling (+accu) F36 20
Bediening remlichten (primair), Derde remlicht, Instrumentenpaneel (+ via contactslot) F37 10
Relais zekeringenkast dashboard (+accu) F38 10
EOBD-stekker, Autoradio, Bediening A/C, Alarm, Tachograaf,
Webasto-timer (+accu) F39 10
Achterruitverwarming links, Verwarming spiegel bestuurderszijde F40 15
Achterruitverwarming rechts, Verwarming spiegel passagierszijde F41 15
ABS, ASR, ESP, Bediening remlichten (secundair) (+ via contactslot) F42 7,5
Ruitenwissers (+ via contactslot) F43 30
Aansteker, Stekkerdoos voor F44 20
201
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
De remvloeistof is giftig en
zeer corrosief. Als per onge-
luk remvloeistof wordt gemorst,
moeten de betreffende delen
onmiddellijk worden gewassen met
water en neutrale zeep en daarna
met veel water worden afgespoeld.
Bij inslikken dient onmiddellijk een
arts te worden geraadpleegd.
ATTENTIE
Het symbool πop het re-
servoir geeft aan dat synthe-
tische remvloeistof en geen minerale
vloeistof moet worden gebruikt. Het
gebruik van minerale vloeistoffen
moet absoluut worden vermeden,
omdat de rubbers in het remsysteem
door deze vloeistoffen worden be-
schadigd.
ATTENTIEAls het vloeistofniveau lager is dan voor-
geschreven, vul dan bij met een van de
producten uit de tabel “Vloeistoffen en
smeermiddelen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”. Vul als volgt bij:
❒Start de motor en wacht tot het
niveau van de vloeistof in het reser-
voir stabiliseert.
❒Draai bij draaiende motor het stuur-
wiel een aantal malen naar uiterst
rechts en uiterst links.
❒Vul olie bij, totdat het niveau nabij
het MAX-merkteken staat en mon-
teer de dop.
fig. 10F0N0109m
Voorkom dat de olie van de
stuurbekrachtiging in con-
tact komt met warme delen van de
motor: de olie is licht ontvlambaar.
ATTENTIE
Houd bij draaiende motor
het stuurwiel niet langer dan
8 seconden aaneengesloten
tegen het einde van de slag
gedraaid; dit veroorzaakt geluid en
het systeem kan beschadigd worden.
Het olieverbruik van de
stuurbekrachtiging is zeer
laag; als na het bijvullen de
olie binnen korte tijd weer
moet worden bijgevuld, moet het sys-
teem door de Fiat-dealer op eventu-
ele lekkage worden gecontroleerd.
OLIE VAN DE
STUURBEKRACHTIGING fig. 10
Controleer of de olie van de stuurbekrach-
tiging nog op het maximale niveau staat. De
controle moet worden uitgevoerd als de
auto op een vlakke ondergrond staat en bij
een stilstaande koude motor. Controleer
of het niveau nabij het MAX-merkteken
op de peilstok staat. De peilstok is vast met
de dop van het reservoir verbonden
(gebruik voor de controle bij een koude
motor het aangegeven niveau op de zijde
20 °C van de peilstok).
LUCHTFILTER
Laat het luchtfilter vervangen door de
Fiat-dealer.
LUCHTFILTER – STOFFIGE
WEGEN (indien aanwezig)
Het speciale luchtfilter voor een stoffige
omgeving heeft een optische sensor die
aangeeft wanneer het filter verstopt is
A-fig. 11. Daarom moet de sensor
regelmatig worden gecontroleerd (zie
het “Onderhoudsschema” in het hoofd-
stuk “Onderhoud en zorg”).
208
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
CARROSSERIEGARANTIE
Bij de auto is de carrosserie tegen door-
roesten van alle originele componenten
van de carrosserie en van alle dragende
delen gegarandeerd.
Voor de specifieke voorwaarden van
deze garantie wordt verwezen naar de
“Service- en garantiehandleiding”.
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN
DE CARROSSERIE
Lak
De lak heeft behalve een esthetische
functie ook een beschermende functie.
Daarom moeten beschadigingen van de
laklaag, zoals krassen, onmiddellijk wor-
den bijgewerkt om roestvorming te voor-
komen. Het bijwerken dient met de origi-
nele lak te worden uitgevoerd (zie
“Plaatje met informatie over de carrosse-
rielak” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”).
Het normale onderhoud van de auto
beperkt zich tot wassen, waarbij de fre-
quentie afhankelijk is van het gebruik van
de auto en van de omgeving. Het is raad-
zaam de auto vaker te wassen bij sterke
luchtverontreiniging of bij het rijden over
wegen met strooizout. De belangrijkste zijn:
❒de toepassing van aangepaste spuit-
technieken en lakproducten die de
auto de benodigde weerstand tegen
roest en schurende elementen verle-
nen;
❒het gebruik van verzinkte (of voor-
behandelde) plaatdelen met een
hoge corrosiebestendigheid;
❒het aanbrengen van een gespoten
beschermende waslaag op de onder-
zijde, in de wielkuipen, in de motor-
ruimte en verschillende holle ruim-
tes, met een hoog beschermend ver-
mogen;
❒het aanbrengen van een bescher-
mende kunststof laag op kwetsbare
delen: onderzijde van de portieren,
binnenzijde van de spatborden,
naden, randen enz.;
❒toepassing van “open” holle ruimtes
om condensvorming te voorkomen
en binnendringend water af te voe-
ren, waardoor roest van binnenuit
wordt voorkomen.
CARROSSERIE
BESCHERMING TEGEN ATMOS-
FERISCHE INVLOEDEN
De belangrijkste oorzaken van roest zijn:
❒luchtverontreiniging;
❒zoutgehalte in de lucht en luchtvoch-
tigheid (gebieden aan zee, warm en
vochtig klimaat);
❒omgevings-/seizoensinvloeden.
Ook de invloed van schurende elemen-
ten, zoals stoffige omgeving, opwaaiend
zand, modder en steenslag op de lak en
de onderzijde moet niet worden onder-
schat.
Fiat heeft voor uw auto de beste tech-
nologische oplossingen toegepast om de
carrosserie efficiënt tegen roest te
beschermen.
209
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
De juiste wasmethode:
❒verwijder de antenne van het dak als
u de auto in een wastunnel wast, om
te voorkomen dat deze beschadigt;
❒spoel de auto eerst met een water-
straal onder lage druk af;
❒was de auto met een zachte spons
met een oplossing van neutrale zeep;
spoel daarbij de spons regelmatig uit;
❒spoel de auto af met schoon water
en droog de auto met warme lucht
of een schone, zachte zeem.
De minder zichtbare delen zoals de ran-
den van de portieren/deuren, de motor-
kap en de koplampranden moeten tij-
dens het drogen niet vergeten worden,
omdat daar water kan blijven staan. Het
verdient aanbeveling de auto na het was-
sen niet onmiddellijk binnen te zetten,
maar de auto nog even buiten te laten
staan, zodat waterresten buiten kunnen
verdampen.Was de auto nooit in de zon of als de
motorkap nog warm is: de glans van de
lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen
op dezelfde wijze worden gewassen als
de gespoten carrosseriedelen.
Parkeer de auto niet onder bomen, aan-
gezien harsdruppels bij langere inwer-
king de lak kunnen beschadigen, waar-
door de kans op roestvorming wordt
vergroot.
Voor een goede bescherming van de lak,
moet de lak af en toe behandeld worden
met een speciale beschermende was; als
de lak dof is geworden door smog,
behandel de lak dan met polishwas, die
de lak niet alleen beschermd maar ook
licht polijst.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen
zo snel en zo goed mogelijk van de lak
verwijderd te worden, omdat door de
agressieve bestanddelen de lak kan
beschadigen.
Schoonmaakmiddelen ver-
ontreinigen het water.
Daarom moet de auto bij
voorkeur worden gewassen
op een plaats waar het afvalwater
direct wordt opgevangen en gezuiverd.
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van de rui-
ten een daarvoor geschikt schoonmaak-
middel. Gebruik een schone, zachte doek
om krassen en beschadigingen te voorko-
men.
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken
van de binnenzijde van de achterruit op
dat de elektrische weerstandsdraden van
de achterruitverwarming niet worden
beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting
van de draden.
Motorruimte
Laat de motorruimte na het winterseizoen
zorgvuldig uitspuiten. Hierbij mag de
waterstraal niet direct op de elektronische
regeleenheden worden gericht en moeten
de bovenste ventilatie-openingen goed
beschermd worden, om beschadiging van
de ruitenwissermotor te voorkomen. Laat
deze werkzaamheden verzorgen door een
gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de
motorruimte moet de contactsleutel in
stand STOPstaan en de motor koud zijn.
Controleer na het reinigen of de verschil-
lende beschermingen (rubber kappen, dek-
sels enz.) nog op hun plaats zitten en niet
beschadigd zijn.
Koplampen
BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen
van het kunststof lampenglas van de kop-
lampen geen aromatische producten
(bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton).